Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wie Is Toch Deze? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie Is Toch Deze? (I)

7 minuten leestijd

"Wie is toch deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?" (Mattheus 8 : 27)

I

Er is een periode geweest, dat men het optreden van de Here Jezus in Palestina zich placht voor te stellen als een pastorale idylle. Baanbrekend ervoor is geweest E. Renan's literair prachtig geschreven boek: Het leven van Jezus (1863). Wij zien daar tegen het lieflijk heuvellandschap van Galilea het beeld voor ons oprijzen van een figuur die het midden houdt tussen een langharige, wereldvreemde, oosterse goeroe en een gebaarde, zoetelijke, idealistische pacifist. Zo stelde zich ook Wiegen de Dromer in S. Ulfers' boek: Oostloorn de Here Jezus voor. Tientallen jaren heeft dit Jezus-beeld de theologie overheerst. De belangrijkste woordvoerder ervan is geweest de vrijzinnige Adolf von Harnack met zijn vermaarde geschrift: Het wezen van het Christendom. Daarin lost heel de dramatiek van Christus' lijden, sterven en opstaan zich op in een symfonie van alverzoenende goddelijke liefde.

Hoe is dit zoetelijke, fondantkleurige Jezus-beeld door nieuwere onderzoekingen vergruizeld! De historische bronnen spreken een heel andere taal dan die van een landelijke idylle. De situatie in Palestina was ten tijde van Jezus' optreden te vergelijken met een vulkanische bodem. Onder de druk van de Romeinse bezetting had het Joods messiaanse fanatisme een kookpunt bereikt. Niet lang na Christus' dood kwam het tot een uitbarsting van de opgekropte haat tegen de bezetters. Dat leidde tot de verschrikkelijke nederlaag in het jaar 70 na Christus, een drama waarvan de gruwelijkheden beschreven zijn door de Joodse geschiedschrijver Flavius Josefus in zijn boek: De Joodse Oorlog.

Het optreden van de Here Jezus en het ontstaan van de eerste christengemeente vonden dus plaats in een politiek heftig bewogen tijd. Een tijd getekend doori het optreden van fanatiek nationalistische stromin-j gen, die geen middel schroomden om hun land te bevrijden van de heidense indringers. Het Joodse geloof heeft nooit een meer uitgesproken messiaanse kleur gehad dan toen. Hoe diep tot op vandaag dat messiaanse vrijheidsverlangen in de Joodse ziel leeft, kan door een buitenstaander nooit aangevoeld worden. Om er iets van te verstaan, moet men een keer de plechtige viering van Tisha beav hebben meegemaakt, dat is de dag die herinnert aan de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel. Geen sprake is daarbij van een uitzien naar de toekomende eeuw, naar het Koninkrijk der hemelen, naar het Jeruzalem dat van Boven komt. Neen, men ziet uit naar de Messias, die als een goel-üguur, een nationale verlosser, het volk bevrijden zal van zijn onderdrukkers. Men bidt: "Hashivenou kakedem, Doe ons wederkeren gelijk voorheen!" Het was dat messiaanse vuur, dat ten tijde van de Here Jezus brandde in de ziel van het Joodse volk.

Wanneer wij nu tegen deze historische achtergrond het Nieuwe Testament opslaan en daar navraag doen naar het geloof van de eerste christenen, dan komen wij tot de verrassende, bijna schokkende ontdekking, dat die eerste discipelkring allerminst geïnteresseerd bleek te zijn in de nationale aspiraties van de Zeloten en van andere messiaanse groeperingen. Wij constateren, dat zij nadrukkelijk geweigerd hebben partij te zijn in de politieke conflicten die toen speelden en die het volk verscheurden. Zij hielden zich bewust afzijdig van de messiaanse hartstocht, die zowel Galileeers als Judeeèrs in zijn greep had. Niet dat zij als Joden de aanleg, de neiging, sterker nog: de verleiding ertoe niet kenden, maar het is het geloof in de Here Jezus Christus die hen ervan weerhouden heeft. Zoals wij ook in het Nieuwe Testament lezen, dat Christus de op Hem uitgeoefende druk om op te treden met messiaans gezag en om zich aan het hoofd te stellen van alle messiaanse groepen in Palestina, nadrukkelijk heeft afgewezen en zelfs als een satanische verzoeking heeft ervaren (Mattheus 16 : 23).

Zo was het niet alleen gesteld met de eerste christengemeente in Jeruzalem, maar ook bij de christenen in Judea, Galilea en elders. Uit de Brieven van de apostel Paulus worden wij gewaar, dat de druk van buitenaf om de Joodse christenen te betrekken bij de Joodse strijd tegen de Romeinse bezetters heel sterk was. De weigering om dat te doen, heeft de haat en vijandschap van de Joodse instanties tegen hen opgeroepen. Saulus zelf is er een sprekend voorbeeld van. Vóór zijn bekering is hij een vervolger der christelijke gemeente geweest. Met een lastbrief van de autoriteiten in Jeruzalem is hij naar Damascus gereisd om de gelovigen gevangen te nemen. Net als Stefanus werden zij beschouwd als verraders van de nationale zaak. Wie daarom het Nieuwe Testament ernstig neemt, kan niet anders dan toegeven dat het geloof van de apostolische gemeente zeker niet messiaans gekleurd was. Zij heeft de Here Jezus niet beleden als de Messias, als de nationale verlosser, als een goe/-figuur, die het volk bevrijden zal van zijn onderdrukkers en die de verhoorder zal zijn van de Joodse smeekbede: "Hashivenou kakedem, Doe ons wederkeren gelijk voorheen!"

II

Toch is niet te ontkennen, dat in het Evangelie de Messias-belijdenis van Simon Petrus (Mattheus 16 : 16) een centrale plaats inneemt. Evenmin dat de prediking der apostelen zich gemeenlijk eerst gericht heeft tot de Joodse Synagoge en dat de inhoud ervan was, dat Jezus, de gekruisigde en opgestane, de beloofde Messias was. Zoals ook het twistgesprek tussen Christenen en Joden altijd gegaan is om de vraag: Is in Jezus de beloofde Messias verschenen? En is ook niet de naam van de Here Jezus altijd verbonden geweest met de toenaam: Christus? Hoe is dat te rijmen met de constatering, dat de christengemeente niet messiaans ingesteld was?

Daar staat tegenover, dat van Joodse kant de aanspraak op de Messias-titel door de Christenen voor de Here Jezus nooit of te nimmer ernstig is genomen. Zelfs die Joden, die genegen zijn om in de Here Jezus een trouw zoon van het volk Israel te zien, ja die zelfs bereid zijn om Hem een profeet te noemen, zij zullen weigeren in Hem de ^oe/-figuur, de verlosser van het Joodse volk te zien. Zelfs nadat in de jaren na de tweede wereldoorlog het gesprek tussen Kerk en Synagoge, tussen Christenen en Joden een nieuwe impuls had gekregen, is er toch nooit van Joodse kant een stem gehoord, die het recht van Jezus op de Messiastitel serieus nam.

Op het Joodse Wereldcongres te Parijs in 1%5 heeft Arnold Mandel een referaat gehouden over het onderwerp: Messias en Messianisme. Uitermate verhelderend waren daarin de zinnen, die hij wijdde aan de Messias-belijdenis van de Christenheid: "Voor de Christenen is, om de waarheid te zeggen, Christus niet de Messias. Hij is voor hen slechts de Messias in het twistgesprek met de Joden. De messianiteit van Jezus Christus is voor hen een tactische noodzakelijkheid. Voor hun geloof gaat de Christus in rangorde de Joodse Messias ver te boven. Christus is alles, en — de Joodse Messias kan niet alles zijn. In de eindeloze twistgesprekken tussen Joden en Christenen over het messiaanse karakter van Jezus Christus heeft men zich aan Joodse kant vaak laten verleiden tot een beeld van de Messias, dat nog veel verhevener en voortreffelijker is dan de Christus. Deze overtrokken voorstelling is ten onrechte aan de Joodse kijk op de Messias blijven kleven Maar de Joodse Messias is niet de Christus. Hij is niet de Mens van de eindtijd, niet de Mens van de opstanding uit de doden. Hij is voor de Jood in de eigenlijke zin van het woord: de bevrijder van ons volk. Hij is de goei, de wederoprichter van het Joodse volk".

Ik ben van mening, dat wij een dergelijke uitspraak van een gelovige Jood niet ernstig genoeg kunnen nemen. Zij kan uitermate verhelderend werken in het gesprek tussen Christenen en Joden. Verhelderend vooral hierom, dat zij ons Christenen eraan herinnert, dat de Messias-belijdenis van I^etrus, van Paulus, van de nieuwtestamentische gemeente, de belijdenis was van een wezenlijk andere Messias dan die van het Joodse geloof. Een wezenlijk andere Messias, en om die reden ook anders benoemd. Niet meer Messias, doch Christus. Wij moeten weer gaan beseffen, dat Jezus Christus een wezenlijk andere is dan Jezus Messias. Onze Here Jezus is in rangorde méér dan Messias!

Het is deze fundamentele christelijke geloofswaarheid, die helaas onder ons verbleekt en somtijd bijna vergeten is. Hoe gemakkelijk en oppervlakkig wordt in de prediking met een zekere voorkeur gesproken over Jezus Messias zonder dat men beseft dat daarmee een heel wezenlijk stuk van het nieuwtestamentisch geloof ter zijde geschoven wordt en (om met Luther te spreken) het Evangelie van zijn merg, zijn pit, zijn hart wordt beroofd. Daarover een volgende keer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1990

Ecclesia | 8 Pagina's

Wie Is Toch Deze? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1990

Ecclesia | 8 Pagina's