Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Avondmaal ook voor kinderen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Avondmaal ook voor kinderen?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

Bavinck heeft in zijn bekende Gereformeerde Dogmatiek de vragen die samenhangen met de openstelling van het Avondmaal ook voor kinderen, reeds onder de ogen gezien. Ook hij wijst op het onderscheid tussen het onbewuste ontvangen van het éne, en het bewust deelnemen aan het andere Sacrament. Hij wijst er op dat de Here Jezus Christus het Avondmaal instelde temidden van Zijn discipelen en dat alles, wat we in de Corinthenbrief lezen de indruk geeft, dat alleen bewuste, volwassen personen daaraan deelnamen. Verder wijst hij er op, dat de eis tot zelfbeproeving tot alle deelnemers gericht wordt en deze eis de kinderen uitsluit. Tenslotte zegt hij, dat de onthouding van het Avondmaal de kinderen geen enkele weldaad van het verbond der genade doet derven. Wat hun onthouden wordt is alleen de bij hun leeftijd niet passende wijze, waarop de weldaden van het verbond betekend en verzegeld worden.

Hij wijst verder op de practijk in de kerkgeschiedenis met het in de oude kerk reeds ontstane catechumenaat, en op het vormsel, dat door de Hervorming vervangen werd door de openbare belijdenis des geloofs, hetzij voor de kerkeraad, hetzij in het midden der gemeente.

Daarbij was het nimmer de bedoeling om over het hart te oordelen, hoezeer prediking en onderwijs de kinderen der gemeente begeerden te overtuigen, dat het God volle ernst was met al wat Hij ons in Zijn Woord openbaarde en dat dat Woord dan ook alleen in volle ernst met het hart ontvangen kon worden. Daarom is het meergenoemde rapport er al weer naast met te vragen: „wat beogen we met het onderzoek voor de aanneming tot lidmaten? Menen we een criterium te hanteren ter beoordeling van wedergeboorte en bekering?" (cursivering van mij, v. d. W.) En het rapport vraagt verder: „Waarom nog steeds die vreemde vertoning, dat volwassenen pas gedoopt mogen worden na en op grond van hun openbare geloofsbelijdenis?”

Ik zou al weer willen vragen: Wie heeft dat ooit beweerd, dat wij een criterium zouden bezitten ter beoordeling van wedergeboorte en bekering? Als Bavinck aan het slot van zijn bespreking van het Avondmaal zegt: „Over het hart oordeelt zij (de kerk) niet en kan zij niet oordelen", dan is dit een stelling, die alleen door de Labadisten is tegengesproken.

En de vraag omtrent de „vreemde vertoning" van de volwassenendoop na geloofsbelijdenis wordt wel op suggestieve wijze gesteld, maar daarmede zijn de samenhangen en verbanden, die hier aanwezig zijn, niet van de baan geschoven. Op die samenhang wijst b.v. ook prof. Berkouwer in zijn „De Sacramenten" in de reeks Dogmatische Studiën. Hij betoogt, dat de objectiviteit van het sacrament niet uitsluit, dat het alleen in geloof kan worden aangenomen. De sacramenten baten immers niets buiten het geloof om. Hij citeert Calvijn, die zegt: „Wat is nu een sacrament, dat zonder geloof ontvangen wordt anders dan een gewis bederf voor de kerk?" Het schenkt niets en is niet tot enig voordeel „tenzij het door het geloof wordt aangenomen”.

Berkouwer wijst in dit verband op het gevaar van een valse objectiviteit, waarin „verwaarloosd wordt, dat de sacramenten voor de gelovigen zijn ingesteld en dienen tot versterking van het geloof". Zou een soort heilsobjectivisme, waarbij de eis van geloof en bekering tekort komt, soms de achtergrond kunnen zijn van heel deze vraagstelling?

Ik weet, dat Nestle's Griekse Nieuwe Testament het woord van Filippus in Hand 8 : 37: „Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd" en de daarop volgende belijdenis van de Ethiopische hoogwaardigheidsbekleder: „ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon Gods is" niet heeft. Maar vooreerst meent Zahn op grond van taalgebruik, dat deze woorden toch wel van Lucas afkomstig zijn. Maar ook wanneer dit niet zo zou zijn, dan is de kanttekening, die in de tekst zou zijn ingevoegd van zeer vroege datering blijkens de zeer vroege citaten in de oud-christelijke literatuur.

De kerk is een geloofsgemeenschap. De Heer der kerk vraagt Zelf het belijden van Zijn Naam voor de mensen, al is dit zeker oneindig veel meer dan het op een bepaalde zondag „ja" zeggen op enkele vragen. De prediking zal daar ook gedurig op wijzen, ook en juist bij de belijdenis des geloofs. De openbare belijdenis des geloofs is de openlijke betuiging, dat men zich gewonnen geeft aan het oordelende en genadige gezag van het Woord van dien God, in Wiens Naam men eenmaal zonder z'n weten gedoopt is, maar op Wiens heilswerk men nu bewust belijdt te bouwen, ook door de dood des Heren als de grondslag van dat heil te gedenken. De Schrift zelf verbindt ook het geloof als zaak des harten met de belijdenis van de mond (Rom. 10).

Dit past bij het karakter van de kerk als geloofsgemeenschap. Het is onjuist te stellen dat de openbare belijdenis de kerk zou degraderen tot een vereniging met bepaalde rechten. Wel oppert men terecht bezwaren tegen de uitdrukking: aanneming van lidmaten. De kleine kinderen der gemeente zijn reeds lidmaten, voordat ze gedoopt worden. Maar dit lidmaatschap moet wel een bewust lidmaatschap geworden zijn, zal men het H. Avondmaal „vieren". Dat de Reformatorische kerken steeds gesproken hebben van een „toelaten" tot de Sacramenten hangt samen met haar opvattingen omtrent ambt en sleutelmacht.

Wat betreft de leeftijd, waarop de toelating tot het Avondmaal kan plaatshebben, lopen de gedachten uiteen. Calvijn en à Lasco stelden die vrij laag. De laatste op 14 jaar. Maar: waren de mensen in de 16e eeuw niet vroeger volwassen dan wij? Bavinck wijst op de ernstige schaduwzijden van de vroege confirmatie in de Lutherse kerk en al de problemen die daaruit voortvloeien. We hebben daarin m.i. een teken aan de wand. Dat de Reformatie met haar beknopte kerkorden hierin zoveel soepeler zou geweest zijn als wij met onze uitgewerkte ordinanties, is wel beweerd. Het is waar, dat onze vaderen verschillende dingen „in de vrijheid der kerken" lieten (zie b.v. D. K.O. art. 62). Maar wijlen ds. Groenewoud heeft in het Hervormd Weekblad van 18 september '69 nog geschreven over: Dordrecht 1618—'19 en de kindercommunie. Hij acht het beroep op de zgn. soepelheid van Dordt misplaatst. Hij verwijst naar Art. 61 D.K.O.: „men zal niemand tot het Avondmaal des Heren toelaten, dan die naar de gewoonte van de gemeente, waartoe hij behoort, belijdenis van de Gereformeerde religie heeft gedaan, en die bovendien getuigenis heeft van een vrome levenswandel, zonder hetwelk ook degenen, die uit een andere gemeente komen, niet mogen worden toegelaten". Dit is niet maar een bepaling van een latere, verstrakte generatie, maar ook het convent van Wezel, 1568, bepaalde reeds, dat „niemand tot het Avondmaal zal toegelaten worden, tenzij hij vooraf belijdenis des geloofs heeft afgelegd en aan de kerkelijke tucht zich onderworpen zal hebben". Dit was voor de Reformatie een principiële zaak, vanwege haar inzicht in de betrekking tussen het object en het subject des geloofs, in de aard, de bestemming en het gebruik der Sacramenten, het wezen van kerk en ambt.

Lijden we nu niet aan de neiging om allerlei dingen te relativeren, de kleuren dooreen te laten lopen? En is hier niet het gevaar, juist in verband met de horizontalistische tendenz in theologie en kerk, dat het H. Avondmaal overgaat in een soort liefdemaaltijd? Hoe aantrekkelijk het beeld van een liefdemaaltijd ook is, en hoezeer het Avondmaal ook de uitdrukking van de onderlinge gemeenschap is, zij is wezenlijk onderscheiden van de maaltijd des Heren, die de dood des Heren gedenkt, het Evangelie der verzoening bekrachtigt en het geloof sterkt.

Men zegt: wij moeten af van de loodzware stilte, die onze Avondmaalsvieringen pleegt te kenmerken. Vooreerst meen ik, dat de gedachtenis van de dood des Heren, het zich laten doordringen van hetgeen het de Here Jezus Christus gekost heeft om de verzoening van al onze zonden teweeg te brengen, ons vanzelf stil maakt. Persoonlijk heb ik die stilte eerder als weldadig dan als hinderlijk ervaren. Reeds in mijn jongensjaren sprak de eerbied rondom het Avondmaal mij sterk aan, niet als iets angstwekkends, maar wel als uitdrukking van indrukwekkend hoge en heerlijke dingen. En wat de „blijdschap" betreft: in een dagboek van de Bazelse predikant F. Lobstein: l'année chrétienne (het christelijk jaar) las ik pas een korte meditatie over: „verblijdt u te allen tijde" (1 Thess. 5 : 16). Lobstein merkt daarin op, dat de christelijke blijdschap een binnenkant en een buitenkant heeft. De wereld is vaak niet zo blij als zij lijkt. De kerk is vaak zeer wel vervuld van blijdschap, ook al uit deze zich niet altijd uitbundig. De christelijke blijdschap is er een van een eigen karakter.

Het enige argument, dat enige indruk op mij maakt inzake de kindercommunie, is de verwijzing naar hetgeen plaats had bij de instelling van het Pascha bij gelegenheid van de uittocht uit Egypte. Dan eten allen zonder onderscheid het Paaslam. Ook de kinderen. Maar vooreerst behoort het Pascha tot de tijd van de dienst der schaduwen. Vervolgens zit er het historische element in van de bevrijding van Israël als volk uit Egypte, waarbij het dan ook als geheel met zijn kinderen betrokken is. In de derde plaats denk ik aan hetgeen Bavinck, die in zijn Dogmatiek ook dit argument beziet, opmerkt, dat de plaats van het Paasoffer niet het huis was in eigen dorp of stad, maar, naar Gods bedoeling, de tempel in Jeruzalem, waar niet de jonge kinderen uit het gehele land vergaderd werden. Als de Here Jezus het Avondmaal instelt is er helemaal geen sprake van gezinsverband. Hij doet het in de kring van Zijn discipelen.

Ook de Joodse Seideravond kan hier geen dienst doen. Hier ontbreekt juist het Paasoffer, zowel dat van oud-Israël, als dat van het Nieuwe Testament in het bloed van Jezus Christus, dat toch het middelpunt van Woord èn Sacrament vormt.

Het is te vrezen, dat de kindercommunie de gemeenschap rondom de Dis des Heren eer verbreekt dan bevordert. Daarom hopen we dat zowel de plaatselijke kerkeraden als de Synode, ook via de komende Algemene Kerkvergadering deze weg niet zullen inslaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1970

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het Avondmaal ook voor kinderen?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1970

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's