Meelezen [2]

Ten tweede: er wordt in Genesis 1 gezegd van de aarde dat er duisternis was op de afgrond. Zo is het ook bij de zondige mens vóór zijn bekering. Op de bodem van zijn hart ligt ook een schrikkelijke en rampzalige duisternis, want de mens is op dat moment geheel blind en verduisterd in zijn verstand. Er schijnt niet één straaltje licht van Gods zalige heerlijkheid op zijn ziel. O neen, de gehele mens is dan enkel duisternis, blindheid, onwetendheid en goddeloosheid, hoe trots hij ook is op zijn verstand en wetenschap, zodat de apostel zegt tot de gelovige Efeziërs: ‘Eertijds waart gij duisternis’ (Ef. 5:8).

Ten derde: er staat van de schepping dat de Geest Gods zweefde op de wateren. Dat betekent dat de Geest Zich verhief over de woeste en ledige aarde, om die door Zijn Goddelijke kracht en werking tot een sierlijk en schoon gebouw te maken. Zo gaat het ook met de mens die God zalig maakt en bekeert. Door de prediking van Zijn Woord zendt Hij ook Zijn Geest uit. Die Geest gaat zich verheffen over een mens die gans woest, ledig en duister is. Die Geest komt óp en rondom hem zweven, ónder en door het Woord, om dat boze hart door Zijn Goddelijke kracht en werking te gaan herscheppen en het te maken tot een sierlijk gebouw en tot een woonstede Gods in de Geest.

Ten vierde lezen wij van de aarde dat God daarop eerst het licht schiep, zeggende: ‘Daar zij licht, en daar was licht’. Zo gaat het ook in het geestelijke met de bekering van een arme zondaar. God gaat door Zijn Geest een hemels licht scheppen in de duistere ziel van de zondaar. Hij opent de blinde ogen en doet door de prediking van het heilige Evangelie de Zon der gerechtigheid, Christus Jezus, over hem opgaan. Zo leert de arme zondaar zijn zonden en rampzaligheid recht kennen en leert tegelijk ook God en Zijn hoogheid kennen, en ook hoe alleen in de Heere Jezus al zijn heil en zaligheid is. Hij is het licht der zaligheid waarvan Paulus spreekt: ‘Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen’, enz. (2 Kor. 4:6).

Van deze zaak is het nu dat wij, onder het zinnebeeld van een blinde bedelaar die door onze Zaligmaker op de weg genezen werd, heden wat nader willen handelen. Het is niet nodig, geliefden, ons op te houden met de samenhang van de tekst. Ieder kan die zelf in zijn huis nalezen. Wij hebben hier een geschiedenis die op zichzelf staat, zodat we daar dan, onder inwachting van des Heeren zegen, ook maar aanstonds toe zullen overgaan. Och, of allen die hier zijn met goede aandacht hoorden, en dat des Heeren Geest hier ook eens mocht zweven op de wateren.

Deze merkwaardige en leerzame geschiedenis verdeelt zich in twee hoofddelen:

1. Allereerst zien wij hoe een arme, blinde bedelaar zijn toevlucht met een ernstig bidden tot de Heere Jezus neemt, om van Hem genezen en ziende gemaakt te worden (vers 35-39).

2. Vervolgens zien we hoe de Heiland die arme mens aanneemt, hem geneest en helpt (vers 40-43).

wordt vervolgd

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen