Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftkritiek op de kansel (III, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schriftkritiek op de kansel (III, slot)

11 minuten leestijd

Nog meer protesten

Fel protest tegen de schriftkritiek van Cramer en Gerretsen kwam er ook uit de kring van de diakenen der Haagse hervormde gemeente. In een aan beiden gerichte brief van 9 januari 1907 schreven ze onder meer dat ze zich bezwaard voelden, te collecteren en dienst te doen bij de Avondmaalsviering in samenkomsten, die door deze predikanten werden geleid. Ze riepen hen op, “de thans gekozen gevaarlijke wegen te verlaten, de gemeente niet verder te kwetsen in haar heiligste gevoelens en de gedane uitspraken in het mid- der gemeente waar zij verkondigd werden, terug te Fden nemen.”

In een door de diakenen belegde vergadering van kerkenraadsleden, gehouden op 23 januari 1907, werden dr. Cramer en dr. Gerretsen ter verantwoording geroepen. Een van de diakenen, H.C. van Woerden, leidde de bespreking in. In zijn toespraak (die later in druk verscheen onder de titel Kansel en Schriftkritiek) zei hij, niet met de predikanten in debat te willen treden, omdat hij niet opgewassen was tegen hun grote geleerdheid op theologisch-wetenschappelijk gebied. Toch waagde Van Woerden het, hen tegen te spreken, omdat hij geloofde aan de volkomen zekerheid van Jezus’ woord: “voor de wijzen en verstandigen verborgen en den kinderkens geopenbaard.” Wanneer wij spreken willen over de dingen die ons thans bezighouden, dan is er, Gode zij dank, geen grote geleerdheid nodig, aldus de inleider. Voor het eenvoudig geloof is deze misschien zelfs een struikelblok. Wat is het voornaamste dat de wetenschap ons leert? Dit - dat wat heden onomstotelijk vaststaat, morgen zeer twijfelachtig, misschien zelfs geheel onjuist blijkt te zijn. Dit geldt al voor de natuurwetenschap. Hoeveel te meer moet het dan wel waar zijn voor de wetenschap der bijbelkritiek, die een opeenstapeling is van waarschijnlijkheden en onwaarschijnlijkheden. Dr. Cramer erkent zelf dat de historische kritiek haar uitkomsten steeds zal moeten herzien. Van Woerdens antwoord hierop is: Beoefen uw wetenschap zoveel gij wilt, maar vermoei ons er niet mee, zolang de resultaten van die wetenschap niet onomstotelijk vaststaan. De kansel is niet de plaats om propaganda te maken voor een onzekere wetenschap.

Scherp kantte de inleider zich ook tegen dr. Gerretsen, die zich vóór schriftkritiek had uitgesproken, hoewel hij zich de grote gevaren daarvan heel goed bewust was. Zelf liep de predikant misschien geen risico, maar het was de meest onvergeeflijke roekeloosheid, de gemeente aan zo grote gevaren bloot te stellen.

In een brief d.d. 4 februari 1907 aan ds. S.H. Buy tendijk schrijft dr. Gerretsen over de vergadering van 23 januari het volgende: “Voor veertien dagen een vergadering tot middernacht met diakenen. Van Woerden was leidsman. Hij hield een referaat tegen ons, voornamelijk tegen Cramer. Daarna een onverkwikkelijk debat dat op een scherpe oppositie tussen mij en Karres uitliep. Ik merkte dat Van Woerden niet principieel, maar wel tactisch-pedagogisch tegenover mij staat. Ik schreef hem over het gevaarlijke voor hem, zich te verbinden met de ultra’s, die zijn mensen niet zijn. Hij blijft uiterst welwillend tegen mij - en was gisteren bij mij ter kerk.” Een week later schrijft Gerretsen over Van Woerden: “Misschien heb ik van de week een samenspraak met hem. Hebt u zijn Kansel en Schriftkritiek gelezen? Jammer, dat hij het heeft uitgegeven. Hij had dit niet moeten doen. Hij laat zich door de ultra’s meeslepen en gebruiken. Hij komt in een scheve positie. Ik heb er hem voor gewaarschuwd.”

Al waren het vooral Cramers uitspraken waartegen werd geprotesteerd, ook Gerretsens geschrift lokte veel kritiek uit. Zo verschenen twee brochures waarin werd gereageerd op wat deze predikant had gezegd over ‘onvereffenbare verschilpunten’ in de Bijbel. Volgens J.N. Voorhoeve (in: Onvereffenbare tegenstrijdigheden des Bijbels?) en N. van Schouwenburg, hervormd predikant te Hien en Dodewaard (in: Onvereffenbare verschilpunten wederlegd en vereffend) waren de zgn. tegenstrijdigheden wel degelijk met elkaar in overeenstemming te brengen. Dr. Gerretsen verweerde zich in een naschrift in zijn tweede brochure over de schriftkritiek, getiteld: Waar het om gaat, een nadere uiteenzetting van mijn standpunt. Voorhoeve en Van Schouwenburg hadden volgens Gerretsen aan hun zaak een slechte dienst bewezen. Duidelijker dan door enige aanval hadden ze door hun verdediging aangetoond, hoe hopeloos zwak hun zaak stond. Het speet Gerretsen dat ds. Karres een voorrede voor de brochure van ds. Van Schouwenburg had geschreven. Hij had zijn jongere collega moeten waarschuwen dit boekje niet de wereld in te zenden. Ook betreurde Gerretsen het dat dr. E.J.W. Posthumus Meyjes in de ‘s-Gravenhaagsche Kerkbode een gunstige recensie van de twee boekjes had gegeven, terwijl reeds een oppervlakkige lezing ieder die het weten wilde, van het volkomen onbetekenende van deze geschriften kon overtuigen.

Zelf reageerde dr. Posthumus Meyjes op het optreden van Cramer en Gerretsen in een referaat over het Schriftgezag, gehouden in de jaarvergadering van de Confessionele Vereniging te Utrecht op 22 mei 1907. Hij merkte daarin op dat de aanvallen op het gezag van de Schrift de laatste tijd vooral kwamen van de kant van mannen die zeiden Christus als de Weg, de Waarheid en het Leven te belijden. “Het optreden van een tweetal Haagse predikanten in dezen geest heeft in brede kringen ontroering gewekt”, aldus dr. Meyjes, wiens referaat in druk verscheen onder de titel Op het fondament der Apostelen en Profeten.

Hoe het Kerkblaadje reageerde

De kwestie had intussen landelijke bekendheid gekregen. Ook het nog jonge Kerkblaadje, destijds een weekblad onder redactie van ds. J.C.V. Meischke, schonk er aandacht aan. Voor het eerst werd van de kwestie melding gemaakt in een ingezonden stuk in het nummer van 2 februari 1907. Een week later ging ds. Meischke nader op de zaak in. Het verwonderde hem wel dat de beroering in Den Haag zo groot geweest was. De gemeente kende toch de schriftbeschouwing van predikanten als dr. Cramer? Dat ook dr. Gerretsen er openlijk voor uitkwam, bewees dat hij ‘klare wijn’ wilde schenken.

Ds. Meischke sloot zich aan bij wat ds.J.G. Verhoeff had geschreven in De Gereformeerde Kerk, het blad van de confessionelen. Wanneer de gemeente ’s zondags naar Gods huis komt, heeft zij iets anders nodig dan te horen wat de een of andere predikant meent ten beste te kunnen geven als het resultaat van zijn wetenschappelijke onderzoekingen. Als zij op de dag des Heren samenkomt, dan is dat om Zijn Woord te horen. Daar heeft de gemeente recht op, aldus ds. Meischke. Niet alleen in Den Haag, maar op zoveel plaatsen van ons vaderland wordt aan de waarde en betekenis van de Heilige Schrift te kort gedaan. Alleen op de bodem van de Schrift kan van gezond geestelijk leven sprake zijn. “Allen die de betrouwbaarheid en zekerheid van de boeken van de Bijbel in twijfel trekken, leveren daarmee het bewijs, dat zij nog vervreemd zijn van de kennisse Gods, zoals deze ons in Christus Jezus is geopenbaard.”

Dr. J.C.S. Locher te Waspik, vaste medewerker van het Kerkblaadje, zette in het nummer van 6 april 1907 (4de jrg., nr. 1) nog eens de puntjes op de i. Er is, zo schreef hij, tweeërlei (schrift)kritiek. Als men daarmee bedoelt een onderzoek naar de tijd waarin de verschillende bijbelboeken zijn geschreven en de wijze waarop zij zijn samengesteld, dan is er op zichzelf niets tegen. Voor het verstaan van de Schrift is het juist van groot belang te weten, wie het bijbelboek geschreven heeft en welke omstandigheden, welke zonden en welke noden de schrijver op het oog had. Op die vragen moet in de eerste plaats de Schrift zelf antwoord geven. Aan de overlevering mogen we soms grote waarde hechten, maar bindend gezag mag er niet aan worden toegekend. Zo kan men erover van mening verschillen of Pau lus de brief aan de Hebreeën heeft geschreven. Het staat niet in de brief zelf. Volgens Calvijn is hij niet van Paulus. Anderen nemen echter aan, op grond van oude overleveringen en ook wel op grond van de inhoud, dat dit wél het geval is. “Laat dat de geleerden nu maar uitmaken, de gemeente mag deze brief gebruiken als een der heerlijkste getuigenissen aangaande de enige offerande van Jezus Christus en de wandel in geloof.”

Dr. Locher wijst vervolgens op een andere, verder gaande schriftkritiek, die het getuigenis van de Schrift over haar oorsprong ter zijde stelt. Zelfs wanneer een brief zich uitdrukkelijk aandient als door Paulus of door Petrus geschreven, zegt men: in die tijd gebeurde het zo vaak dat een stuk op naam van een ander werd gesteld, dat kan hier ook wel zo zijn! Hebben wij, zo vraagt Locher, het recht om te veronderstellen, dat de Geest der Waarheid zulk ‘vroom bedrog’ zou toelaten? Of nog erger: Wanneer we in de boeken van Mozes lezen dat “de Heere tot Mozes sprak”, en hem allerlei wetten mededeelde, kunnen we het dan mogelijk achten dat iemand eeuwen later Gods naam gebruikt heeft en Mozes er voor gespannen heeft om zulke wetten in te voeren? Zulke kritiek, die met de mogelijkheid rekent dat de schrijvers van de Bijbel vroom bedrog hebben gepleegd, kunnen we niet aanvaarden, zolang we de Geest des Heren als Geest der Waarheid in de Schrift voelen, zo besluit dr. Locher.

‘ K l a r e w i j n ’

Toen dr. Gerretsen een eeuw geleden zijn brochure over de schriftkritiek schreef, merkte hij in een ‘voorwoord’ op, dat voor een normale behandeling van dit vraagstuk eigenlijk een goed geordend kerkelijk leven nodig was. Destijds was er echter geen Kerk die in haar wettige vertegenwoordiging, de Synode, voorgelicht door een universiteit, een uitspraak over de zaak zou kunnen doen. Zo’n uitspraak zou weliswaar voor de leden geen bindend gezag hebben, maar men zou er toch goed vertrouwen in kunnen stellen, aldus Gerretsen. In de toenmalige Hervormde Kerk ontbrak nog de zo gewenste en onontbeerlijke leiding in een belangrijke kwestie als het gezag van de Bijbel.

Hierin kwam pas verandering na de Tweede Wereldoorlog, toen de Nederlandse Hervormde Kerk bij de invoering van de nieuwe kerkorde in 1951 een belijdende kerk werd. In het jaar 1953 aanvaardde de Generale Synode een stuk, opgesteld door de ‘Raad voor de zaken van Kerk en Theologie’, over de leer aangaande de Heilige Schrift. Daarin wordt wat betreft het wetenschappelijk onderzoek van de Bijbel het volgende opgemerkt: “Het bijzondere van de Heilige Schrift onttrekt zich aan de beoordeling naar de maatstaven der

menselijke wetenschap. Wij verwerpen echter volstrekt niet het wetenschappelijke, exegetisch-historische onderzoek van de Bijbel dat het geheel-eigene van de Heilige Schrift erkent. Dit wetenschappelijke Bijbelonderzoek is van hoge waarde.”

In 1967 publiceerde de Generale Synode een uitvoeriger geschrift, getiteld Klare wijn, rekenschap over geschiedenis, geheim en gezag van de Bijbel. Het boek behelst het rapport van een in 1960 ingestelde commissie van zeven leden van verschillende richting *). In een synodevergadering van november 1966 werd het rapport met algemene stemmen aangenomen ‘als hulp bij het lezen van de Bijbel’. De grondgedachte is dat de Bijbel zijn eigen gezag meebrengt. Eén van de hoofdstukken heeft als opschrift: ‘De Bijbel moet voor zichzelf spreken’. In dit hoofdstuk is ook een paragraaf gewijd aan de Bijbel als mensenwoord. “Er kan en mag geen enkel bezwaar tegen bestaan de Bijbel als menselijk, als historisch boek, als letterkundig document nauwkeurig te onderzoeken en dit nu heeft de Bijbelkritiek van de negentiende en twintigste eeuw gedaan. Kritiek; naar de eigenlijke betekenis van dit woord maken van onderscheid. Geen veroordelen, maar een onderscheiden, een lezen en onderzoeken met aandacht en gave des onderscheids: wat staat hier en wat betekent nu juist dit? ... De gemeente, die de Bijbel als Gods Woord belijdt, heeft dan ook weinig reden om tegen deze Bijbelkritiek, tegen dit historisch-wetenschappelijk onderzoek van de Schriften, wantrouwend te staan.” Vervolgens wordt in het rapport zelfs erkend dat “juist van kerkelijke zijde aan de mannen der wetenschap onrecht is aangedaan, door hun wetenschappelijke arbeid af te wijzen en hun persoonlijke geloof te veroordelen, omdat zij op deze kritische wijze de Bijbel wilden en durfden benaderen. Zij hebben recht, niet alleen op een voorzichtige erkenning, maar op de openlijke dank van de gemeente van Jezus Christus ... ”

Sinds 1907 zijn op kerkelijk en theologisch gebied de tijden veranderd, óók wat betreft de houding ten opzicht van de schriftkritiek. Wat honderd jaar geleden de beide Haagse predikanten deden, toen zij een wetenschappelijk probleem op de kansel brachten en daarna nog martelaartje speelden, getuigt evenwel niet van pastorale zorg en wijsheid.

M. den Admirant, ’s-Gravenhage

Noot

*) De commissie had de volgende samenstelling: prof. dr. J. de Graaf (voorzitter), dr. T. Dokter, prof. dr. H. Jonker, dr. B. Klein Wassink, ds. S. Meijers, prof. dr. K.H. Miskotte en dr. Th.C. Frederikse (rapporteur).


Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 2007

Ecclesia | 8 Pagina's

Schriftkritiek op de kansel (III, slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 2007

Ecclesia | 8 Pagina's