Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Trekt met van Zuyl’ ten strijd!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Trekt met van Zuyl’ ten strijd!

Een regentengeslacht en de Afscheiding

15 minuten leestijd

De gebroeders Van Zuylen van Nijevelt verschilden in de eerste helft van de 19e eeuw in hun benadering van de kerkelijke ontwikkelingen. De een verdedigde de Afgescheidenen, de ander drong juist aan op maatregelen tegen hen.

Een voornaam geslacht, regentenfamilie, patriciërsfamilie, het zijn termen die bij de Van Zuylen van Nijevelts pasten. Hun echtgenotes hadden vaak ook een achternaam die klonk als een klok. Van verschillende broers worden brieven bewaard in het Reveilarchief in Amsterdam. In de kerkelijke strijd kozen ze de orthodoxe kant, hoe achterlijk en benepen dat in het oog van verlichte kerkleiders ook was.

De vader van het gezin was mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt (1739-1805). Hij was in Rotterdam tientallen jaren politiek actief, als schepen, gemeentesecretaris en wethouder. In de polders Beukelsdijk en Cool was hij schout. Hij trouwde met burgemeestersdochter Adriana Maria Cornets de Groot (1746-1816). Hun zoon mr. Jacob Abraham (1773-1839) werd ook gemeentesecretaris van Rotterdam.

Paulus Jacob

Over een andere zoon, Paulus Jacob (1775-1855), schreef mr. D. graaf van Hogendorp, die bij het Reveil betrokken was, dat zijn verstand ‘niet uitstekend’ was, ‘maar zijn hart is wel; hij is welgezind en heeft Christus lief met een gebroken harte en dit is toch het voornaamste’. Later noemde Van Hogendorp hem ‘een braaf, welmenend vurig en ernstig Christen’. Hij voegde eraan toe: ‘Weinigen hebben zich zo geheel en al aan hun Zaligmaker overgegeven als hij dit gedaan heeft.’

Johanna Bichon, de eerste vrouw van Paulus Jacob, hield in Rotterdam gezelschap in haar huis. Met haar man bezocht ze mr. Isaäc da Costa in Amsterdam. Na haar overlijden trouwde Paulus Jacob met zijn dertig jaar jongere dienstbode, ‘een fris jong buitenkind’. Ze woonden van 1833 tot 1835 in het koetshuis van het afgebrande landhuis De Schaffelaar in Barneveld. Daar ontving Paulus Jacob in mei 1834 ds. H. de Cock, met wie hij correspondeerde. Hij noemde de predikant ‘een recht lieve, zachte, vrome, maar tevens krachtige man’.

Twee maanden later nam Van Zuylen van Nijevelt het in een rekest aan koning Willem I voor de Ulrumse predikant op. De minister van Hervormde Eredienst, baron Van Pallandt van Keppel, was er gauw klaar mee: ‘Buitensporige dweepzucht.’ Van Zuylen zal er in de weken daarna wel over gepraat hebben met zijn gasten: ‘De vrouw van ds. Molenaar is hier reeds 14 dagen en de 4e augustus verwachten wij de dominee, die dan tot 15 aug. bij ons blijft. Mevr. Molenaar geniet veel.’

Paulus Jacob publiceerde Bazuin tot vergadering der uitverkorenen (1835). ‘Weg met het Liberalismus in de Kerk! Weg met de verdraagzaamheid omtrent de God vernederende en de ellendige mens verhogende leringen!’ schreef hij. ‘Te wapen! dan te wapen! naauw aan elkander gesloten! de haat openlijk verklaard en betoond tegen alle verbreking onzer oud-Gereformeerde regten en instellingen.’

Het leverde hem kwalificaties als ‘onverdraagzame Bogermanniaan’ en ‘gehate voorvechter der Dordtsche Vaderen’ op. Hij publiceerde een vervolg, ‘tot oplossing der tegen dezelve geopperde zwarigheden’. Van Zuylen van Nijevelt deed een krachtige oproep tot afscheiding als mensen in hun Hervormde gemeente de waarheid niet konden beluisteren. ‘O, scheidet u af, gaat uit het midden van hun.’

Dat vond weerklank, en de afgescheiden ouderling N. Borneman uit Sneek schreef: ‘Trekt met van Zuyl’ ten strijd! – Geen hel kan ’t ons beletten!’ Uiteindelijk ging Van Zuylen van Nijevelt zelf toch niet met de Afscheiding mee. Bij zijn overlijden kregen acht predikanten een legaat: Hervormde, Waalse en Vlaamse voorgangers, maar Afgescheidenen werden niet genoemd.

Paulus Jacob had na 1835 nog vaker van zich laten horen. Eind 1840 nam koning Willem II reeds op de dag van zijn inhuldiging besluiten ten gunste van de Rooms-Katholieke Kerk. Er ontstond een storm van protest. Van Zuylen van Nijevelt publiceerde in 1841 Neêrlands schrikbarende ongevoeligheid en blindheid voor het uit Rome ons dreigend geestelijk oordeel. Daarin beschreef hij ook opnieuw de droeve toestand in de Nederlandse Hervormde Kerk. In de jaren daarna publiceerde hij nog meer brochures.

Jan Adriaan

Zijn broer Jan Adriaan (1776-1840) was sinds 1826 gouverneur van Friesland. Dat bleef hij tot hij op 63-jarige leeftijd overleed. In de politiek keerde hij zich tegen de liberalen, in het kerkelijk leven tegen mensen die de Hervormde Kerk verlieten. In 1832 had hij nog aan minister Van Pallandt van Keppel geschreven dat strafmaatregelen tegen mensen die geen schadelijke beginselen beleden en trouw aan de koning waren, contraproductief waren. Zijn houding veranderde toen de Afscheiding begon. Om de Afgescheidenen dwars te zitten, haalde de landelijke overheid een oude regel van stal dat voor bijeenkomsten van meer dan twintig personen toestemming nodig was. Van Zuylen van Nijevelt wilde dat gebod strikt handhaven en stoorde zich aan burgemeesters die volgens hem te slap optraden.

De gouverneur drong aan op het gevangennemen van mensen die niet gehoorzaamden of de opgelegde boetes niet betaalden. Hij stelde aan de minister van Justitie voor soldaten bij de Afgescheidenen in te kwartieren, want dat zou beter helpen dan het opleggen van boetes. Opmerkelijk dat dr. J. Wesseling de naam van de gouverneur niet noemt in zijn driedelige boekenserie over de Afscheiding in Friesland.

Een achterkleindochter van Jan Adriaan, Louise Catherine Antoinette barones van Zuylen van Nijevelt (1891-1971), was getrouwd met de Engelse predikant Roy Alan Lewis (1890-1945). Hij overleed drie weken nadat ze 25 jaar getrouwd waren. Zijn weduwe vestigde zich in zijn geboorteland, Zuid-Afrika. Daar woonde ze toen ze in 1951 landgoed Hydepark in Doorn verkocht aan de Nederlandse Hervormde Kerk, die er een conferentieoord vestigde. De zwerftocht was nog niet voorbij: de barones is in Ierland overleden.

Cornelis

Jan Adriaans broer Cornelis (1777-1833) had (net als zijn broer Hugo) Nederland als gezant in verschillende landen vertegenwoordigd. ‘Zwarte Kees’, werd hij genoemd. Hij leed veel pijn door jicht en liep daardoor moeilijk, maar die beproeving leidde ‘tot dankzegging dat de Goede God niet ophoudt Zijn Vaderlijke hand aan mij te houden’.

Van 1816 tot kort voor zijn overlijden noteerde C ornelis zijn geestelijke ervaringen in een dagboek (Mémoires). Voorin had hij acht grondregels voor het dagelijks leven gelegd. Hij wilde bijvoorbeeld ‘gedurig tot God om de Heilige Geest zuchten en in een gestadige bereidheid tot het gebed wezen’. Ook wilde hij zich ‘dagelijks in het uitvoeren van kleine vriendelijkheden oefenen en mij tenminste tweemaal daags zeggen: leer van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart.’ Eerlijk schreef hij in zijn dagboek: ‘Vele pijnen, weinig ware zachtmoedigheid.’

Van Zuylen van Nijevelt had nauw contact met W. Bilderdijk, ds. D. Molenaar en D. graaf van Hogendorp. Hij was voorman van de vereniging Ware Vrienden van het Christendom, een Reveilkring die in 1817 in Den Haag werd opgericht. In die stad weigerde hij kerkvoogd te worden, want de koning benoemde hem en die overheidsinmenging in de kerk vond hij onjuist. Cornelis correspondeerde met de Zwitserse voorgangers Ami Bost en César Malan. Van Bost vertaalde hij het geschrift Genève réligieuse en mars 1819. Hij noemde het ‘een Frans boek, dat al het bedrog van het tegenwoordig theologisch systhema aan de dag brengt’.

Ds. Malan werd als predikant afgezet en bouwde een kapel in de tuin bij zijn huis. In Den Haag zamelde Van Zuylen van Nijevelt 946 francs voor hem in. Van Zuylen steunde ook J. Féburé toen het Leidse stadsbestuur de drukbezochte oefeningen van deze wolwasser verbood. Féburé sprak al sinds de Franse tijd een stichtelijk woord, maar opeens mocht dat niet meer.

In tal van publicaties uitte Van Zuylen van Nijevelt zijn verontrusting over de kerkelijke ontwikkelingen: De verdraagzaamheid in betrekking tot onze Hervormde Godsdienst (1820), Het Liberalismus (1828), Een gewichtig woord aan het Nederlandsche volk in deze kommervolle dagen (1829), Uitboezeming aan mijne ware Hervormde Geloofsgenooten (1830), De eenige redding (1831), De Hervormde Leer (1832) en Troost voor alle lijdenden (1833).

Van een schuilnaam bediende hij zich niet (in elk geval niet vanaf 1820), en zijn broer Paulus Jacob deed dat evenmin. ‘Men mocht het ter hoogste plaatse weten wiens bazuin de stoot deed weerklinken van Noord tot Zuid’, schreef dr. G. Keizer. Cornelis’ vlugschriften beleefden soms al snel meerdere herdrukken. ‘Er werd juist door de eenvoudigen naar gegrepen.’

Aan koning Willem I schreef C. van Zuylen van Nijevelt in 1833: ‘De inwoners ten platten lande en niet minder in sommige steden van ons Rijk leven op de meeste plaatsen in onmin en kleine oorlog met hun leraars, naardien zij zich met de dwaalleer die men hun opdringen wil, niet verenigen kunnen en blijven alzo veelal terug uit de openbare godsdienstoefeningen.’ Dat was volgens hem de reden dat steeds meer mensen in gezelschappen bijeenkwamen. Hij laakte ‘de haat en vervolgzucht tegen deze volgers van de zuivere leer’. Hij constateerde dat ‘het getal dergenen welke inzien dat zij misleid zijn, dagelijks toeneemt’.

‘Van Zuylen wil de Gereformeerde Kerk zoals zij geweest is’, noteerde Reveilman Willem de Clercq. Van Zuylen van Nijevelt was ook bezorgd over het zielenheil van zijn familieleden en vrienden. Over Cornelis’ vrouw schreef dr. H.F. Kohlbrugge in 1831 aan Da Costa: ‘Zij neemt van dag tot dag in genade toe.’

De Korte Christelijke Encylopaedie typeerde Cornelis van Zuylen van Nijevelt als ‘een man van oprechte godsvrucht, die schreef ter verdediging van de Gereformeerde leer. Hij was de geestelijke vader van Hendrik de Cock en vormde alzo de schakel tussen Reveil en Afscheiding.’

‘Van Zuylen van Nijevelt was voor De Cock een van de belangrijkste wegwijzers naar de brongebieden van het gereformeerde geloof’, stelde dr. H. Veldman vast. Van Zuylens geschriften maakten op de predikant van Ulrum diepe indruk. Hij noemde de schrijver kloekmoedig en godvrezend en verwees nogal eens naar hem: ‘Gelijk de edele Van Zuylen zegt.’

Van Zuylen van Nijevelt is door dr. Keizer aangeduid als ‘de man aan wie De Cock veel verschuldigd was en wiens naam en gedachtenis door hem in zijn geschriften en in zijn smeekbeden aan de koning telkens weer met de hoogste achting en innigste verknochtheid wordt genoemd’. ‘Doch hoezeer werd hij gekrenkt toen hij tot de ontdekking kwam dat de krachtige stem van Van Zuylen al bijzonder weinig weerklank vond in de harten van het geslacht dier dagen.’ Dat vond de jonge predikant betreurenswaardig; hij schreef: ‘Mocht zijn stem als de enige redding door allen gehoord worden, u, mijn geliefde landgenoten, sedert een aantal jaren in een bedriegelijke bewerking van aanval tegen de leer der Gereformeerde Kerk voortgestuwd.’

Toen prof. dr. P. Hofstede de Groot probeerde ds. De Cock tot inkeer te brengen, gaf die hem een geschrift van Van Zuylen van Nijevelt mee. Hofstede de Groot reageerde per brief. Daarin kraakte hij het boekje af: ‘verblinding’, ‘eigenwaan’, ‘vuile en onchristelijke laster’...

De Cock nam het voor Van Zuylen op: ‘Waarom havent gij dan de vrome Baron met zulke harde en bittere woorden? Heeft hij met waarheid niet gezegd dat er vele predikanten waren die van de ware gereformeerde leer afweken?’

De Cocks zoon Helenius omschreef Van Zuylen van Nijevelt als ‘de edele en godzalige, de voor Sion wakende en biddende man’. De Cock sr. vroeg Van Zuylen van Nijevelt advies over het dopen van kinderen uit andere gemeenten. Cornelis heeft hem niet meer kunnen bijstaan, want hij stierf op 55-jarige leeftijd. ‘Met het overlijden van Van Zuylen in mei 1833 verdween De Cocks hoop dat deze zich nog eens aan het hoofd zou stellen van een afscheiding, om tot de leer der vaderen weer te keren’, schreef A. Ros.

Ds. De Cock zou zelf die leidsman worden. Dat hij ging publiceren was mede omdat Van Zuylens stem nu niet meer werd gehoord. Hij stelde dat het optreden van Van Zuylen van Nijevelt voor hemzelf aanleiding was ‘om niet meer van terzijde, maar rechtstreeks voor de Naam en zaak des Heeren uit te komen.’

Hugo

Cornelis’ broer mr. Hugo (1781-1853), heer van Nieuw-Beijerland en ’s-Gravenambacht, was in de jaren 1841-1848 minister van Hervormde Eredienst. Enkele maanden na zijn aantreden liet hij in een brief aan koning Willem II merken hoe negatief hij over ds. L.G.C. Ledeboer dacht: ‘buitensporige handelingen’, ‘zo dwaas en onbezonnen gehandeld’, waarbij ‘een steeds klimmende dweperij, wellicht door ijdelheid nog meer aangevuurd, de ongelukkige man tot een staat, aan krankzinnigheid grenzende, gebracht heeft.’ Ds. Ledeboer kwam tweemaal in de gevangenis terecht. In de tussenliggende periode bracht minister Van Zuylen van Nijevelt hem ter sprake in de Tweede Kamer. De bewindsman reageerde daar op 22 augustus 1843 op enkele verzoekschriften van Afgescheidenen. Hij had het ook over de ‘gedemitteerde leraar te Benthuizen, die klaagt over vervolging’.

Gedemitteerde, dat wil zeggen: ontslagen. Die uitspraak kwam de minister op een berisping van ds. H.P. Scholte, een van de leiders van de Afscheiding, te staan. ‘Wie geeft aan de minister recht om de heer Ledeboer te Benthuizen ex-predikant te noemen?’ vroeg hij zich af in een lang artikel in De Reformatie. Alsof alleen de Hervormde Kerk het recht bezat iemand predikant te noemen. ‘Als predikant heeft de heer Ledeboer zijn afscheid genomen van het Hervormde Kerkgenootschap, en hij heeft sedert die tijd niet opgehouden die bediening uit te oefenen onder zijn geloofsgenoten’, stelde ds. Scholte.

De Afgescheidenen hadden veel last gehad van Van Zuylens departement, daarom: ‘Ministeriën van Eredienst zijn ballast voor kerk en staat, en wij zullen de dag gelukkig noemen waarop de koning een besluit tekent waardoor de werkplaatsen van onrust en verwarring in kerk en staat worden opgeheven.’

In een brief aan ds. Scholte reageerde Van Zuylen van Nijevelt wat onthutst: ‘Dat het tijdschrift enig verwijt put uit de kwalificatie van ex-predikant, aan de heer Ledeboer gegeven, spijt mij, want het ligt zo ver van mijn bedoelingen om iemand, wie hij ook zij, te beledigen. En de familie Ledeboer, bij mij zeer gunstig bekend, is te zeer achting waardig dan dat het in mij zou zijn opgekomen om haar naam met minachting uit te spreken. Maar Ledeboer wás predikant. Hij moge nu voorganger wezen, maar predikant ener erkende gemeente, nee, dat is hij nog niet. Mij dunkt, er is wel enige verschoning te vinden voor het “ex”.’

Van Zuylen van Nijevelt wees er vervolgens op hoeveel goeds hij de afgelopen jaren voor de afgescheiden gemeenten had gedaan, zodat 135 van hen inmiddels door de overheid erkend waren, waardoor ze in vrijheid bijeen konden komen. Waarom dan nu die aanval door ds. Scholte, vroeg hij zich af. De minister betwijfelde dat de Afgescheidenen beter af zouden zijn als de ministeries van Eredienst werden opgeheven.

Dat ds. Ledeboer de overheidserkenning niet wilde aanvragen, zat Van Zuylen van Nijevelt dwars. In een volgende brief aan ds. Scholte schreef hij dat de predikant van Benthuizen ‘niet al zijn verstandsvermogens of bezit of gebruikt’. Zonder zelf een onderzoek in te stellen, ging de minister af op de beweringen van de Hervormde kerkenraad en van lagere overheden over de stoornis die Ledeboers kerkdiensten in Benthuizen volgens hen veroorzaakten.

Dat Van Zuylen van Nijevelt in de verdediging schoot, is verklaarbaar: hij had de scherpe kritiek niet verwacht, want hij correspondeerde al een paar jaar met ds. Scholte, en dat bleef hij doen totdat ds. Scholte naar Amerika vertrok. Over de Afscheiding verschilden ze van mening, maar dat stond hun verstandhouding niet in de weg. Wanneer Van Zuylen aan anderen óver ds. Scholte schreef, was hij overigens minder positief. Van Zuylens opvolger wilde de Afgescheidenen in 1850 volledige vrijheid van godsdienstoefening geven. Van Zuylen van Nijevelt gaf die vrijheid nog niet, en toen hij met ds. Scholte discussieerde, zat ds. Ledeboer alweer een aantal weken opgesloten. Toen Van Zuylen overleed, werd hij getypeerd als een vriend van ‘een duurzame en wél afgebakende vrijheid in Staat en Kerk’. Beperkte vrijheid dus.

Twee ridders

Er waren nog meer gezinsleden; zij deden op andere terreinen van zich spreken. Philip Julius (1785-1864) klom in het leger op tot luitenant-kolonel en werd onderscheiden tot ridder in de Militaire Willemsorde. Vanaf 1821 was hij adjudant van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, en als resident bestuurde hij daar Banjoewangi, op de oostpunt van het eiland Java. Toen hij op eigen verzoek in mei 1827 van de koning eervol ontslag uit militaire dienst kreeg, mocht hij ‘de uniform en de tekenen van zijn rang’ blijven dragen. Later was hij drie jaar Statenlid in Utrecht. Inmiddels woonde hij toen op ridderhofstad Hindersteyn, het kasteel bij Langbroek dat hij in 1841 had gekocht.

Zijn zus Susanna Martha (1787-1830) trouwde met een neef die generaal-majoor werd en ook gedecoreerd werd als ridder in de Militaire Willemsorde. Tijdens de Slag bij Waterloo raakte hij gewond.

Aan het roer

Ook de volgende generatie in de familie speelde een rol van betekenis. Twee telgen waren korte tijd minister-president: mr. dr. J.P.P. (Pompejus, zoon van Arnout) van 1861 tot 1862 en zijn neef mr. J.Ph.J.A. (Jules, zoon van Susanna Martha) van 1866 tot 1868. Beiden stemden niet in alles overeen met de antirevolutionairen van Groen van Prinsterer. Officieel waren er nog geen partijen in de Tweede Kamer, maar groepsvorming was er wel. De groep waarvan Pompejus de voorman was, werd de Zuylianen genoemd.

Een dochter van Pompejus trouwde in 1872 met een zoon van H.F.Ch. baron Forstner van Dambenoy. Die laatste heeft dat niet meer meegemaakt (hij was in 1870 overleden), anders zouden de beide vaders wellicht nog weleens gesproken hebben over hun confrontatie in 1854. Kamerlid Van Zuylen van Nijevelt verweet minister Forstner van Dambenoy toen ‘mystificatie’, wat eenvoudigweg betekende dat hij een leugenaar was. De minister werd boos, ontblootte een deel van zijn sabel, wees dreigend naar de spreker en stelde dat de geschonden eer slechts door een duel met pistolen kon worden hersteld. Vervolgens kwam Thorbecke eraan te pas om een uiteenzetting te houden over omgangsvormen in de politiek. Zo ging dat dus 170 jaar geleden. Het liep overigens met een sisser af en niet met wapengekletter.

Jules, de andere premier, raakte verwijderd van zijn opvoeding in Reveilkringen, maar kwam tot inkeer toen hij op 30-jarige leeftijd als zaakgelastigde in Brussel verbleef. ‘Welk een genadige beschikking van de Heere om mij in dat roomse land zulk een kring te hebben doen vinden van Zijn oprechte discipelen’, schreef hij. Hij raakte betrokken bij organisaties van behoudende protestanten: de Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging en de Evangelische Alliantie. Zijn nageslacht kwam door huwelijk in bezit van het Wassenaarse landgoed Duinrell en stichtte er een camping en een attractiepark.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2024

Oude Paden | 64 Pagina's

Trekt met van Zuyl’ ten strijd!

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2024

Oude Paden | 64 Pagina's