De kelner uit DE RUSTENDE JAGER
“Zullen we hier ons brood opeten?” Vader en zoon Morée hebben een klein aannemersbedrijfje. In het noorden van Rotterdam hebben ze een karwei aangenomen. En het ziet er naar uit dat ze nog wel een aantal dagen werk zullen hebben. Het is hun eerste dag; ze lopen over de Bergweg, op zoek naar een gelegenheid om te eten.
Daar, op de hoek van de Bergweg 353 en de Insulindestraat, is een restaurant gevestigd. Het ziet er netjes uit; bepaald geen ordinair café. De Rustende Jager, staat op de ruit. Ze stappen naar binnen. Het is een zaak waar tussen de middag nogal eens zakenmensen lunchen en middenstanders uit de omgeving biljarten. Ze kiezen een tafeltje. Het is niet druk. Een vriendelijke kelner stapt al snel naar hen toe. Ze vragen beleefd of ze hier voor een aantal dagen achtereen hun meegebrachte brood mogen eten. Dat is geen probleem. Ze bestellen melk en koffie. Voor ze de maaltijd gaan beginnen, vragen ze een zegen. Morée senior is ouderling in de Boezemsingelkerk, de kerk van de Gereformeerde Gemeente die, als u dit blad in handen krijgt, al afgebroken is. Het spreekt vanzelf dat hij, wáár hij ook buiten de deur eet, het bidden en danken nooit zal nalaten, en zijn zoon is al net zo. Die kelner ziet dat de mannen de handen vouwen en de ogen sluiten. Meteen loopt hij naar de radio en zet die uit tot ze hun gebed hebben gedaan. Dan speelt de muziek weer verder.
Het valt de beide mannen op. Die man heeft vast wel een kerkelijke achtergrond, veronderstellen ze. Als ze na een paar dagen, waarop hij steevast de radio uitschakelt als ze bidden en danken, er voorzichtig naar informeren, blijkt het tegendeel. Johannes Ouwendijk, Joop is zijn roepnaam, is een keurige werknemer. Maar kerkelijk? Geen sprake van. Ongedoopt gaat hij over de wereld. De kerk heeft hij nog nooit vanbinnen gezien.
Gediplomeerd
Johannes Ouwendijk wordt op 26 juni 1918 in Rotterdam geboren. Johannes Ouwendijk sr. (6 mei 1897-29 december 1961) en Maria van der Heijden (14 december 1896-15 juni 1969) zijn zijn ouders. Op 6 juli 1921 krijgt hij een broertje, Pieter. Meer kinderen zijn er niet. Zijn vader moest van diens ouders wel naar de Hervormde kerk gaan; ongetwijfeld is hij nog gedoopt. Later zou hij met de kerk afrekenen. Bijbellezen, bidden en danken – het is er in zijn ouderlijk gezin niet bij. Ze leven voor het vaderland weg, zo noemt men dat. Joop groeit op in de woning aan het Zwaanshals 155a. Hij heeft een helder verstand en kan goed leren. De zes jaren openbare lagere school aan de 2 e Pijnackerstraat 13 worden gevolgd door het tweejarig voortgezet onderwijs. Tot 28 februari 1933. Dan haalt hij in maart ‘met lof’ het diploma machineschrijven. Drie jaar later volgt een diploma Engels, in 1938 gevolgd door het diploma Engelse handelscorrespondentie. Na de Tweede Wereldoorlog behaalt hij het Middenstandsdiploma en Algemene Handelskennis. De cijfers liegen er niet om: twee tienen, twee achten en twee zevens. Voor respectievelijk Boekhouden en Rekenen, Nederlands en Bedrijfsleer, Handelskennis en Rechts- en Wetskennis. In 1933 treedt hij in dienst bij het Rotterdamse Cargadoors- en Expediteursbedrijf Ruys & Co aan de Veerhaven. Onderaan de ladder: eerst jongste bediende, daarna aankomend bediende en tot zijn militaire dienstplicht in 1938 als bediende op de afdeling Boekhouding. Later treedt hij in dienst bij De Rustende Jager.
Uitgaansleven
Joop houdt van het uitgaansleven. Hij verdient een aardig salaris, en ook fooien zijn hem welkom. Op 27 oktober 1948 trouwt Joop met Hennie Faasse. Voluit: Huibertje Sijtje Maria. Zij is geboren op 23 oktober 1923 in Sommelsdijk. Als zij in Rotterdam gaat werken verandert zij haar naam in het moderner klinkende Hennie. In tegenstelling tot Joop komt Hennie uit een zeer Godvrezend voorgeslacht. Haar oma van vaders kant, Hubertje Dupré, was een vrouw die de Heere vreesde. Maar in Hennie’s ouderlijk huis was kerkgang er niet meer bij. Bij Joop thuis wordt niets meer aan godsdienst gedaan; bij Hennie wordt nog wel voor en na het eten gebeden en gedankt. Waarom? Nalaten werd thuis, naar Hennie’s eigen woorden, als ‘onbeschoft’ ervaren. Maar dat is dan ook het enige wat aan de kerk herinnert.
De moeder van Hennie, Adriana Faasse-Doornhein (18 juni 1898-8 oktober 1980), heeft de zorg voor een gezin van twee jongens en vier meisjes. Haar man met wie ze op 14 juli 1920 trouwt, is Hendrik Gerrit Faasse (17 augustus 1891-12 oktober 1975). Twee zussen van haar moeders moeder, oma Anna Vroegindeweij, komen tot waarachtige bekering. Kaatje wordt in het hart gegrepen in haar ouderdom, Grietje wordt door God stilgezet terwijl ze de kermis bezoekt, ze is dan achttien jaar. Op een dag vindt moeder Faasse-Doornhein, die op achtjarige leeftijd haar moeder aan de gevolgen van tbc moet missen, dat Hennie en haar vijf jaar jongere zus Gerritje maar in betrekking moeten gaan. Het wordt zo bestuurd dat de beide zussen in de Rozenburglaan in de deftige wijk Kralingen in Rotterdam gaan werken. Hennie gaat intern bij de familie Van Aalst, de man is jurist en werkzaam bij de Nederlandsche Handel Mij., en Gerritje bij familie J.B. Hoekstra. Hij is directeur van de Oranje Lijn. De twee panden grenzen aan elkaar: Van Aalst woont op nummer 13 en Hoekstra op nummer 15.
De blauwe zaal
Er geschiedt niets bij geval. Het is in Rotterdam dat Hennie en Joop elkaar ontmoeten. Op de plaats der zonde: de dansvloer. Aan de Coolsingel is de drukbezochte dancing Pschorr van Dirk Reese een begrip. Met als bijzonderheid een glazen, van onderaf verlichte dansvloer, de ‘blauwe zaal’ genoemd. Uniek voor Nederland. ‘Jong Rotterdam viel massaal voor dit staaltje van klasse’, zo lazen we. Welnu, Joop en Hennie zijn ook vaste bezoekers van dit uitgaansgebeuren. De ontmoetingen geven wederzijdse belangstelling en liefde. Ze lopen uit op een huwelijk. Hennie dringt er bij Joop op aan om wel in de kerk te trouwen. Joop stemt daarin toe. Er volgt een gesprek met de hervormde predikant H.S.J. Kalf (1914-1978). Die kijkt er van op als ze bij hem aankloppen met de vraag of hij op 27 oktober 1948 hun huwelijk wil bevestigen, als hij hoort dat Joop niet eens gedoopt is. Kalf wil aan hun verzoek voldoen, maar … dan moet Joop gedoopt worden en ook belijdenis afleggen. Dat gebeurt op 19 december 1948, anderhalve maand na hun trouwen. Er komt kerkelijkheid in hun leven: ze gaan vanaf hun trouwdag elke zondag één keer naar de Prinsekerk aan de Schepenstraat, dicht bij hun woning. Waarom maar éénmaal per zondag? Er zijn toch twee diensten? Dat had te maken met zijn werk als kelner. Dat restaurant was op Gods dag open. De ene zondag werkt Joop van acht tot vier uur, de zondag daarop van vier tot één uur ’s nachts. En hij verdient een goede boterham. Hij woont dicht in de buurt van het restaurant, eigenlijk maar de weg oversteken en dan is zijn huis al van ver te zien: Banierstraat 67b, een huis van de Hervormde gemeente. Twee deuren naast elkaar, de ene is voor de benedenwoning; Joop en Hennie betrekken de tweede etage van het bovenhuis; zij en de benedenbuurvrouw gaan door dezelfde buitendeur. Op de gevelsteen staat: EBEN HAËZER. Het huis is inmiddels afgebroken; de woningen daartegenover staan er nog. Met vijf minuten lopen is Joop op zijn werk. De Banierstraat was niet hun eerste woning. Na hun huwelijk hebben ze hoogstwaarschijnlijk, hoewel dat niet kon worden bevestigd, ingewoond bij de ouders van Joop. Dat is verklaarbaar: in Rotterdam zijn door het laffe bombardement op 14 mei 1940 door de Duitsers 24.978 woningen (gedeeltelijk) verwoest, in elk geval onbewoonbaar gebleken. Eerst op 25 mei 1950 betrekken ze een bekrompen bovenwoning aan de Obreenstraat 21a in de Provenierswijk. De woning aan de Banierstraat, slechts enkele straten verder, kwam op 11 juni 1957 beschikbaar. Hennie is bijzonder proper en netjes op haar huishouding, zoals het huwelijksformulier het zegt: ‘op haar huishouding goede acht hebben.’
Adriana
Joop en Hennie zijn al zes jaar getrouwd als ze tot hun grote blijdschap op 30 oktober 1954 voor het eerst - en voor het laatst - de kinderzegen ontvangen: Adriana. Het is een vreugde voor de ouders dit dochtertje te zien opgroeien. Maar na twee en een half jaar komen er grote zorgen. Adriana heeft leukemie, zo stelt de specialist vast. De ouders doen alles voor het herstel van hun kindje. Tot en met het raadplegen van een paragnost, de bekende Gerard Croiset. Dan zijn ze aan een verkeerd adres, zonder dat goed en wel te beseffen. Maar de beproevingsweg wordt niet afgesloten. De ziekte zet door. Het wordt de zeer verdrietige ouders wel duidelijk: er kan geen genezing meer volgen. Adriana is, zo jong als ze is, veel bezig met de dingen van de eeuwigheid. Ze lijkt er een besef van te hebben dat haar prille leven niet lang meer zal duren. Ze luistert aandachtig als Joop uit de Bijbel leest. “Pappa, de Heere deed slijk aan de ogen van die blinde man, wat lief van de Heere, hè?” zo klinkt het een keer. Als ze drie jaar is, wil ze haar ringetje en een kettinkje niet meer dragen. Dat de ziekte haar belemmert om haar knietjes te buigen, vindt ze heel erg. Joop pakt haar een keer op zijn arm en maakt wat danspasjes, op de wijs van een Engelse song, die hij van buiten kent. “Nee pappa, niet gek doen hoor, maar zingen zoals in de kerk” klinkt haar verwijt. Ze gaat dus al jong mee naar Gods huis. Maar ook wordt ze door haar ouders meegenomen naar de bioscoop, tegen haar zinnetje. Dan doet ze haar handjes voor haar ogen om het niet te willen zien. “Ik wil naar de kerk”, zegt ze dan.
Het is drie maanden voor haar sterven. Dan zegt ze tegen haar vader: “Adriene (haar roepnaam) gaat ook naar de hemel!” Ze zegt dat haar ouders en oma Faasse-Doornhein ook naar de hemel moeten gaan. Ze had namelijk gehoord dat een tante van grootmoeders kant, Grietje Hoenderdos-Vroegindeweij uit Schiedam, van wie de Heere haar schuld vergeven had en die drie maanden terug was overleden, in de hemel is. Dat maakte diepe indruk op haar jonge hartje.
Het wordt duidelijk dat Adriana spoedig zal sterven. Op de dag waarop dat gebeurt, 15 april 1958, wordt oma Faasse-Doornhein in Sommelsdijk gewaarschuwd. Ze gaat meteen naar de Banierstraat in Rotterdam, maar komt net te laat om het kindje nog levend te zien. En dan ge-beurt het Goddelijk wonder: ze krijgt in de dadelijkheid te zien dat ook zij eens voor een Drieenig God moet verschijnen. Een God, Die zij niet kent, tegen Wie ze zo gezondigd heeft en voor Wiens aangezicht zij niet kan bestaan. Ze krijgt de slag naar binnen. Uit het sterven van haar kleindochtertje wordt leven geboren. De Heere zet haar hierdoor stil op haar levensweg. Als zij later in een weekdienst in Middelharnis onder het gehoor van ds. H. van Gilst zit, die zij voor het eerst in haar leven ontmoet, wordt zij in de schuld gezet. Dit gebeuren laat in de familie diepe indrukken achter.
Haar standplaats niet gevonden Adriana Ouwendijk is verlost,
Adriana Ouwendijk is verlost, God heeft haar welgedaan. Als ze sterft, gaan haar beide handjes omhoog. Handjes, die zo vaak gevouwen zijn. Dominee C.A. Korevaar (1916-2012) leidt haar begrafenis op 18 april 1958 op de algemene begraafplaats Hofwijk te Rotterdam. Onder sommigen van Gods volk, onder wie vrouw Holleman uit Den Bommel, is een helder getuigenis dat Adriana nu voor eeuwig God mag grootmaken. Van dit sterven gaat een sprake uit. Velen van het volk des Heeren zijn op de begrafenis aanwezig, mensen die geheel onbekend zijn voor de ouders van Adriana, maar die naar deze begrafenis worden toegetrokken. Uit dit sterven wordt meervoudig leven geboren!
Vanuit de familiekring is bekend dat Joop en Hennie haar grafje wilden bezoeken – er heeft een steentje op gelegen met de woorden: ‘onze enigste lieveling’ aldus Hennies zuster. Die ook nog weet dat Hennie bij het hek van de begraafplaats met kracht in haar hart deze woorden kreeg: ‘Wat zoekt gij de Levende bij de doden?’ Haar grafje is geruimd, het is wáár: ‘men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.’ Zeker is dat zij een geheiligd grafje heeft mogen krijgen.
Ze moeten verder zonder Adriana. Hun enige kindje, want het huwelijk is verder kinderloos gebleven. In de nalatenschap bevinden zich acht foto’s van hun meisje – voor die niet-digitale tijd en voor ‘gewone’ mensen een redelijk groot aantal. Op de oudste foto is ze zestien maanden; door fotograaf Cöntze bij haar ouders in huis genomen. Op latere foto’s staat ze naast haar wandelwagentje, slaapt ze met haar pop naast zich, zit ze achter een tafeltje te spelen. Een grote, ingekleurde foto heeft altijd op het dressoir van haar ouders gestaan. Daarop staat een vrolijk meisje met mooie krullen. Bepaald niet de enige herinnering die de ouders koesteren. Want die herinnering is de beste: de wetenschap dat hun dochtertje vroeg rijp was voor de hemel en nu voor eeuwig mag zingen voor de troon van God.
Naar de Gereformeerde Gemeenten
Wie het echtpaar Ouwendijk het advies gaf om ook eens een predikant uit de Gereformeerde Gemeente te gaan horen, is ons niet meegedeeld. Dat is ook niet belangrijk. Wél dat ze dit advies hebben opgevolgd. Er worden twee namen genoemd: ds. A. Vergunst aan de Boezemsingel, of op Zuid ds. Chr. van Dam. Ouwendijk had nog nooit van de Gereformeerde Gemeenten gehoord, laat staan van ds. Vergunst of ds. Van Dam. Toch laat het hem niet los.
Hoewel de Boezemsingel dichter bij hun woning aan de Banierstraat is, kiezen ze toch voor Zuid, de kerk aan het Mijnsherenplein. Daar gaan ze de volgende zondag heen. Eerst met tramlijn 22, dan verder met lijn 3. Lang heeft dit niet geduurd. Dat kwam zo: Joop is nog steeds kelner en verricht ook nog steeds zondagsarbeid. Dat zit hem niet lekker, dat gaat hem steeds meer bezwaren. Hij belt dominee Van Dam en maakt een afspraak. Kort daarna zit hij in de pastorie tegenover de predikant. Hij vertelt wat hem bezighoudt en vraagt of het goed is dat hij ontslag neemt bij De Rustende Jager zonder dat hij ander werk heeft. Mag hij zoiets wel doen? De banen liggen immers niet voor het opscheppen. Hij vertelt ds. Van Dam dat ze al enige tijd onder zijn gehoor komen. Ds. Van Dam vraagt hem: “Hoe komen jullie bij mij in de kerk, helemaal uit het Noorden?” De meeste mensen hadden toen nog geen auto. Als hij hoort: “Met twee trams, dominee”, reageert de predikant: “Niet op zondag willen werken, maar wel de tramconducteur laten werken op zondag? Je kunt veel dichterbij óók de waarheid horen. Aan de Boezemsingel, bij ds. Vergunst.”
Daar zit Joop. Nooit bij stilgestaan dat openbaar vervoer op Gods dag niet kan. Hij volgt de raad van ds. Van Dam op. En zo is hij de volgende zondag onder het gehoor van ds. Vergunst.
Daar blijft hij, samen met zijn vrouw. Tot grote verbazing van vader en zoon Morée, die de kelner herkennen. Die kelner van toen, en nu in onze kerk?
Andere werkgever
Er verandert veel in het leven van Joop en Hennie. De vraag van hun lieve kindje raken ze niet kwijt: zij moeten naar de hemel? Nee, ze beseffen dat ze op weg zijn naar de eeuwige rampzaligheid. De wereld heeft haar glans verloren. Er is een droefheid naar God in beider hart, en een diepe smart over hun zonden gekomen. Waar ze vroeger niet bij stilstonden. Er komt een tijd dat ze nog niet over een strootje heen kunnen stappen. Ze hebben beiden een betrekking op een onbekende God, Die ze zó vertoornd hebben in hun eertijds. Ze proberen het voor elkaar te verbergen, maar dat houden ze niet lang vol. In hun ongeluk lopen ze over de wereld. God kwijt, en een openstaande schuld die hen dagelijks ter neer drukt.
Joop kan niet langer op de zondag werken. Hij neemt het be sluit om naar zijn baas, bij wie hij het altijd goed heeft gehad, te gaan en hem te vertellen dat hij niet langer kan, mag en wil werken op Gods dag. Eerst nog denkt hij erover om alleen de zondagsarbeid te beëindigen. Dan kan hij toch in dienst blijven op werkdagen. Maar als hij in een boekje - ja, hij gaat goede boeken lezen - leest dat de Heere zijn héle hart vraagt en géén verdeeld hart, voelt hij dat zijn werk ook op werkdagen niet goed kan zijn. De sfeer tussen biljartende mannen, nee. De brug wordt opgehaald. Vader Ouwendijk ziet de ontwikkelingen bij zijn zoon met lede ogen aan. Het zet kwaad bloed bij hem. Vol vijandschap zegt hij tegen Joop: “Nu heb je je betrekking opgezegd en je gaat ook nog naar die zwartekousenkerk! Ik had nog liever dat je aan de drank was geraakt!”
Hij vindt door Gods voorzienigheid ander werk. De firma F.L. Vollemans, gevestigd op de derde etage van het Groothandelsgebouw, zoekt een medewerker voor de pakzaal. Kennelijk heeft Joop geen belangstelling om weer als kantoorbediende c.q. boekhouder aan de slag te gaan. Vollemans is toonaangevend op het gebied van kappers- en cosmetica-artikelen. Het assortiment beslaat 4.000 tot 5.000 artikelen. Een gedegen bedrijf, opgericht in 1900. Hij levert op zijn salaris fors in: in De Rustende Jager verdiende hij ƒ180,00 per week, meer dan een afdelingschef op een gemiddeld scheepvaartkantoor. Bij Vollemans gaat hij met slechts zestig gulden in de week naar huis. Twee derde inleveren … maar Joop accepteert de nieuwe baan, louter om van het zondagswerk af te zijn. Om niet langer God tegen te staan en Zijn geboden te overtreden.
Het werken op de pakzaal is van korte duur. Al spoedig wordt hij vertegenwoordiger. Bij die functie krijgt hij de beschikking over een auto, een Peugeot. Voor hij deze promotie aanvaardt, vraagt hij een onderhoud aan bij zijn werkgever. Hij doet uit de doeken dat hij bepaalde artikelen niet wil verkopen. Ze druisen tegen zijn principe in, als het gaat over lippenstift en nagellak en andere Izébelsartikelen. Zijn baas doet daar niet moeilijk over en respecteert zijn werknemer. Ondanks zijn weigering wat het verkopen van het totale assortiment betreft, behaalt hij onder de zegen des Heeren de grootste omzet.
Na verloop van tijd komt Vollemans in zwaar weer terecht. De directeur geeft aan dat hij niet met ontslag hoeft als hij overstag gaat en voortaan álle producten wil verkopen. Weigert hij … dan is hij niet langer welkom. Joop vraagt of hij drie maanden mag blijven doen wat hij al deed. Zou de omzet teruglopen, dan zal hij ontslag node accepteren. Zijn werkgever gaat met dit voorstel akkoord en Joop legt het voor de Heere neer in een aanhoudend gebed. Er is amper een maand verstreken of zijn baas zegt: “Joop, je hebt in je eentje deze maand veel meer binnengebracht dan de beide andere vertegenwoordigers bij elkaar!” Joop mag blijven. Tot zijn pensioen. In 1973 komt de klad in het bedrijf en moeten van de 114 personeelsleden er 39 het veld ruimen. Maar dan zit Joop al enkele jaren thuis.
Ambtsdrager
Het echtpaar Ouwendijk is al een aantal jaren met bewijzen van lidmaatschap overgekomen uit de Nederlandse Hervormde Kerk en heeft zich bij de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Boezemsingel aangesloten. Van tijd tot tijd logeert de bekende, godvrezende weduwe Zwaantje Westland-Schaap uit Huizen bij hen. Wij zagen in onze jeugdjaren Hennie met vrouw Westland aan haar arm de Boezemsingelkerk binnenkomen. Hennie is dan al jaren geheel in het zwart gekleed. Vrouw Westland is in de Huizense klederdracht, met de isabé, de witte kap met hoge opstaande rand. Dat valt op in de grote gemeente. Ze zijn met elkaar bevriend, een band die de Heere heeft gelegd en die nooit kan worden verbroken. Door Joop en Hennie komt ook Hennies moeder, vrouw Faasse-Doornhein in contact met Zwaantje. Na een eerste bezoekt zegt vrouw Faasse: “Ik ben in Huizen geweest en heb een lieve, godzalige vrouw ontmoet!” Zwaantje bezoekt vrouw Faasse, en is dan soms ook bij Hennies zus Gerritje. Zij en vrouw Faasse houden veel van elkaar. Als Zwaantje op Sommelsdijk is, gaat ze bij het eten voor in het gebed. Daar heeft ze vrijmoedigheid voor. En dan na het eten en na het amen sprak ze nogal eens: “Uw hart worde niet ontroerd …” (Joh. 14:1). Vrouw Faasse zei eens na zo’n bezoek van Zwaantje: “Ik heb een heilige dag gehad!” Vrouw Faasse ging ook op bezoek bij de onder Gods volk bekende Jaantje Tanis-Tanis in Ouddorp (‘Jaantje van d’n duunkant’). “God heeft me uit het stof opgeraapt”, zei ze tegen vrouw Faasse, en die zei: “En ik ben uit de modder opgeraapt”. Gevoerd uit modd’rig slijk!
Ouwendijk valt op vanwege zijn geestelijk leven, als hij op de huisbezoeken die hij krijgt daar wat over mag vertellen. Dan ontvangen de bezoekende ambtsdragers zélf huisbezoek. Ze luisteren stil en verwonderd naar wat Joop en Hennie uit hun leven vertellen. Ongetwijfeld zal er een schrik door Ouwendijk heengegaan zijn, als begin december na een ochtenddienst de kandidaten worden afgelezen voor de verkiezing van ouderlingen en diakenen en hij zijn naam hoort noemen. Er is een vacature voor ouderling en hij wordt nog gekozen ook. Hij mist de vrijmoedigheid om het ambt te aanvaarden. Maar als de zondag na zijn bedanken de preek handelt over Johannes 15:16a ‘Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren’, slaat dat bij hem naar binnen. Dominee Vergunst betreurt dat Ouwendijk zijn verkiezing niet heeft aangenomen. Hij stelt de broeders voor om Ouwendijk alsnog in het ouderlingenambt te bevestigen. Maar daar denkt de kerkenraad anders over. In december 1971 wordt hij opnieuw gekandideerd, gekozen en hij krijgt de vrijmoedigheid om zijn verkiezing aan te nemen. Het is een wonder voor hem en dat blijft ook zo. Als Ouwendijk in de rij van ambtsdragers de kerk binnengaat en het stille gebed doet vóór de aanvang van de dienst, doet hij dat in devote houding: zijn gezicht zijwaarts naar de muur gekeerd. Niet uit vromigheid, daar moest hij niets van hebben. Maar uit nederigheid.
Dan breekt de zondag aan waarop hij voor het eerst voorgaat in een leesdienst. Onder aan de kanseltrap verzucht hij: “Heere, hoe kan een kelner nu toch ouderling worden?” Maar de Heere blijft niet achter en Ouwendijk mag Zijn hulp ervaren. Op stichtelijke wijze kan hij voorgaan. De keuze van de te lezen preken zijn volop Schriftuurlijk en vooral ook zielsbevindelijk. In eenvoudigheid doet hij het ambtelijke werk. We herinneren ons dat hij op een Oudejaarsdag, die op zondag viel, moest lezen. Het was in de vacature van ds. Vergunst. Hij begon zijn gebed met de woorden: “Heere, deze dag heeft iets van U. Het is de laatste dag van het jaar en de eerste dag der week. Het begin en het einde samen. Gij zijt immers de Alfa en de Omega.” En dan mag hij weten dat God ook voor hem het Begin en het Einde is en ook eeuwig zal blijven.
Met ootmoedigheid bekleed
In de vergaderingen van de kerkenraad is hij ootmoedig en zeker niet dominant. Maar wat hij zegt is in aangenaamheid en zijn woorden zijn met zout besprengd. Bescheiden en eenvoudig gaat hij zijn weg door de gemeente, die uit meer dan 2500 leden bestaat. Hij heeft een innemend karakter en is een tere man in geestelijk opzicht. Oud-diaken A.H. Moree, thans in Elspeet woonachtig, herinnert zich Ouwendijk als een bedeesde, bescheiden man, emotioneel soms, maar tegen wie de broeders met veel respect aankijken. En als het nodig is, verdwijnt zijn bedeesdheid en weet hij heel goed zijn woordje te doen. “En daar kon je zeker hartelijk bijvallen!”, aldus Moree. Op huisbezoeken, samen met ouderling C. Verboom, is Ouwendijk vaak bewogen, schiet dikwijls vol en voelt het gewicht van zijn ambt. Soms lopen de tranen over zijn wangen en dat maakt indruk op de gezinnen, zeker op de kinderen. Hij is gunnend op de goede manier en zeker niet opbouwend op een losse grond, pleisterend met loze kalk. Als het voor hem nog kon om door God opgeraapt te worden, zou het dan voor een ander niet kunnen om de Heere te leren kennen? Dan wordt het op de huisbezoeken gevoeld: dit is écht. Dit komt uit zijn hart. Zondags uit de kerk loopt hij met Hennie samen op met ouderling Leen Weijers en zijn vrouw Lena Zilverschoon. Kleermaker Weijers, die ter onderscheiding van zijn broer ‘zwarte Weijers’ wordt genoemd en broer Krijn ‘rooie Weijers’ vanwege de kleur van hun haren, woont in de Gerard Scholtenstraat. Het laatste stuk gaan Joop en Hennie samen, de Banierstraat is nog wel een eindje verder. In gedachten zie ik dat viertal Godvrezende mensen nog lopen, allen in het zwart gekleed, de ouderlingen met zwarte hoeden. Zo trekken ze over het Noordplein, ‘s zomers langs de volle caféterrassen en door de Noordmolenstraat. Dan wordt er nagepraat over het gehoorde, dan is er kerkdienst na de kerk. Met ‘zwarte Weijers’ kan Joop het heel goed vinden. Hij kwam uit een gereformeerd gezin, is daar ook gedoopt en heeft een ‘net werelds-kerkelijk leven’ geleid, niet in de uitleving zoals zijn broer Krijn, die krachtdadig stilgezet was. Toen God Leen staande hield, zag hij hoe gevaarlijk een verkeerde prediking is. Hij kwam later in de Gereformeerde Gemeente Boezemsingel terecht. Zij zijn broeders in de geest.
Kerkistisch is Ouwendijk zeker niet en daarin staat hij niet alleen. Ik herinner me nog dat ik eens een weekdienst bijwoonde in de gereformeerde Nieuwe Oosterkerk, dicht bij de Boezemsingel. Ds. F. Mallan ging daar voor. Vijf ouderlingen van de Boezemsingelkerk zaten voor me, de een na de ander kwam binnen. Ouwendijk was daarbij, K. Karels, J. Fraanje, C. Verboom en L. Weijers. Het Woord verbindt!
Gezelschappen
Een aantal kerkgangers van de Boezemsingelgemeente ontmoet elkaar op gezelschappen. Op diverse plaatsen komt men samen. Ook op Rotterdam-Zuid worden er in die tijd gezelschappen gehouden en op nog meer adressen in de stad. In de wijk Kralingen waren straten waar een aantal kinderen Gods woonde. In de Palestinastraat wel zeven, zelfs vier achter één buitendeur. En in de Lambertusstraat, de Waterloostraat, de Sionstraat en het Noordeinde. In de laatstgenoemde straat zelfs negen mensen van wie een goed getuigenis uitgaat. Vier predikanten werden van Godswege bepaald dat zij naar Rotterdam moesten, met dezelfde woorden: ‘Ik heb veel volk in deze stad.’ (Hand. 18:10b). Dat waren de Ledeboeriaanse ds. Leendert van der Velde en de hervormde ds. S. van Dorp en ook de predikanten J. Fraanje en G.H. Kersten. Als er bij ds. Kersten Heilig Avondmaal werd bediend, waren er vijf volle tafels. Véél volk!
Gezelschap wordt er in die tijd onder andere gehouden bij Marie Elderkamp in de Lambertusstraat. Daar zit dan het huis vol. Mevrouw Ouwendijk zegt tegen anderen van het volk als ze met haar man op gezelschap gaat: “Kom, ga met ons en doe als wij.” Ook bij onze ouders was er enkele malen per jaar gezelschap. Als kind telde ik dan de mensen van wie mij was verteld dat ze een nieuw hart hadden. Van de zeventien aanwezigen telde ik er dertien. ’s Avonds laat werd ik dan wakker van het psalmgezang, dat op de bovenetage goed te horen was. Tot de geestelijke vriendenkring van Joop en Hennie Ouwendijk behoren ouderling Korstiaan Karels en zijn vrouw Maria Kaatje Bruggeman aan de Assendelftstraat 30c. Talloze malen kun je hen bij elkaar aantreffen. Gezelschappen zijn er dan ook bij ouderling Piet Neeleman en bij diens buurman ouderling Krijn Weijers in het Noordeinde. Neeleman woont op nummer 28, Weijers op 32. Bij laatstgenoemde zit op zondagavonden de kleine huiskamer zo vol, dat er geen stoelen meer beschikbaar zijn. Geen nood, twee planken van onder het ledikant waarop de spiraal rust, worden naar beneden gehaald en op twee stoelen gelegd. Zo kunnen er weer vier mensen zitten. En dan hangt de hemel soms laag. Mevrouw Weijers zorgt voor de koffie – ze hebben het arm, maar voor ‘het volk’ hebben ze het graag over. Met als resultaat dat er op maandagochtend geen koffie meer is. Koffie op en geld op … Op zaterdag kookt me-vrouw Weijers een grote pan soep voor de zondag, bewust zoveel dat haar twaalfjarige zoon Wim de opdracht krijgt om bij vrouw Elderkamp en vrouw Vlasveld uit de IJsclubstraat een pannetje soep te brengen, een handdoek eromheen geknoopt. Het is allemaal verleden tijd, en velen van hen rusten op Oud-Kralingen tot de dag der zalige wederopstanding.
Zijn levenseinde en begrafenis
Het is 1986. Joop voelt zich al enige tijd niet fit. Hij raadpleegt zijn huisarts. Die verwijst hem door en de specialist constateert een kwaadaardige tumor in de nieren. De ziekte zaait zich uit, longen en botten worden aangetast. De dodelijke kwaal breekt zijn krachten. Een smartelijk ziekbed volgt. Lopen kan hij nauwelijks meer. Hij wordt geheel afhankelijk. Er komt na verloop van tijd dagelijks een verpleegkundige aan huis om hem te wassen. Soms merkt ze aan hem dat het wassen hem pijn doet. Dan vraagt ze: “Doe ik u pijn met wassen?” In zijn reactie laat Ouwendijk zich vrijmoedig in zijn hart kijken: “Nee zuster, ik heb met dit lichaam zó gezondigd, maar straks zal ik met ditzelfde lichaam eeuwig God grootmaken.” Met een verheerlijkt lichaam. Zo’n antwoord kan hij niet elke dag geven, sprekend over het blij vooruitzicht dat hem streelt. Soms zijn er aanvechtingen en duisternissen. Dan is het donker in zijn hart. Hij mag weten van de vruchtelijke bediening, maar daarmee is de grote zaak nog niet opgelost.
Hun woning in de Banierstraat, waarin ze bijna 38 jaar hebben gewoond, is op 25 januari 1985 verwisseld voor een appartement aan de Schapendreef 445 in de wijk Crooswijk. Alles gelijkvloers is heel wat gerieflijker met het klimmen van de jaren. Het is een verstandige beslissing. In de Banierstraat mochten beiden onder de Banier een plaats vinden; opmerkelijk dat de straatnaam van hun volgende woning Schapendreef luidt. Daar mogen zij samen iets van ervaren om een schaap te zijn van Hem, Die van Zichzelf getuigt de goede Herder te zijn.
Op een avond leest Hennie, die beseft dat haar man niet lang meer op aarde zal zijn, hem voor uit een dagboek van J.C. Philpot, Door Baca’s vallei. Aan de beurt is dan 1 Korinthe 3:1, deze woorden: ‘als tot jonge kinderen.’ Dat sluit bij Joop zo bijzonder aan bij zijn voortdurend smeken om een bevestiging: “Heere, áls ik maar een kind ben!” Zijn bestrijders zijn vele, maar het gebeurt dat ze veldvluchtig moeten wijken, als de Heere aan de spits treedt. Op 21 februari bezoeken we hem. Ons laatste bezoek. Hij zit met zijn been op een stoel, met een van pijn verwrongen gezicht. “Heb je veel pijn, Ouwendijk?” vragen we. Het antwoord luidt: “Ja, maar het is geen wonder, want ik heb met mijn benen toch zó gezondigd! Ik héb er wat mee gedanst! ’t Was altijd wel bal: we hadden een Kerstbal, een Oudejaarsbal, een Nieuwjaarsbal, en als er geen feestdagen waren maakten we er een zaterdagavondbal of een zondagavondbal van. En nu daarover nog die diepe smart te gevoelen, daar is die lichamelijke pijn niets bij!”
In de week waarin hij de tijd met de eeuwigheid verwisselt, vraagt Hennie hem: “Joop, wat zal ik lezen?” Meestal noemt hij op zo’n vraag een Bijbelgedeelte. Nu niet. “Lees Psalm 37:2 berijmd maar.” Het is zijn zwanenzang:
Stel op den HEER’ in alles uw betrouwen;
Betracht uw plicht; bewoon het aardrijk; leer
Uw welvaart op Gods trouw volstandig bouwen;
Verlustig u met blijdschap in den HEER’;
Dan zal Hij u in liefd’ en gunst aanschouwen.
U schenken wat uw hart van Hem begeer’.
Met dit vers heeft hij in het bijzonder zijn lieve vrouw op het oog, van wie hij weet dat ze weldra als weduwe haar reis door dit Mesech zal moeten vervolgen. Joop gaat zienderogen achteruit;
Joop gaat zienderogen achteruit; Hennie en haar zus waken om beurten bij zijn bed. In zijn laatste nacht, als Hennies zus waakt, vraagt hij waar zijn vrouw is. Als zij wakker gemaakt wordt, zegt de zus: “Het is haast zover hoor, zijn vingers worden al blauw.” Joop is dan nog wel bij kennis. Hennie knielt bij het bed, haar zus doet hetzelfde aan de andere kant, beiden op de knieën. Zijn laatste woorden, die hij stervende uitspreekt, zijn uit Psalm 45: 16b: “Zij zullen ingaan in des Konings paleis”. Dan volgt er nog een zucht en Johannes Ouwendijk is voor eeuwig Thuis. Op 28 april 1987 heeft hij de Koning gezien in Zijn schoonheid. Boven zijn rouwkaart schrijft Hennie: ‘En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden. Efeze 2 vers 1.’ En dat alles vanuit het vrije van Gods soevereine welbehagen. Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen!
De Boezemsingelgemeente is vacant; ds. C.J. Meeuse van Rotterdam-Zuid leidt op zaterdag 2 mei 1987 de begrafenisplechtigheid. Hij neemt tot tekst Openbaring 20:6 ‘Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren.’ Om kwart voor elf begint de rouwsamenkomst in de Boezemsingelkerk en om half twaalf vertrekt de stoet naar Oud-Kralingen. Daar wordt het lichaam van een gezaligde zondaar, eens ‘de kelner uit De Rustende Jager’ onder grote belangstelling neergelaten in het graf. Niet als ambtsdrager die vijftien jaar gediend heeft (1972-1987), maar als een arme zondaar. Toen wij eind september 1997
Toen wij eind september 1997 met het schrijven van het tweede deel van Zijn vuur- en haardstede over de geschiedenis van de Boezemsingelgemeente bezig waren, bezochten wij de weduwe met de vraag of zij het een en ander uit het leven van haar innig geliefde man wilde vertellen. Resoluut antwoordde ze: “Dan moet ik dat eerst aan de Heere vragen, of Hij het goed vindt. Bel me volgende week maar.” Nadat de week verstreken was, namen we opnieuw contact met haar op. Toen zei ze dat ze mocht geloven dat zij de hoge goedkeuring van de Heere hierover mocht ervaren. Op 3 oktober 1997, iets meer dan tien jaar na het heengaan van Joop, zaten wij tegenover haar en heeft ze op eenvoudige, maar ook uitvoerige wijze het levensverhaal verteld. Helder, onopgesmukt. Toen zij later in Gouda in Huize Winterdijk woonde, heb ik haar opnieuw benaderd met de vraag het een en ander in Oude Paden te mogen schrijven. Even resoluut als mijn eerdere vraag zei ze: “Nee, de Heere gaf toen een duidelijke goedkeuring om in het boek over de Boezemsingelgemeente iets uit ons veelbewogen leven mee te delen. Dat ga ik niet weer in het gebed neerleggen. Doet u het maar als ik er niet meer ben.”
Mevrouw Ouwendijk en haar zussen Anna en Jane
We noemden het reeds: Hennie had een godvrezend voorgeslacht. Haar ouderlijk gezin telde twee jongens en vier meisjes. Maar zoals we gezien hebben, leefde ze over alles heen en diende volop de wereld. Tot God haar stilzette na het sterven van Adriana. Toen gevoelde zij een zeer bittere smart, maar later moest ze ervan zeggen dat de smart over de zonden dieper ging. Haar nog enige in leven zijnde zuster Gerritje uit Sommelsdijk schetste Hennie als een eerlijke en oprechte christin. Ze nam geen blad voor haar mond en als ze iets hoorde wat haar in geestelijk opzicht niet zinde, zei ze dat recht in het gezicht. Niet afstotend, zeker niet, maar wel duidelijk.
Ds. J. Schipper, die van 2006-2014 de Gereformeerde Gemeente van Dirksland diende, heeft de begrafenis geleid van haar twee zussen: Anna de Vrij-Faasse, geboren 19 januari 1921. Hij schreef over haar het volgende: Anna ging destijds met haar moeder naar
Anna ging destijds met haar moeder naar ds. H. van Gilst – zij liep alle kerkdiensten in de omgeving af, las van alles en had een aangenaam leven. Totdat de Heere overkwam met deze woorden: ‘Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid.’ (Matth. 21:19). Toen werd zij van alles afgesneden. Maar de Heere trok met haar door: ‘Sion zal door recht verlost worden en haar wederkerenden door gerechtigheid.’ (Jesaja 1:27a). De tegenheden en verdrietelijkheden, rouw en zorgen bleven haar niet bespaard. Binnen een tijdsbestek van één jaar heeft zij haar man, haar broer en haar liefste zoon verloren! Op 3 september 2007 is zij plotseling
Op 3 september 2007 is zij plotseling overleden. De zondagmorgen voor haar sterven preekte ik over Psalm 43:3 ’Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden, dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid en tot Uw woningen.’ Daar had zij opmerkelijk goed naar mogen luisteren. Zij is begraven op 8 september. Die dag werd ook de moeder van ds. T.M. van Dijk, Arentje van Dijk-Troost begraven. Samen met ds. P. Blok heb ik beide begrafenissen gedaan. Ds. Blok sprak bij Anna de Vrij op het graf en ik bij Arentje. (Ds. Schipper sprak over Jesaja 25: 8 ‘Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen).
En over zus Adriana (Jaan) ’t Hart-Faasse: Zij is geboren op 20 december 1926. Ook zij kwam onder ds. Van Gilst terecht. Ze heeft veel geleerd onder ds. P. Blok. Ook heeft ze veel gehad aan de prediking van ds. J. Koster. Ze had contact met Zwaantje Westland en anderen. Ze heeft veel in het ziekenhuis gelegen. Toen ze naar het verzorgingshuis ging, heeft ds. Blok haar huisje gekocht: Molenzicht 111 in Dirksland. Aanvankelijk was zij hervormd, maar onder een preek van ds. Van Gilst in Oude Tonge over de Kananese vrouw greep God haar in het hart. Een en ander werd weer eens bevestigd toen ik preekte over de bloedvloeiende vrouw uit Markus 5. Dat was op 17 januari 2010. Vroeger, toen ze in geestelijke nood zat, heeft ze daarover in Delft door ds. G. Schipaanboord horen preken. Hij moest zijn vooraf bestudeerde tekst veranderen!
Op 19 september 2010 preekte ik over Jozua. Vóór die tijd had ze de woorden uit Psalm 68:6 gehad ‘U is een beter lot bereid.’ Ze heeft de Heere gebeden of ik dat in die preek nog eens zou willen zeggen. En dat gebeurde: het was mijn laatste zin voordat ik Amen zei. Ze heeft er de hele dienst op moeten wachten … Ook zongen we daarna deze psalm.
Over Anna is ons nog meegedeeld dat zij onder ds. P. Blok geteeld is. Zij heeft veel mogen ervaren onder zijn predicaties. Ds. Blok heeft vrouw Faasse, Anna’s moeder dus, goed gekend. Na haar heengaan in 1980 schreef hij in Kerkelijk Nieuws der Gereformeerde Gemeenten in de classis Tholen: ‘Ze is bekeerd, maar altijd onbekeerd in zichzelf gebleven.’ Zij is eens onder een preek van ds. Van Gilst in Stad aan ’t Haringvliet zó aangesproken, dat ze in eigen waarneming verloren ging. Dat was zo hevig dat ze van haar stokje ging en naar de consistoriekamer werd gebracht. Na de dienst ziet ds. Van Gilst haar zitten, ze is dan weer bij haar positieven. Dan vraagt hij haar: “Had je niet even kunnen wachten? Dan was je misschien nog wel bemoedigd!”
Omgang met Zwaantje Westland
Drie en vijftig jaar is er een liefdesband bij God vandaan gelegd tussen Hennie Ouwendijk en weduwe Zwaantje Westland-Schaap. Vrouw Westland bezoekt eens een gezelschap van Gods kinderen. Ze gaat er met veel verwachting heen. Maar wat valt dat tegen! Er wordt gesproken over koetjes en kalfjes en dominees … bedroefd gaat ze weer naar huis. Op haar elfde jaar had ze al diepe indrukken van dood en eeuwigheid. De Heere trok met haar door, dat is in geen hoek geschied. Ze mag weten dat haar schuld vergeven is. Maar na dit gezelschap vraagt ze in vertwijfeling: “Heere, ik ben zo bedroefd, weet U nog wel van me af?” Toen kreeg ze deze woorden: ‘Het volk dat U niet kende, zal tot U lopen.’ Hoewel de kanttekening een andere kant uitwijst, mag ze toch geloven dat de Heere haar met deze woorden wil bemoedigen. Op de vervulling hiervan heeft ze 34 jaar moeten wachten. Dan gaan Joop en Hennie op bezoek bij de familie Posthuma in Hilversum. Ditje van Nifterik is daar ook. Hennie vraagt: “Weten jullie nog volk van God in de omgeving?”
Dan hoort ze voor het eerst over Zwaantje Westland in Huizen. Ze gaan daar naar toe, komen geheel onaangekondigd binnen in de eenvoudige woning aan de Wolfskamerstraat 1. Dat is de eerste kennismaking, die in één keer helemaal goed valt. Ze brengen later zelfs enkele malen twee weken vakantie in Huizen door. Als ds. Vergunst aan Joop vraagt: “Ga je nog op vakantie?” komt het antwoord: “Ja, naar Zwaantje in Huizen.” Daarvandaan zoeken ze Gods volk op, Piet en Tinus Duijzer in Brakel en Henk Satter in Gameren en nog anderen van het volk des Heeren. Ook in Rotterdam zijn er zielsvriendinnen, onder andere Ditje Moree-van der Wouden uit de Middenhoefstraat 11. Tot het heengaan van Zwaantje op 2 november 2012 in de ouderdom van 103 jaar, na ruim 72 jaar weduwe te zijn geweest, is de band tussen haar en Hennie gebleven en alleen maar versterkt. Beiden wonen de laatste jaren van hun leven in Huize Winterdijk en bezoeken elkaar regelmatig.
Het sterven van mevrouw Ouwendijk
Op maandag 22 januari 2018 omstreeks vijf uur in de ochtend breekt voor Hennie Ouwendijk het ogenblik aan dat ze de tijd met de eeuwigheid verwisselt. Drie weken voor haar heengaan wordt ze overgebracht naar de afdeling Het Baken in Huize Winterdijk, waar mensen verblijven die meer zorg nodig hebben of van wie de gedachten afnemen. Ze gaat niet alleen; de Heere gaat mee. Hij ondersteunt haar met de woorden ‘U is een beter lot bereid, uw heilzon is aan ’t dagen’ (Psalm 68:6 berijmd). Naar ‘beneden’ (zo wordt Het Baken genoemd) wil ze niet; maar van-wege een blaasontsteking is er geen andere optie mogelijk. De heer A.P. Quik heeft toen met haar gesproken en erop gewezen dat dit beter voor haar is. Ze werd gewillig gemaakt en bepaald bij de woorden uit Jesaja 64:1 ‘Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt …’. Vrijdag 26 januari wordt zij bij haar man op de begraafplaats Oud-Kralingen te Rotterdam begraven (vak i nr. 73). Vooraf is er een rouwsamenkomst in de zaal van Huize Winterdijk. De zaal is geheel gevuld als ouderling C. Dubbeld Jeremia 13:1-17 leest en na te zijn voorgegaan in gebed inleidend spreekt over de gordel, die Jeremia moest kopen en verbergen in een kloof in de steenrots. Daarna moest deze gordel begraven worden in de rivier Frath en later weer tevoorschijn worden gehaald: geheel verdorven en nergens toe deugend. Daarna wordt de tekst in vers 16 verklaard: ‘Geeft ere den HEERE uw God, eer dat Hij het duister make en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen’, enz. “God weet in de laagte te brengen”, zo horen we, waarna ouderling Dubbeld zich herinnert dat hij vijf weken voor het sterven van Hennie haar heeft horen zeggen dat zij en haar man samen zo geweend hebben, niet alleen over het sterven van Adriana, maar dat er een nog diepere smart was, omdat ze samen zo gezondigd hadden.
Met de woorden uit Openbaring 7 ‘Wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? (…) Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams’ wordt de meditatie afgesloten. Op de begraafplaats voert na-
Op de begraafplaats voert na-mens de vriendenkring ouderling H. Satter van de Hersteld Hervormde Kerk te Gameren het woord, “Zij is er door, en wij staan ervoor”, klinkt het enkele malen. Namens de familie wordt een dankwoord uitgesproken door diaken A.P. Quik van de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Hedel. Teruggekeerd in Huize Winterdijk, wordt de broodmaaltijd geopend en beëindigd door ouderling A.C. van Bochove ( Gemeente Gerbrandyweg).
Voor dit artikel zijn heel veel personen benaderd die inlichtingen hebben gegeven. In het bijzonder bedank ik de enige nog in leven zijnde zus van Hennie te Sommelsdijk voor haar waardevolle mededelingen. In overleg met haar is ook de titel boven dit artikel gekozen. Dit om de bijzondere levensgang te accentueren. Bij het samenstellen van dit artikel is het niet
Bij het samenstellen van dit artikel is het niet de opzet geweest om in mensen te eindigen. Dat duldt Gods glorie niet. De intentie is om het zuivere Godswerk in mensenharten en mensenlevens in het middelpunt te stellen. Het leven en sterven van het echtpaar Ouwendijk zij tot zegening.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2018
Oude Paden | 48 Pagina's