Voetius Over Het Lezen Van Gods Woord
Langzamerhand zal voor de meeste verenigingen alweer het einde van het verenigingsseizoen in zicht komen. Dan wil het nog wel eens het geval zijn dat ook de opkomst van de leden tijdens de verenigingsavonden wat terugloopt. Daarom is het goed om te luisteren naar wat iemand uit de kerkgeschiedenis, in dit geval Gisbertus Voetius, heeft geschreven over het belang van het regelmatig lezen van Gods Woord en over het belang van de overdenking en bespreking van het gelezene.
Hij heeft dat gedaan in één van zijn belangrijkste werken: De praktijk der Godzaligheid. In 1664 is dit werk verschenen, uiteraard in het Latijn. Later is het in het Nederlands vertaald door dr. C.A. de Niet en in 2002 uitgegeven door uitgeverij De Banier. Niet alles wat Voetius over dit onderwerp heeft geschreven kan hier worden genoemd. Een enkele gedachte kan niettemin, ter overweging, wel doorgegeven worden.
Voetius wijst erop dat het niet alleen van belang is om tijdens de zondagse erediensten Gods Woord te (horen) lezen, maar ook om dit in gezinsverband of persoonlijk te doen. Met regelmaat dient dit te gebeuren. Hoewel iedereen daarbij een vaste orde kan hebben, stelt hij dat het mogelijk moet zijn om de hele Bijbel in één jaar uit te lezen. Daarvoor is het wel nodig om twee, drie of vier keer per dag Gods Woord te lezen.
Wijze Van Lezen
Als het gaat om de wijze van lezen van Gods Woord geeft hij een vijftal richtlijnen. Het eerste wat Voetius zegt is dat het lezen met aandacht en eerbied dient te gebeuren.
Het gaat immers om het Woord van die God Die de opperste Waarheid is en Die behouden en verderven kan. Het tweede wat hij noemt is dat het gelezen gedeelte als het ware herkauwd moet worden en dat ook geprobeerd moet worden om het gelezene in het verstand en in het geheugen op te slaan.
Daarbij is het ook van belang, en dat is het derde waarop Voetius wijst, om bij het lezen in het bijzonder te letten op die zaken die van toepassing zijn op onze eigen staat of op onze eigen gemoedstoestand. Het gaat daarbij dus om de vraag wat het gelezene ons te zeggen heeft in de situatie waarin wij verkeren. Door het gelezene kunnen wij bepaald worden bij wat de Heere van ons vraagt om dat te doen. Wat gelezen is kan echter ook dienen tot versterking van het geloof of tot vertroosting.
Het vierde wat hij noemt is dat wij er zo veel mogelijk naar moeten streven om wat wij gelezen hebben tot het voorwerp van onze overdenkingen te maken. Deze overdenkingen kunnen er zijn tijdens onze bezigheden, maar ook bij het opstaan, ’s morgens en het naar bed gaan, ’s avonds. Zelfs kan het plaatsvinden als wij ’s nachts wakker worden. Voetius vindt het blijkbaar niet het grootste probleem als iemand ’s nachts soms wakker is, als dan maar Gods Woord wordt overdacht.
Ten slotte wijst Voetius erop dat wij bij elke gelegenheid die zich voordoet anderen moeten vertellen wat wij het laatst gelezen hebben en dat met als doel wederzijdse stichting. Hij zegt zelfs dat wij die gelegenheden bewust mogen zoeken. Misschien kunnen wij wel zeggen dat de verenigingsavonden waarop wij als mannen samenkomen bij uitstek de gelegenheden zijn om dit te doen. Juist ook omdat daar de Schriften opengaan en een bepaald hoofdstuk of gedeelte het onderwerp is van overdenking en gezamenlijke bespreking.
Belemmeringen
Voetius gaat in dit verband ook in op zaken die mogelijk het lezen van Gods Woord kunnen belemmeren. Als het voor iemand bijvoorbeeld moeilijk is om lang achtereen Gods Woord te lezen, geeft hij het advies om dat dan ook niet te lang achtereen te doen, maar wel met grotere regelmaat. Hij noemt daarbij het voorbeeld van mensen die een zwakke maag hebben of van een ziekte herstellen, maar desondanks toch door hun artsen geadviseerd worden om wel te eten. Ook als iemand niet meer zo’n goed geheugen heeft is het raadzaam om vaker een wat kleiner gedeelte uit Gods Woord te lezen opdat men toch steeds weer (in geestelijke zin) gevoed en gelaafd wordt. En wanneer mensen vanwege hun gezichtsvermogen niet meer goed kunnen lezen moeten zij iemand anders vragen om hen uit Gods Woord voor te lezen.
Ten slotte gaat Voetius op een zaak in die ook in onze dagen nog altijd actueel is. Hij noemt dat we zo druk kunnen zijn door ons werk en door andere bezigheden. Hij zegt dat, zelfs als dat het geval is, wij ons leven zo moeten inrichten dat wij toch tijd vrijmaken voor het lezen van Gods Woord en de overdenking daarvan. Als het ons niet lukt om elke dag minstens één uur of een deel daarvan vrij te maken voor Schriftlezing en andere oefeningen in godsvrucht, moeten wij daaraan de vroege morgen of een nachtelijk uur besteden. Voetius stelt dat het lezen altijd gehandhaafd moet worden en dat men noch de noodzaak, noch de daadwerkelijke beoefening daarvan mag ontkrachten met allerlei voorwendsels.
Wij hopen dat de woorden van deze reeds lang geleden ontslapen hoogleraar uit Utrecht en vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, ons mogen aansporen om steeds weer, zowel in verenigingsverband alsook in ons persoonlijk leven, Gods Woord ter hand te nemen om dat te onderzoeken, en dat de Heere dit onderzoek rijk zal zegenen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 2023
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 2023
Zicht op de kerk | 32 Pagina's