Dagelijkse godsvrucht - tien geboden
Ware godsdienst, zal het wel zijn, moet dagelijkse godsvrucht zijn. In de twee vorige artikelen stonden we erbij stil dat het gebed des Heeren en de Apostolische geloofsbelijdenis een belangrijke plaats kunnen en wellicht ook moeten hebben in onze dagelijkse gebeden en overdenkingen in de binnenkamer. Het ligt voor de hand om de vraag te stellen of hetzelfde nu ook geldt voor de tien geboden. Ook die worden immers uitvoerig behandeld in de Heidelbergse Catechismus. Het enkele feit dat dit gebeurt in het stuk der dankbaarheid is veelzeggend. Kennelijk is het leven naar Gods geboden een voornaam deel van de praktijk van een godzalig leven. Het Morgengebed zoals opgenomen in de liturgie achter in onze Bijbel eindigt met de tien geboden, met de daaraan de voorafgaande bede: ‘Verleen ons ook Uw genade dat wij naar Uw wil mogen leven, welken Gij ons in Uw wet geopenbaard hebt en in deze tien geboden begrepen’. De gedachte erachter is vermoedelijk dat het goed is de tien geboden dagelijks biddend op te zeggen.
Oude Testament
De tien geboden hebben vanouds een belangrijke plaats in de praktijk van godzaligheid. Dat geldt uiteraard niet alleen de kerk van het Nieuwe Testament, maar ook die van het Oude Testament. Deuteronomium 6 is een van de vele Bijbelgedeelten die ervan getuigt. Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE, klinkt het vol majesteit. Zo zult gij den HEERE uw God liefhebben, met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met al uw vermogen. De Israëlieten worden er vervolgens op gewezen dat deze woorden in hun hart moeten zijn, dat zij de kinderen ingescherpt moeten worden, en dat zij daarvan moeten spreken als zij in hun huis zitten, als zij op de weg gaan en zij gaan nederliggen en opstaan. Ook moesten ze tot een teken gebonden worden op hun hand, tot voorhoofdspanselen zijn tussen hun ogen, en op de posten van hun huis en aan de poorten geschreven worden (vers 5-9).
Kortom, ze moesten de wet steeds voor ogen houden en er gedurig over spreken in hun gezinnen. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag, zingt David in de 119e Psalm.
Weliswaar omvat de betekenis van het woord ‘wet’ hier meer dan de tien geboden. Strikt genomen worden de vijf boeken van Mozes bedoeld. Breder verwijst het naar het Woord van God als geheel. Maar de geboden vormen als het ware de kern ervan. Dat blijkt onder meer uit het veelvuldig gebruik van woorden als bevelen, inzettingen en geboden.
Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament benadrukt Christus dat Hij niet gekomen is om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen (Matth. 5:17). Geen jota of tittel zou ervan voorbijgaan. Hij vatte de wet samen op de wijze zoals die al in het Oude Testament had geklonken: God lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf (Matth. 22:37-40). Als geen ander legde Hij de wet uit door de geestelijke betekenis ervan te verklaren. Wie bijvoorbeeld een vrouw aanzag om haar te begeren heeft al overspel in zijn hart begaan (Matth. 5:28). Hij onderhield de wet volmaakt, en bracht zo als de tweede Adam de gerechtigheid aan die gevallen zondaren nooit meer zelf konden aanbrengen.
Het is dus echt niet toevallig dat iedere zondagmorgen de tien geboden worden voorgelezen in de samenkomst van de gemeente. Die lezing is niet alleen maar bedoeld als herinnering. Het is ook niet alleen een prediking van de wet aan onbekeerden. Ook voor Gods kinderen is het nodig om steeds weer aan de wet herinnerd te worden. Zondag 34-44 van de Heidelbergse Catechismus is aan de behandeling ervan gewijd. Dat gebeurt in het kader van ‘de dankbaarheid die men Gode voor de verlossing schuldig is’. Bekering bestaat in de afsterving van de oude, en in de opstanding van de nieuwe mens (HC, antw. 88). De afsterving van de oude mens is niet alleen een ‘hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben’, maar ook een ‘hoe langer hoe meer haten en vlieden’ van de zonden (HC, antw. 89). De opstanding van de nieuwe mens is ‘een hartelijke vreugde in God door Christus, en een ernstige lust en liefde om naar den wil Gods in alle goede werken te leven’ (HC, antw. 90). Het zijn allemaal bekende woorden die jaarlijks aan de orde komen bij de behandeling van de Heidelbergse Catechismus. Wie die woorden op zich laat inwerken, ontkomt niet aan de constatering dat een kind van God hier dagelijks werk aan heeft, en dat dit ook vraagt om dagelijkse reflectie.
Didachè
Het valt in dit verband op dat het oudste kerkelijke handboekje waar we de vorige keer bij stilstonden, de Didachè, heel uitgebreid ingaat op de geboden. Dit gebeurt niet zozeer door de tien geboden afzonderlijk te behandelen. Het boekje zet als volgt in: ‘Er zijn twee wegen, een weg van leven en een van dood; maar er is een groot verschil tussen de twee wegen. Nu, de weg van leven is deze: Ten eerste, gij zult God liefhebben Die u gemaakt heeft; ten tweede, uw naaste als uzelf; en alles waarvan gij niet wilt dat het u aangedaan wordt, doe dat ook anderen niet aan.’ (Hoofdstuk 1.1.) Dit wordt vervolgens in diverse hoofdstukken en artikelen uitgewerkt, waarbij opvalt dat er een soort synthese plaatsvindt tussen de tien geboden van het Oude Testament en het onderwijs van de Heere Jezus in het Nieuwe Testament. Om een voorbeeld te geven, direct na hoofdstuk 1.1 vervolgt 1.2: ‘Nu, het onderwijs betreffende deze twee woorden van de Heere is aldus: Zegen die u vervloeken, en bid voor uw vijanden, en vast voor die u vervolgen, want wat dank is er zo gij liefhebt die u liefhebben. Doen niet zelfs de heidenen hetzelfde? Maar hebt lief die u haten en gij zult geen vijand hebben.’ Terzijde, wat ook opvalt is dat de Didachè heel concreet is. Abortus wordt bijvoorbeeld heel expliciet verboden, evenals pederastie (homoseksuele omgang tussen een volwassene en een jongere) en astrologie (sterrenwichelarij).
Gereformeerde geschriften
In diverse gereformeerde belijdenisgeschriften krijgen de tien geboden eveneens veel aandacht. Naast de Heidelbergse Catechismus geldt dit bijvoorbeeld de Catechismus van Genève (1545) en de Kleine Westminster Catechismus (1647). Ook in allerlei werken die gaan over de praktijk van de godzaligheid uit de traditie van de Reformatie en Nadere Reformatie wordt veel aandacht wordt gegeven aan de behandeling van de tien geboden. Voorbeelden hiervan zijn de ‘Theoretisch-praktische godgeleerdheid’ van Petrus van Mastricht (deel 6), Het ‘Handboek dogmatiek’ van Johannes à Marck, ‘De hoofdsom van de geloofsleer’ van Thomas Watson en ‘De redelijke godsdienst’ van Wilhel mus à Brakel.
Praktisch functioneren ervan
Hoe dienen de tien geboden dan te functioneren in de dagelijkse praktijk van een godzalig leven? De Westminster Confessie (1647) beschrijft dit kernachtig (hoofdstuk 19, artikel VI). ‘De wet als leefregel maakt hen bekend wat de wil van God is en wat hun plicht is, en leert en verplicht dienovereenkomstig te wandelen. De wet ontdekt hen aan het zondig bederf dat aanwezig is in hun natuur, hun hart en hun leven. Het doel hiervan is dat ze, wanneer ze zichzelf aan de hand van de wet beproeven, tot een diepere overtuiging van hun zonde komen, maar zich daarvoor ook vernederen en de zonde leren haten. Ze ontvangen tegelijkertijd een helderder inzicht in de noodzaak van Christus en de volmaaktheid van Zijn gehoorzaamheid.
De wet is nuttig voor bekeerden omdat hij, om hun innerlijke verdorvenheden tegen te gaan, de zonde verbiedt. De dreigingen van de wet dienen om te laten zien wat hun zonden verdienen en welke smarten ze daarvan in dit leven kunnen verwachten, ook al zijn ze verlost van de vloek over de zonde, waar de wet mee dreigt. De beloften die bij de wet horen, laten op eenzelfde manier zien dat God gehoorzaamheid goedkeurt en welke zegeningen ze kunnen verwachten als zij die in gehoorzaamheid volbrengen, hoewel God die niet aan hen is verschuldigd, alsof de wet een werkverbond zou zijn.’
Uitnemendheid van Gods wet
Het is goed om er dagelijks bij stil te staan dat Gods wet uitnemend is. Ik geef zeven redenen waarom ieder kind van God dagelijks zou moeten zeggen: Hoe lief heb ik uw wet, zij is mijn betrachting den gansen dag. (1) De wet is er een uitdrukking van wie God Zelf is in Zijn deugden. (2) De wet verwoordt Zijn goede Vaderlijke wil voor hen. (3) Het houden van Gods geboden is de veilige weg ten leven en in het onderhouden van Gods geboden is groot loon. (4) Het onderhouden van de wet is een liefde dienst die hen niet moet verdrieten. (5) Christus Zélf heeft hen de gehoorzaamheid aan de wet voorgeleefd en we moeten Zijn Beeld gelijkvormig worden. (6) Hij heeft de wet bovendien in haar diepe geestelijke betekenis uitgelegd, en in de laatste maar zeker niet minste plaats: (7) Hij heeft Zelf die ontzettend grote prijs moeten betalen voor hun verbreken van de wet. De dichter van Psalm 119 hoefde niet overtuigd te worden van de uitnemendheid van Gods geboden. Daarom bad hij: HEERE, Gij hebt geboden dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. Och dat mijn wegen gericht werden om Uw inzetting te bewaren. Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden (vers 4-6). De Heere lere om dit te verstaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 februari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 februari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's