Boekbesprekingen
John W. Tweeddale, John Owen and Hebrews: The Foundation of Biblical Interpretation (Londen/New York: Bloomsbury/T&T Clark, 2019) 182 p., £ 76.50 (ISBN 9780567685049).
Deze studie van John Tweeddale betekent beslist een verrijking van het Owenonderzoek. Het wetenschappelijke accent is namelijk tot nu toe gelegd op Owens doctrinaire werken en nog sterker op zijn devotionele geschriften, maar er is nog nauwelijks aandacht geweest voor zijn exegetische arbeid.
Het is bijvoorbeeld opvallend dat Owens enige werk op dit gebied, zijn volumineuze vierdelige verklaring van de brief aan de Hebreeën, amper in het onderzoek is betrokken. Terwijl deze brief vol is van de christologische gezichtspunten die bij Owen centraal staan, zoals het hogepriesterschap van Christus en de verzoening. Het gebrek aan wetenschappelijke aandacht voor de exegeet Owen is nog opmerkelijker als we volgens Tweeddale moeten bedenken dat zijn verklaring van de Hebreeënbrief het hoogtepunt vormde van Owens publicitaire arbeid.
Bovendien komt zijn bijzondere belangstelling voor deze brief al in zijn vroege theologische en spirituele geschriften naar voren.
De vraag komt natuurlijk op waarom Owen juist de Hebreeënbrief heeft uitgekozen voor een zeer uitvoerige en uiterst gedetailleerde analyse. Tweeddale stelt dat ten minste twee kenmerkende aspecten van deze brief Owen erg moeten hebben aangesproken. Ten eerste de concentratie op Christus. Juist deze nieuwtestamentische stem heeft zijn visie op de persoon en het werk van Christus blijkbaar verdiept en verrijkt, met name door de uitvoerige aandacht die Hebreeën geeft aan Christus’ priesterschap en de daarmee samenhangende verzoening. Owen gaat namelijk niet alleen uitvoerig in op de persoon van Christus als God en mens, maar ook op zijn verzoenend offer op aarde en zijn continue voorbede in de hemel. De christologische concentratie is voor Owen eveneens belangrijk als overkoepelend hermeneutisch principe, want door Christus te beschouwen als het fundament en de scopus van de Bijbel kan hij de eenheid van beide testamenten sterk beklemtonen. Via allerlei beloften, typen en beelden is Christus namelijk al volop in het Oude Testament aanwezig. Ten tweede speelt de Hebreeënbrief voor Owen een centrale rol vanwege de aandacht voor het verbond. Hij kan met dit begrip enerzijds opnieuw de eenheid van de Schrift voldoende gewicht geven, want de heilsbeloften van Gods verbond met Abraham vormen de rode draad van de hele Bijbel. Het gaat hierin om het ene heil, het ene geloof en het ene volk van God. Anderzijds kan Owen via het begrip verbond tegelijkertijd de heilshistorische voortgang van Gods werk honoreren. Hij hanteert het reformatorische schema belofte – vervulling namelijk niet alleen om te stellen dat Gods heil door de hele Bijbel heen ten diepste identiek is, maar ook dat de beloften van het abrahamitische verbond door de vervulling in Christus pas echte vastheid en eeuwige geldigheid hebben gekregen. De notie van progressie spitst Owen vooral toe op het verbond bij de Sinaï, want dit is met de komst van Christus als de Messias afgeschaft. Opmerkelijk is overigens dat Owen in zijn visie op het Sinaïtisch verbond afwijkt van de gereformeerde hoofdstroom. Hij verraadt een meer lutherse positie door dit verbond niet te beschouwen als een gestalte van het genadeverbond, maar het een eigen plaats te geven. Daardoor kan hij sterk inzetten op het heilshistorische onderscheid tussen oud en nieuw verbond.
De nadrukkelijke plaats van de wet in het Sinaïtisch verbond had volgens Owen de functie om Israël schuldbewust te maken en voor te bereiden op de komst van de Messias.
Maar de heilshistorische vervulling in Christus betekent dat de veroordelende werking van de wet verleden tijd is voor wie het evangelie gelooft. Deze lutherse invalshoek biedt Owen de gelegenheid om heil in Christus als een werkelijk nieuwe periode te beschouwen. Door zijn eenmalige offer op aarde heeft Christus voor daadwerkelijke verzoening gezorgd, terwijl Hij door zijn voorbede in de hemel de gelovigen hierbij bewaart.
Zoals gezegd heeft Tweeddale het Owenonderzoek een goede dienst bewezen door zijn aandacht voor Owen als exegeet en bijbels theoloog. Zijn bijdrage onderstreept allereerst dat de voorname puriteinse theoloog aandachtig en tegelijk nauwkeurig heeft geluisterd naar een opvallende nieuwtestamentische stem. Daarmee ontzenuwt hij de stelling van verschillende onderzoekers, namelijk dat de orthodox-gereformeerde omgang met de Bijbel geen echte wetenschappelijke exegese zou hebben gepleegd doordat hij de dogmatiek als een raster over de Schrift legde. Ten tweede geeft Tweeddales studie helder aan dat Owen zijn verklaring van de Hebreeënbrief niet voor niets tot een soort levenswerk maakte. Deze brief bood hem het geschikte materiaal om de christologische concentratie van zijn theologie en spiritualiteit uit te werken: naar Christus als centrum en doel van de Schrift, naar de relatie tussen Oude en Nieuwe Testament en naar de betekenis van Christus’ aardse en hemelse werk als priester.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2019
Theologia Reformata | 112 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2019
Theologia Reformata | 112 Pagina's