Waar is het jongstervende kind?
De berichtgeving rondom de ramp aan de Zuidzijde bij Nieuw-Beijerland maakte duidelijk dat men verlegen is met het ongeboren leven. Er was verwarring of het ongeboren kindje ook tot de doden moest worden gerekend.
Voor ons is duidelijk dat het onge- boren leven een lichaam en een ziel heeft. De Bijbel geeft geen recht om de ontvangenis in de moeder- schoot en de ziel van elkaar te scheiden. David belijdt in Psalm 51 dat de erfzonde hem het voorwerp van Gods toorn maakte vanaf het uur van zijn ontvangenis.
Dat ook kinderen sterven, bewijst dat zij delen in de gevolgen van Adams val. Aan de andere kant is ook duidelijk dat er kinder- zielen in de hemel zijn. In Zacharia 8:5 lezen we een wonderlijke heilsbelofte, die uitein- delijk haar vervulling krijgt in het hemelse Jeruzalem. De vraag waar bij het sterven vaak mee geworsteld wordt is: ‘Waar is ons kind’? Deze vragen worden vaak vanuit het gevoel beantwoord. We moeten ons echter laten leiden door de Bijbel.
Ds. M.A. Kempeneers geeft in zijn boekje (”Waar is ons kind?”) aan dat er drie ant- woorden gegeven zijn op de vraag: ‘Waar is ons kind?’ Pelagius en Arminius zeggen dat alle jonggestorven kinderen in de hemel zijn. Anderen zeggen dat alleen de ver- bondskinderen in de hemel zijn. Voor hen zou verkiezing en verbond samenvallen. Dit zou de opvatting zijn van Augustinus maar ook van Calvijn (ik betwijfel dat) en via Calvijn van Nadere Reformatoren. En een man als Smijtegelt leerde dat alleen uitverkoren verbondskinderen in de hemel zijn. Smijtegelt stond daarin zeker niet alleen.
Dordtse Leerregels
Mensen die leren dat verbond en verkiezing voor jongstervende kinderen samen- vallen, beroepen zich vaak op de Dordtse Leerregels (hoofdstuk 1, art. 17). Maar wat hebben onze vaderen in dit artikel bedoeld? Oppervlakkige lezing kan ons doen concluderen dat alle jongstervende kinderen in de hemel zijn. Bij het lezen van artikel 17 moeten we echter het volgende overwegen:
1. Artikel 17 maakt deel uit van een veel groter geheel van 18 artikelen, die han- delen over ‘De Goddelijke verkiezing en verwerping’. Artikel 17 is niet een plot- selinge ontkenning dat de voorgaande artikelen niet voor jongstervenden gelden. Dit artikel beweert ook niet dat er voor jongstervende kinderen geen verwerping is.
2. Dit artikel is een reactie op een dwa- ling. Om dit artikel te begrijpen moet je eerst de dwaling scherp hebben. De remonstranten stelden: ‘Van kleine kinderen, voor het gebruik der rede stervende, is geen verkiezing’. Volgens hen worden alle kleine kinderen die in hun jonkheid sterven zalig. Voor de remonstrant is er bij jongstervende kinderen immers geen achterliggende oorzaak voor de verkiezing of de ver- werping, namelijk het voorgezien (on) geloof. De contraremonstranten werd kwalijk genomen dat de leer van de Dordtse vaderen zou inhouden ‘dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tiranniglijk in het helse vuur geworpen, alzo dat noch het bloed van Christus baten kan, noch de Doop, noch het gebed der Kerk bij hun Doop’ (zie het Besluit). Tegen die aantijging komt de Synode hier in verweer. Dat er bij kinderen geen sprake zou zijn van verkiezing wordt hier weerlegd. Artikel 17 legt juist de nadruk op de troost der verkiezing, zonder dat de verwerping opnieuw wordt behandeld.
3. Wie hierin leest dat alle jongstervende kinderen verkoren zijn, doet aan de his- torische feiten geen recht. Een aantal afgevaardigden was ervan overtuigd dat alleen verkoren jongstervende kinderen zalig zijn. De Engelsen, de Utrechtse en Overijsselse theologen leerden heel duidelijk dat verkiezing en verwerping ook gaan over de jonge kinderen. Zij zouden niet ingestemd hebben met de uitleg, die door velen wordt gegeven, dat jongstervende kinderen allen zalig zijn. Zij bogen voor Gods soevereiniteit.
4. Dat onze vaderen hier slechts reageren op de remonstranten en geenszins volledig zijn moge duidelijk zijn. Er is immers nog wel meer over dit onder- werp te zeggen. De Schrift leert zelfs dat kinderen van goddeloze ouders nog zalig kunnen worden. Denk maar aan Abia, het kind van Jerobeam en zijn huisvrouw. De profeet mocht zeggen dat er in dit kind ‘wat goeds voor de HEERE, de God Israëls’ gevonden is. O, wat blinkt hier vooral de troost der verkiezing!
5. Bovendien moeten we er rekening mee houden dat dit artikel pastoraal bedoeld is voor godzalige ouders. Velen die zich op dit artikel beroepen, hebben zulke vruchten van godzaligheid niet. Ds. K. de Gier stelt in zijn uitleg van de Dordtse Leerregels dat juist godzalige ouders niet zonder goede gronden kunnen aannemen dat hun kinderen in Christus begrepen zijn. Men troost hen echt niet met de gedachte dat zij daar maar van uit moeten gaan. Ik heb ouders daarmee in verwarring zien komen, omdat ze maar zouden moeten geloven dat het goed was en dat durf- den zij zo niet.
Kinderen der bondgenoten
Velen beroepen zich op citaten van oudvaders, zoals Wilhelmus à Brakel in de “Rede- lijke Godsdienst”. Hij schrijft: ‘Alle kinderen der bondgenoten, hetzij bekeerd of onbe- keerd, hetzij voor of na het ontvangen van de Doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het Verbond Gods, in hetwelk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen des verbonds’. Wij belijden echter in artikel 7 van de NGB: ‘Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schriften’. Artikel 17 begint dan ook met de woorden: ‘Nademaal wij van de wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen...’. Nergens in Gods Woord staat dat alle jongstervende kinderen verkoren zijn. Bovendien is het citeren van oudvaders een hachelijke zaak. Met citaten kun je oudvaders vaak alles laten zeggen. Wie citeert, moet volle- dig citeren.
Laten we blijven binnen de volgende Bij- belse e kaders:
1. De predestinatie is realiteit en deze gaat volgens Romeinen 9:6-13 ook over het prenatale leven. De Schrift leert op dit besluit geen uitzonderingen voor jonge kinderen. Het gaat in Romei- nen 9 over twee kinderen van gelovige ouders. Hun eeuwige bestemming lag vast, toen zij nog in de moederschoot verkeerden. ‘Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkie- zing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den min- dere dienen. Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat’.
2. De erfzonde is realiteit, , zodat voor een jongstervend kind hetzelfde nodig is als voor een volwassene. De schuld moet worden verzoend en de smet moet worden afgewassen. Het is inderdaad waar dat het kleine kind dit nog niet beseft, maar dat is niet bepalend voor de toerekening van de erfzonde. Ons doopformulier leert dat onze kinderen zonder hun weten ‘aan allerhande ellendigheid, ja, aan de verdoemenis zelve onderworpen zijn’. Laten we daarom in de zwangerschap al werkzaam zijn met het zielenheil van ons kind.
3. Het genadeverbond is met Christus opgericht en de verbondsbeloften mogen niet van Christus worden los- gemaakt. Wedergeboorte is dus ook voor jonge kinderen noodzakelijk. Wij wijzen de leer van de veronder- stelde wedergeboorte af. We zien dat de verbondsopvatting met de daarbij behorende gedachten over de ver- bondsbeloften, bepalend zijn voor de visie op jongstervende kinderen.
4. De uitwendige verbondsheiligheid is niet zaligmakend. . Ook niet tot een bepaalde leeftijd, zoals sommigen stel- len. Het uitwendig ‘in Christus geheiligd zijn’ neemt de erfzonde niet weg. Er is geen enkele Bijbeltekst die het recht geeft om te veronderstellen dat uit- wendige heiligheid genoegzaam is voor de zaligheid. De Schrift leert wel duide- lijk dat de zaligheid enkel en alleen in Christus ligt en niet in Abraham.
5. Er is geen enkele uitspraak in de Schrift dat jongstervende kinderen uit gelovige ouders allen behouden zijn. . Genesis 17 leert wel dat God ook de God is van het zaad van Abraham. Maar dat betekent niet dat zij hoofd voor hoofd zalig worden. Denk aan het voorbeeld van Ismaël. Abraham vraagt: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht. Maar Gods antwoord is dat Hij Zijn verbond met Izak zal oprichten.
6. God volvoert Zijn welbehagen ook onder onze kinderen. . Gods verbond en de beloften zijn de grond voor de kinderdoop. Maar dat genadeverbond vraagt om een persoonlijke toepassing. Daarin ligt de troost van Godzalige ouders. Die troost kan slechts door de Verbondsmiddelaar de onze worden. Zo mocht David zeggen: ‘Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij - heel persoonlijk - een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geor- dineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil, en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten’. Dat de Verbondsgod ook bemoeienissen had gemaakt met zijn jongstervend kindje mocht hij zeker weten. Daarom kon hij zeggen: ‘Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkeren’.
Op de jaarlijkse predikantenconferentie in Rotterdam, op maandag 5 september jl, dachten de aanwezige predikanten na over het thema ‘Jongstervende kinderen’. Ds. A. Schot sprak over het zielenheil van jongstervende kinderen, ds. A. T. Huijser over het pastoraat bij jongstervende kinderen.
Vandaag een samenvatting van de lezing van ds. Schot, volgende week een samen- vatting van die van ds. Huijser.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 2022
De Saambinder | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 2022
De Saambinder | 24 Pagina's