Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dood van Gods Gunstgenooten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dood van Gods Gunstgenooten

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten.” Psalm 116:15

In Psalm 116 ontdekken we de drie stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid, zoo duidelijk en breedvoerig in den Heidelberger behandeld. David had ze in doorleving, in de bediening van Die Geest die uitgaat van Vader en Zoon. Zonder de bediening van Gods Geest blijven we zonder ervaring van de drie stukken, en komt de zondaar niet tot de Eenige Troost die welgestroost doet leven en zalig doet sterven (Zondag 1). Elk zondaar die in roeping en wedergeboorte de bediening des Heiligen Geestes ontving, om daar steeds min of meer in te blijven deelen, zal bij tijden zeer verlangend en smeekend uitzien naar die Eenige Troost. Ach, werden Gods gunstgenooten daar in onze donkere dagen meer voor bereid in krachtige werking en doorwerking des Geestes. Door dieper en dieper inleiding en doorleiding in die ellende waarin de mensch zich moed- en vrijwillig heeft gestort door afval van God in het Paradijs. O, dan kan een ziel zich niet meer op de been houden met iets buiten Christus, zoo vol van genade en waarheid, en wordt het in waarheid en oprechtheid:

“Uit deipte van ellenden
Roep ik met mond en hart,
Tot U, die heil kunt zenden;
O HEER’, aanschouw mijn smart.”

Een gezicht op Christus door het geloof, zoo heerlijk en troostrijk, in de diepte der zielsellende! Een gezicht dat voor een zinkende en omkomende ziel zooveel troost bevat. Is er niet troost in elke ontsluiting van het Evangelie en gezicht van Christus door het geloof? Maar een gezicht en openbaring van Christus is nog geen geloofs-bezit van Christus. Het. is nog niet de Eenige Troost. Het is echter de toeleiding er toe, en het is de taal der ziel, ziende op Christus: “HEERE! voor U is al mijne begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen, “Ps. 38:10.

In zulk een leiding en onderwijzing des Heiligen Geestes is de wijsheid der wijzen en het verstand der verstandigen vergaan; daar valt alle redeneering en oppervlakking weg; dan niet langer op zandgronden getreden en aan stroohalmen vast gegrepen. Dan wordt het een uitzien naar de eenige grond, en het vaste fondament der zaligheid. Christus Jezus en Zijne gerechtigheid, en roept de ziel uit de diepte tot Hem: “Leid mij op eenen rotssteen, die mij te hoog zou zijn.” Zoo zal de gezaligd wordende ziel de woorden van Hanna op bittere en zoete wijze leeren verstaan: “De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en doet weder opkomen. De HEERE maakt arm en Hij maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij”

Lezer! kent gij er iets van op weg en reis naar de eeuwigheid, die aanstaande is? Weet gij er iets van bij ervaring en hemelsche onderwijzing, dat gij meer dan een dood moet sterven om te leven, eeuwig te leven?

David zegt in de woorden van den tekst: “Kostelijk is in de oogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenooten.”

Zijn alle menschen Gods gunstgenooten? Ja, zegt de Remonstrant en Jezus is voor allen den dood ingegaan, opdat ze door hun vrije wil en keuze zullen komen tot de eeuwige zaligheid voor hen verworven. Algemeene verzoening. Hier is de leugenleer des duivels, door millioenen geloofd waarheid te zijn tot hun eeuwige ondergang.

Gods gunstgenooten, van eeuwigheid tot eeuwigheid Gods gunstgenooten, allen besloten in het bundelken der levenden bij den Heere God, ontvangen in der tijd de Geest der waarheid in hun binnenste. Die maakt het waarheid in hunne ziel, doet hen de waarheid liefhebben en daarin wandelen. Die strijden voor de eere Gods en de eere der waarheid, en bevestigen het getuigenis van Christus: “Ik stel Mijn leven voor de schapen,” en: “Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zalze uit Mijne hand rukken.” Dat zijn de genoemde en geteekende gunstgenooten Gods. Dat is een bijzonder volk. Dat zijn de van eeuwigheid uitverkoren kinderen en gunstgenooten, die dat zullen zijn en blijven tot in der eeuwigheid, niettegenstaande al hun zonde, schuld, helwaardigheid, afwijking en ontrouw; want volgens het dierbare woord van Paulus is het waarheid: “En die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt,” Rom. 8: 30. O, dierbare gouden keten der zaligheid! Daar heeft de vijand boog en schild, en vurige pijlen op verspild.

Gods gunstgenooten zijn de van eeuwigheid geliefden door God Drie-eenig. Hij zegt: “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.” De zoete en heilige smaak daarvan leidt tot wederliefde, tot verwondering en aanbidding. O, liefde zonder eind’ noch paal! Die liefde zien we in God Drie-eenig; in het heerlijke werk van Vader, Zoon, en Heilige Geest, ten behoeve van de eeuwige zaligheid dier gunstgenooten. Ziet er iets van uitgedrukt in de belijdenis van den geloovige, zeggende: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere; enz.

O, eeuwig wonder, kinderen des doods en der rampzaligheid, onrein stof en asch, waardig Gods eeuwig ongenoegen, voorwerpen van Zijnen brandenden toorn door onze zonden ontstoken, niet waardig de minste liefdeblik of teeken van Zijne lieve gunst; die gunstgenooten van den grooten God van hemel en aarde, de Schepper aller dingen en de Almachtige albestuurder in Voorzienigheid. Menige zichzelf en God-kennende ziel heeft uitgeroepen in zalige aandoening des harten: Als ik dat wonder vatten wil, staat mijn verstand vol eerbied stil! Ja, hier weidt mijn ziel met een verwonderd oog! Wonderlijke gezindheid, toegenegenheid en gratie des Allerhoogsten voor Zijn gunstvolk.

Gunstgenooten zijn ze uit kracht van Gods eeuwig souverein welbehagen, eeuwige onveranderlijke liefde. In souvereine verkiezing heeft Hij Zijn liefdehart op hen gezet; heeft ze verkoren in Dien grooten en heerlijken Gunstgenoot des Vaders, Christus Jezus, Efeze 1:4. O, al die gunstgenooten ook begrepen in het liefdehart van des Vaders Gunstgenoot, waarop gezinspeeld wordt in Deut. 33:8: “Uwe Thummin en Uwe Urim zijn aan den man, Uwen Gunstgenoot.” Deze Christus heeft het in de eeuwigheid al voor die gunstgenooten opgenomen, en heeft in der tijd al hun zonde verzoend, hun schuld betaald, een eeuwige gerechtigheid ten leven aangebracht, opdat ze Gods alles goedmakende gunst en Zijne gunstrijke zegeningen tot in eeuwigheid zouden ontvangen en genieten. Alles om de dierbare zoen- en kruisverdiensten van Christus, dat ze als doenwaardigen alles uit Zijne hand ontvangen in vrije genade en ontferming. Dan: Ik roem in vrije gunst alleen!

Vele teekenen ontvangen des Heeren kinderen in dit leven en sterven dat ze Gods gunstgenootengnzijn, al kunnen ze dat niet altijd zienen gelooven. Toch zullen ze bij tijden mogen en moeten zien en gelooven. Daar zorgt Gods lieve Geest voor Die woont en werkt in de harten van Gods gunstgenooten, opdat ze Dien gunstrijken God en Heere eeren en aanbidden. Ze mogen wel eens gelooven en bewonderen dat ze een bete broods en een dronk waters, een kastijdende roede en een oven ter beproeving hebben in de gunst en liefde des Heeren. “Zoo wie Ik liefheb, bestraf en kastijd Ik.”

In psalm 149 lezen we het volgende over des Heeren gunstgenooten: “Zijn lof zij in de Gemeente Zijner gunstgenooten. - De HEERE heeft een welgevallen in Zijn volk. — Dat Zijne gunstgenooten van vreugde opspringen, om die eer; dat zij juichen op hunne legers. De verhef-fingen Godes zullen in hunne kelen zijn; en een tweesnijdend zwaard in hunne hand.”

Gods liefde en gunst blijkt ook in de kostelijkheid van hun dood. Kostelijk is de dood Zijner gunstgenooten in de oogen des Heeren. Dan denken we in de eerste plaats er om, dat de Heere een bijzonder wakend oog heeft omtrent Zijne gunstgenooten en de vijand niet toelaat ze kwaad te doen en ze te dooden. Hoe vurig daarom ook verlangd, de Heere geeft hen geen voldoening, want de dood Zijner gunstgenooten is zoo kostelijk in Zijne oogen dat Hij ze met Zijne heerlijke deugden als door een vurige muur zal beschermen. Dan mag een trotsche Nebukadnezar zich niet verheugen in den vuurdood van de drie God-vreezende jongelingen, en de vijanden niet over een vreeselijken dood van Daniel in den kuil der leeuwen. Van groote waarde en zeer kostelijk was hun dood in die wonderlijke bescherming en verlossing.

Menigwerf liet de Heere de vijanden toe om Zijne gunstgenooten te vervolgen en naar het lichaam te dooden, maar heeft ook menigmaal getoond dat de dood Zijner gunstgenooten kostelijk was in Zijne oogen door daar Zijn heilig ongenoegen over te toonen in vreeselijke strafgerichten. De moordenaar van Jacobus (Herodus) werd daarna van de wormen gegeten. Kwam een vervolger en dooder van Gods gunstgenooten tot inkeer door overtuigingen des Geestes, o! die bitterheid dier zonde hoewel zalig te ervaren dat het bloed van Jezus Christus Gods Zoon reinigt van alle zonden. Onbegrijpelijk wonder voor een Saul van Tarsen, zulk een toch een gunstgenoot Gods, en te mogen uitroepen: “Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven!” En heeft God een zondaar voor de daad bewaard, hoe schuldig echter uit kracht van de boosheid en vijandschap des harten. Geneigd God en den naaste te haten.

We moeten hier in het voorbijgaan een troostrijk tusschenvoegsel plaatsen voor de gehate en verdrukte gunstgenooten des Heeren:

Nooddruftigen zal Hij verschoonen;
Aan armen, uit gena,
Zijn hulpe ter verlossing toonen;
Hij slaat hun zielen ga.
Als hen geweld en list bestrijden,
Al gaat het nog zoo hoog;
Hun bloed, hun tranen en hun lijden
Zijn dierbaar in Zijn oog.”

Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten in krachtdadige roeping en wedergeboorte. Dan immers heeft er een geestelijke opstanding plaats ten leven. Dan wordt de zondaar zooals hij voor zekeren tijd, kort of lang, de aarde heeft betreden en heeft geleefd, gedood en begraven. Paulus zinspeelt daarop en maakt dat goddelijk wonder zoo duidelijk als hij zegt Rom. 6:4: “Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de dooden opewekt is tot tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.” En laat hij er op volgen: “Want indien wij met Hem eene plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding.”

In de wedergeboorte, wanneer de zondaar als een kindeke in Sion wordt geboren, wordt het een sterven om te leven. Het oude leven wordt gedood en de zondaar staat in Godes kracht op tot een nieuw leven. Wat is de begeerte dan sterk om tot Gods eer te leven, om de zonde, wereld en satan te bestrijden in Godes kracht. Dat is de eerste voorbijgang uit Ezechiel 16. O, een kind van Boven geboren, dat schreit, dat zucht, dat kermt, dat hongert en dorst naar den levenden God, en is zeer begeerig naar de redelijke en onvervalschte melk van Gods woord om daardoor te mogen opwassen, enz. Nu gedood en begraven om in de bediening van Gods Geest en der vrije genade, Gode welbehagelijk te zijn en in de voetstappen van Christus te wandelen. Nu steeds tot het einde toe de zonde en de wereld af te sterven in Godes kracht, zou zulk een dood van Gods gunstgenooten niet kostelijk, niet heerlijk en van groote waardij zijn in de oogen des Heeren? Kostelijk en van groot profijt ook voor den zondaar persoonlijk?

Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten in de rechtvaardigmaking des geloofs. Saul van Tarsen mag een eigengerechtigheid oprichten en in de wetsgerechtigheid zich inbeelden, met zoovele godsdienstige menschen onzer dagen, rechtvaardig voor God te zijn, maar daarin blijft hij de verdoemenis onderworpen, want door de werken der wet zal geen vleesch voor God gerechtvaardigd worden. In de straat genaamd de Rechte onderging Saulus een goddelijke gerechtshandel en ging de eigengerechtige farizeer den dood in en verloor daarin wat hij verliezen moest om Christus en Zijn gerechtigheid te gewinnen. Wat ten leven was in inbeelding, werd hem tot schade en drek. Zijn gerechtigheid een wegwerpelijk kleed.

De levendgemaakte zondaar, Gods gunstgenoot, moge zich ook voor zekeren tijd bevinden in het werkhuis van Mozes en in den weg van werken meenen bereid te zijn voor den hemel; maar als de Heere door Zijn Geest gaat bereiden om door het geloof in Christus gerechtvaardigd te worden, dan wordt hij naakt uitgestroopt en meer een kind der hel dan ooit van te voren. Dan sterft de eigengerechtige zondaar, dan sterft hij aan de eerste man. Dan door de wet der wet gedood. We kunnen dat maar kortelijk aanstippen in deze meditatie. Het gaat door den dood tot het leven, gelijk zoo duidelijk wordt uitgedrukt in de volgende dichtregelen:

“Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt,
Toen werd in mijn ziele de vreeze gewekt,
Toen voelde ik wat eischen Gods heiligheid deed:
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!

Toen vluchte ik tot Jezus! Hij heeft mij gered;
Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet;
Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd Hij:
Ik boog mij, en geloofde, en — mijn God sprak mij vrij.”

O, om na zulk een dood te sterven dan met Paulus te kunnen getuigen: “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus.” Zou zulk een sterven en dood niet kostelijk, niet aangenaam zijn in de oogen des Heeren? Is dat niet Zijn werk tot Zijne verheerlijking en verhooging van Christus, maar ook tot de zaligheid des zondaars en dat in volle bewustheid des geloofs? Zijn de vruchten niet heerlijk?

Ach, arme en onkundige schepselen die zich aan zulk een zondaars-vernederende en God-verheerlijkende leer ergeren. Hoort men velen spreken, het schijnt dat dit sterven ten leven niet meer noodig is. Waar houdt men zich al niet mede op de been, waarin denkt men al niet voor God te kunnen bestaan? Ach, dat men de afbrekingen Godes in geestelijke afsnijding en ontkleeding eens gewaar mocht worden. Dat men eens mocht leeren door de wet der wet te sterven, en dat de wet een tuchtmeester werd tot Christus om door het geloof in Hem gerechtvaardigd te worden. Dat is het zuivere Gods-werk in de harten van Gods gunstgenooten, op Zijn tijd gewerkt, ondervonden en geopenbaard. O, om zich te mogen verblijden in de “HEERE ONZE GERECHTIGHEID!” Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten in heiligmaking des Geestes. Christus is niet alleen gegeven van den Vader voor dat volk tot rechtvaardigmaking, maar ook tot heiligmaking. Dat is een leerschool voor Gods gunstgenooten tot het einde toe. O, wat kunnen dwaze schepselen opgaan in eigen voortbrengselen, in wat uitwendige godsdienstigheden, allerlei vroomheden, enz., en dan zich inbeelden dat ze ware heiligmaking bezitten en beoefenen. De ware hailigmaking, die in dit leven maar ten deele is, zooals Hellenbroek ons leert, vloeit uit Christus in de bediening des Geestes. Daarom wordt Gods Geest, in de harten van Gods gunstgenooten uitgestort, een Geest der heiligmaking genoemd, en zegt Petrus: “Den uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes.” Om tot de evangelische heiligmaking te komen onderwijst Christus de Zijnen in deze waarheden: “Van u geen vrucht in der eeuwigheid.” Gansch onvruchtbaar geworden ten goede in de gevallen Adam. Dan: “Zonder Mij kunt gij niets doen.” In alles afhankelijk van Christus, gelijk de rank van de wijnstok. En verder: “Ik zal hem zijn als een groenende dennenboom; uwe vrucht is uit Mij gevonden.” Ja dan volgt in Hosea 14: “Wie is wijs? die versta deze dingen; wie is verstandig? die bekenne ze; want des HEEREN wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen; maar de overtreders zullen daarin vallen.” Tot ware heiligmaking is noodig de geloofsband aan Christus en gedurige geloofsvereeniging met Hem, het Hoofd Zijner gemeente. Christus zegt in Joh. 15:5: “Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.”

In deze evangelische heiligmaking moeten Gods gunstgenooten gedurig met al het hunne de dood in, om Christus te leven. Zoo is het: “Het leven is mij Christus, het sterven mij gewin.” Paulus verstond dit heilgeheim, biddende: “Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende: Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden.” En over den kruisdood sprekende, zegt hij in Galaten 2:20: “Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.”

Lezer! kent gij zulk een beschreven dood en dooding? Zoo wordt God verheerlijkt en zal de ziel leven, leven tot in alle eeuwigheid.

Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten, wanneer ze aan het eind van de reis zijn gekomen en ze hun lichamelijke dood sterven, om die te hebben als een aflegging des ouden menschen en een doorgang tot het eeuwige leven. Maar zal die dood, soms zoo pijnlijk, met zooveel smarten en vreezen gepaard, en waardoor zoovele betrekkingen in droefheid en rouw worden achter gelaten, zou die kostelijk, keerlijk en schoon zijn in de oogen des Heeren? We kunnen niet anders verklaren dan dat het zoo is volgens de waarheid Gods. Er is geen andere weg dan daardoor verlost te worden van een lichaam der zonde en des doods, verlost te worden van alle kruis, van alle vijanden en vijandigheden, van alle gebrek en ongelijkvormigheid, en te komen tot de eeuwige volmaaktheid des hemels, de wensch en begeerte der ziel, het eeuwige leven en om daarin God eeuwig volmaakt te dienen en te verheerlijken. “Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat ze rusten mogen van hunnen arbeid; en hunne werken volgen met hen.”

Is de sterfdag van Gods gunstgenooten niet hun hemelvaartsdag, hun kroondag? Ach, konden ze meer gelooven en zich daarover verblijden. O, die ongeloovig-heden, die twijfelingen, die vreezen en benauwdheden! De Heere houdt echter getrouw Zijn woord. Dr treurende Sionieten zullen eens eeuwig vertroost worden: —

“Maar ‘t volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wensch verkrijgen;
Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door ‘t licht dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.”

Christus heeft Zijnen Vader gebeden, zeggende: “Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat ze Mijne heerlijkeid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt,” en zal dan de genoemde dood des lichaams niet kostelijk zijn in de oogen des Heeren? Mogen ze dat ook niet zoo eens bezien? Kent ge ook iets van dat geloovig verlangen naar dien dood, en de zegewagen des hemels? Paulus en ook Jacob, zulke schuldige en heiwaardige gunstgenooten, ze waren er geen vreemdeling van.

Ai, hoe vreeselijk de laatstgenoemde dood voor hen die voortleven in dien staat waarin wij ons allen vrijwillig gestort hebben door afval van God onzen Schepper. Hoevelen leven zonder ooit geestelijk te sterven en steeds met al het hunne den dood in te gaan. Paulus moest getuigen: “Ik sterf alle dagen.” Hoevelen leven wereldsch of godsdienstig, beelden zich zelf in dat het wel met hun is, zonder iets te kennen van het sterven om te leven. O, dat Gods Geest, als een Geest des oordeels en der uitbranding, nederdaalde in zulke harten. Dat de stad Ziklag eens in brand stond en werd uitgebrand. Na het zure en bittere komt dan het zoet.

Zoo krijgen dan Gods gunstgenooten in leven in sterven, in sterven en leven, de blijken van Gods liefde en gunst. De Heere mocht het maar duidelijk maken bij de lezers, die iets kennen van die dooden te sterven waarop gedoeld in deze meditatie. Al moet men dan met den dichter uitroepen: “Duizend zorgen, duizend doden kwellen mijn angstvallig hart,” dan gaat het toch goed. De Heere verlosse maar van het onze, en schenke maar het Zijne, opdat Hij moge ontvangen nu en tot in alle eeuwigheid, lof, eer en aanbidding.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

The Banner of Truth | 20 Pagina's

De dood van Gods Gunstgenooten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

The Banner of Truth | 20 Pagina's