Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrouwen in het Réveil (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrouwen in het Réveil (II)

9 minuten leestijd

Marianne Cathérine van Hogendorp-van Hogendorp

De tweede vrouw aan wie ik aandacht wil geven is Marianne Cathérine van Hogendorp-van Hogendorp (1805-1878) die in 1830 trouwde met haar neef Dirk van Hogendorp, een zoon van Gijsbert Karel van Hogendorp. Aan dit huwelijk was tijdens een wandeling in park Rozendaal – waar het romantisch landschap een ongewoon decor voor geestelijke gesprekken moet hebben gevormd – een gesprek voorafgegaan waarin de verloofden elkaar hadden leren kennen in Jezus Christus als hun volko men en enige Heiland en Zaligmaker.1 Evenals haar vriendin Groen, het hiervoor aangehaalde is een illustratie hiervan, was zij een diep religieuze natuur en gingen ook bij haar persoonlijke vroomheid en sociale bewogenheid harmonisch samen. Naar Groens woorden hadden zij en haar man een levendig geloof en echt christelijke liefde.2 Veel liefdadig werk hebben deze twee Haagse dames, die elkaar naar karakter heel goed aanvulden, samen gedaan en daarom is het niet nodig dit te herhalen. Slechts een enkele aanvulling hierop. In 1848 richtte zij voor de “Vrienden der armen’ een van de eerste bewaarscholen in ons land op, en paste zij hier, nog voor de introductie in Nederland, de toen uiterst moderne methode van Fröbel toe.3 Daarnaast zorgde zij voor een zondagsschool voor oudere kinderen. Verder was zij nog bestuurslid van de in 1854 opgerichte ‘Vereeniging tot verbetering van de woningen der arbeidende klasse in ’s-Gravenhage’.4

Een geheel ander werkterrein was dat van de zending overzee. Zoals meerdere deftige Haagse Réveildames was zij lid van een vrouwenhulp-zendingsgenootschap dat de zending in Nederlands-Indië met geld en goederen steunde.5 Tot slot moge nog worden vermeld haar belangstelling voor het gevangeniswerk van Elizabeth Fry die bij haar bezoek aan Nederland in 1841 haar gast was en haar betrokkenheid bij de afschaffing van de slavernij waarover zij in 1849 met drie quakers, gelovigen die al sinds eind zeventiende eeuw voor de afschaffing van de slavernij hadden gestreden, gesprekken heeft gevoerd.6 Veelzijdig en vooruitstrevend was haar arbeid en overal heeft zij het nieuwe onderkend en ondersteund en bevorderd.7 Bijzonder is ook dat zij haar maatschappelijk werk bleef voortzetten nadat zij in 1845 weduwe was geworden en met zeven kinderen achterbleef. Zij deed dit omdat ze de overtuiging had dat dit hun ontwikkeling ten goede zou komen en zodra haar dochters daartoe de leeftijd hadden betrok ze hen bij haar werk. Toen zij eens bij koning Willem II op audiëntie was stelde hij haar de vraag hoe zij met haar vele kinderen dit werk maar kon blijven uitoefenen. Haar antwoord hierop was dat haar dochters haar juist zo graag daarbij hielpen.8

Van deze dochters moeten twee afzonderlijk worden genoemd: Anna9 en Marianne.10 In het voetspoor van hun moeder hebben beiden veel sociale arbeid verricht. Hiervan moet met name worden genoemd de strijd tegen de prostitutie zoals die gevoerd werd door de ‘Nederlandsche Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn’ (1884) waaraan ze tot hun dood toe hun krachten hebben gewijd. Het moge geen verwondering wekken dat deze Bond nauw samenwerkte met de Heldringstichtingen in Zetten die hun vanouds bekend was. Hun moeder was namelijk een goede vriendin van Petronella Voûte, de eerste directrice van asiel Steenbeek.11 Op een winteravond in 1847, toen juffrouw Voûte, die zojuist de leiding van het asiel Steenbeek op zich had genomen bij haar op bezoek was en beide dames een ernstig gesprek voerden, had mevrouw Van Hogendorp eens tegen haar toen zesjarig dochtertje Anna gezegd: ‘Houd juffrouw Voûte in eere kind. Zij doet een goed werk en heeft er veel voor over’.12 Dit gesprek is haar heel haar leven bijgebleven.

Voor Marianne van Hogendorp en haar dochters, die bij hun moeder een goede leerschool hadden doorlopen, was het letterlijk waar dat geloof en bezieling in de roeping der vrouw was overgegaan van moeder op dochter. Deze conclusie in het standaardwerk over de vrouwenbeweging in Nederland onderstrepen we graag. In ditzelfde werk lezen we dat het geslacht Van Hogendorp in de Nederlandse vrouwenbeweging wel een zeer bijzondere plaats heeft ingenomen.13 Over de verhouding tussen vrouwenbeweging en Réveilvrouwen zullen we aan het slot nog iets zeggen.

Ida Pierson

De derde is Ida Pierson-Oyens (1808-1860) die in 1829 met de rijke zakenman Jan Lodewijk Gregory Pierson trouwde. Met haar bevinden we ons in het Amsterdams Réveil, in de sfeer van Da Costa en De Clercq, ware geestverwanten van haar. Zij laafde zich aan de gloedvolle en indringende beschouwingen van de romantisch-orthodoxe bijbelverklaarder Da Costa die haar geestelijke raadsman werd,14 en zij en haar man waren zielsvrienden van De Clercq.15 Evenals haar Haagse geestverwantes bezat mevrouw Pierson, gekarakteriseerd als een emotionele en poëtische natuur16, een sterk persoonlijke vroomheid die voedsel voor haar ziel zocht.17 Voedsel dat zij dus bij Da Costa vond, maar ook bij een predikant als Beets die in Réveilkring erg geliefd was. Wanneer zij met haar gezin tijdens de zomermaanden verbleef op haar landgoed Uyt ten Bosch in Heemstede, voor rijke Amsterdammers een geliefde vakantiebestemming, ging ze graag naar het mooie kleine kerkje aan de Wilhelminalaan.18 Tekenend voor haar beleving van een dienst van Beets is een dagboekaantekening van De Clercq van 3 juli 1842: “Toen ik aan de Piersons bij het uitgaan de hand drukte zeiden zij: laat ons danken dàt te mogen horen”.19

Evenals bij haar Haagse zusters beperkte ook bij mevrouw Pierson de vroomheid zich niet tot eigen innerlijk leven. Ze kwam ook tot uiting in daden. In 1847 richtte ze, samen met andere vrouwen uit het Réveil, een bewaarschool op die later werd uitgebreid met een zondagsschool, die zij zelf leidde, en een breischool. Daarnaast zette zij zich in voor het ‘logement voor vrouwelijke personen. Te Huis’dat was opgericht door de Amsterdamse ‘Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid’. Verder nam ze deel aan het zendingswerk onder joden waarbij ze probeerde met joodse vrouwen in gesprek te komen en de meisjes breien en naaien leerde. Van betekenis voor de inwendige zending was ook haar werk als presidente van het Amsterdamse Steenbeek Comité dat zich inzette voor het zoeken naar een betrekking voor vrouwen die zich wilden losmaken van de prostitutie of deze verwezen naar asiel Steenbeek in Zetten.20 Mevrouw Pierson kende Heldring vanwege de vergaderingen van de Christelijke Vrienden bij haar aan huis natuurlijk goed en ook directrice juffrouw Voûte kende zij goed. Toen en nu waren persoonlijke banden belangrijk.

Naast haar eigen werk leeft mevrouw Pierson, door haar biograaf Schram omschreven als een actieve, inwilligende en geestelijk volwassen christin,21 ook voort als moeder van drie begaafde zonen. De eerste is Allard: aanvankelijk predikant, legde hij echter zijn ambt neer en werd een vooraanstaand cultuurcriticus. Zijn Oudere tijdgenooten blijft het mooiste boek dat ooit over het Réveil is verschenen, een voorbeeld van liefdevolle geschiedschrijving. Moeder Pierson was natuurlijk diep bedroefd over Allards ontwikkelingsgang en beiden hebben geleden onder de geestelijke verwijdering die hierdoor ontstond. Groot was echter Allards liefde voor zijn moeder. In het prachtige gedicht Een droom, geschreven zeventien jaar na haar overlijden, heeft hij dit ontroerend vertolkt:

Hij vlijt op ’t donzig mos zich neder;

Naast hem, - haar beeld is ernstig zacht,-

Haar oog is onbeschrijflijk teeder, -

Een vrouw in ’t schoonst ‘der levenskracht.

Zij peinst; zij spreekt,

De jongling luistert

Aan moeders lippen vastgekluisterd. 22

De tweede is Hendrik, de predikant, die na een periode van toewending tot het modernisme is teruggekeerd tot het orthodoxe geloof van zijn ouders en als president-directeur van de Heldringgestichten grote betekenis heeft gehad voor de inwendige zending.23 Ook in deze heeft hij dus de lijn van zijn moeder voortgezet; hier is het dus van moeder op zoon. De derde is Nicolaas Gerard, politicus, minister-president en econoom. Over hem schrijft Schram dat hij alles uit de vroomheid van zijn moeder in zich lijkt te hebben opgenomen en een man van probleemloze eenvoud en toewijding is geweest.24 Het geslacht Pierson neemt een ereplaats in onze geschiedenis in, in het bijzonder in die van het Réveil. Gelukkig de kring waarvan vrouwen als mevrouw Pierson deel uitmaakten.


Noten

1 W. van der Zwaag, Twaalf Réveilgetuigen. Willem Bilderdijk en zijn geestverwanten. Barneveld 2003, 263.

2 G. Groen van Prinsterer, Schriftelijke nalatenschap. Uitgegeven door C. Gerretson en A. Goslinga. Derde deel. Briefwisseling tweede deel: 1833-1848. Bewerkt door C. Gerretson. Voltooid door J.L. van Essen. ’s-Gravenhage 1964, 206

3 A.C. Diepenhorst-de Gaay Fortman, ‘Uit de brieven van Marianne Cathérine van Hogendorp (1805-1878)’, in: Stemmen des Tijds. Jaargang 1933, 128. .

4 F.J.J. Besier, ‘Enkele bestuursleden der eerste Haagse Woningbouwvereniging, in: Die Haghe Jaarboek 1979, 350.

5 H. Reenders, Alternatieve zending. Ottho Gerhard Heldring (1804-1876) en de verspreiding van het christendom in Nederlands-Indië. Kampen 1991, 138-140, 331 en diverse andere plaatsen.

6 Diepenhorst, ‘Uit de brieven’, 126-127.

7 Brok-ten Broek, ‘Ontplooiing’, 90.

8 Ibid., 32.

9 Een met veel invoelingsvermogen geschreven biografische schets is: Johanna W.A. Naber, ‘Levensbericht van Anna van Hogendorp 1841-1915’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1916), 59-104. Zie ook het lemma van P. de Vries in: Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. Samengesteld door Els Kloek. Nijmegen 2013.

10 P. de Vries, ‘Mariane (Marianne) Catherine van Hogendorp’, in: Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis.

11 Diepenhorst, ‘Uit de brieven’, 128-129. Zie ook: Brok-ten Broek, ‘Ontplooiing’, 90-91. Tevens: P. de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van de prostitutie in Nederland, 1850-1911. Hilversum 1997, 110-111. Op vele bladzijden in dit boek wordt over de arbeid van de zusters gesproken.

12 Naber, ‘Levensbericht’, 66.

13 Brok-ten Broek, ‘Ontplooiing’, 90 .

14 P.L. Schram, ‘Een huisvrouw uit het Réveil. Ida Pierson-Oyens (1806-1860)’, in: Aspecten van het Réveil. Opstellen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Stichting het Réveil-Archief. Kampen 1980, 214-215.

15 Ibid., 212-213.

16 G.C. Hoogewerff, Hendrik Pierson. Groningen 1962, 5.

17 Schram, ‘Ida Pierson-Oyens’, 215.

18 Ibid., 211-212.

20 Willem de Clercq naar zijn dagboek. Door A. Pierson met medewerking van De Clercqs jongste kleindochter. Tweede deel (1825-1844). Haarlem 1889, 232.

22 Schram, ‘Ida Pierson-Oyens’, 218. Zie ook: M.E. Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865. Amsterdam 1970, 470, en het lemma van Willemien Schenkeveld in: Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. Samengesteld door Els Kloek. Nijmegen 2013.

23 Schram, ‘Ida Pierson-Oyens’, 229

24 A. Pierson, Gedichten. ’s-Gravenhage 1882, 194

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 mei 2023

Ecclesia | 8 Pagina's

Vrouwen in het Réveil (II)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 mei 2023

Ecclesia | 8 Pagina's