Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Volharding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Volharding

Bewaring en volharding

5 minuten leestijd

Is er afval der heiligen? Paulus schrijft aan Timotheüs dat sommigen het geloof verstoten hebben en van het geloof schipbreuk hebben geleden (1 Tim. 1:9). In Hebreeën 6 wordt gesproken over mensen die de Heilige Geest deelachtig zijn geworden maar afvallig zijn geworden (Hebr. 6:4/6). In Johannes 10 echter zegt Jezus dat Hij Zijn schapen het eeuwige leven geeft, ‘en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken’ (Joh. 10:28). En aan de Filippenzen schrijft Paulus dat God ‘die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus’ (Filip.1:6).

Kan iemand die wederomgeboren is toch nog verloren gaan? Je kunt de vraag ook anders stellen: kan een gelovige zeker zijn van zijn zaligheid of moet hij vrezen van het geloof af te kunnen vallen? Dit zijn prangende vragen als we er tenminste niet theoretisch over nadenken maar vanuit de ervaring dat we zelf zo zwak zijn dat we ons zelf niet bewaren kunnen. De gelovigen hebben in dit leven te maken met de overblijfselen van zonde in hun hart. We kennen de droevige voorbeelden uit de Bijbel van David en Petrus. Wie begonnen is zichzelf te kennen door het ontdekkend licht van de Heilige Geest acht zichzelf in staat net als David of Petrus te doen. In de Dordtse leerregels staat in hoofdstuk V art. III dat het geen vraag is of een gelovige, als hij wordt overgelaten aan zijn eigen krachten, volharden zal in de genade. Vanwege de inwonende zonde én de aanvechtingen van de wereld en de satan zal hij zeker afvallen.

De troost is echter dat God niet laat varen wat Zijn hand begon. Zalig worden is van begin tot eind het werk van de Drieënige God. De Vader heeft de gelovigen verkoren voor de grondleg-ging der wereld (Ef. 1:4). Christus, in wie alle beloften ja en amen zijn is gestorven voor allen die Hem door de Vader gegeven zijn opdat Hij hen het eeuwige leven geve (Joh. 17:6,12). De Heilige Geest die hen wederbaart, blijft eeuwig bij hen (Joh. 14:16) en verzegelt hen (waarmerkt hen tot Gods eigendom) tot op de dag van hun verlossing (Ef. 1:13, 4:30). In Hebreeën 6 wordt gesproken over het verbond der genade dat vast is en met een eed bevestigd, dus onverbreekbaar (Hebr. 6:16/18). De Drieënige God staat in voor de zaligheid van al de gelovigen. God bewaart Zijn kinderen bij de zaligheid. Dat is het geheim van de volharding der heiligen, of dieper gezegd, de bewaring van de gelovigen.

Maar God behandelt ons hierin echter niet als ‘stokken en blokken’. God wil geen lui en vadsig christendom. Daarom schakelt Hij de mens voor 100% in. Evenals bij de heiligmaking worden de gelovigen aangespoord en opgewekt: ‘Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden (Matth. 24:13). In Johannes 15 zegt Jezus: ‘Blijf in Mij en Ik in u’ (Joh.15:4). Dat vraagt activiteit, een voortdurend zoeken van de omgang met de Heere. In dat verband zullen we ook de woorden uit Spreuken 28:14 moeten zien: ‘Welzalig is een mens die voortdurend vreest (diep ontzag heeft voor de HEERE), maar wie zijn hart verhardt, valt in het kwaad.’

Petrus schrijft: ‘Weest nuchter en waakt; want uw tegenpartij de duivel gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden’ (1 Petr.5:8). God belooft ook loon aan hen die volharden: ‘Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de Boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is’ (Openb.2:7). Mensen als Hymeneüs en Alexander worden als voorbeeld tot afschrikking voorgehouden. Deze aansporingen en waarschuwingen bewijzen niet dat er dus afval mogelijk is. Wie afvalt heeft er nooit echt bij gehoord. In 1 Johannes 1:19 schrijft de apostel: ‘zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want als zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn’. In David en Petrus laat God zien dat Hij de Zijnen nooit loslaat. Christus heeft voor Petrus gebeden dat zijn geloof niet zou ophouden, daarom is Petrus uit zijn val opgestaan en met berouw teruggekeerd.

Wie de afval van de heiligen leert, doet tekort aan Gods trouw en maakt de zaligheid afhankelijk van de mens waardoor de gelovige altijd zal moeten twijfelen of hij ooit wel behouden zal aankomen. Wie daarentegen gelooft aan de bewaring van de heiligen geeft daarmee God al de eer van zalig worden. Het is niet onze trouw, maar Zijn trouw alleen. We zingen het met Psalm 89: ‘Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen’. Wij zijn zwakker dan wij denken. In Zondag 52 van de Catechismus staat dat wij uit onszelf zo zwak zijn, dat wij geen ogenblik staande zouden kunnen blijven omdat onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten. Als we dat beseffen mogen we elke morgen, als we opstaan wel op de knieën om te vragen om bewaring.

Een juf vroeg op school aan de kinderen: ‘Hoe kon David toch in zo’n vreselijke zonde vallen?’ Een van de kinderen antwoordde: ‘Ik denk dat de koning zijn morgengebed vergeten was’. Die juf had ook nog wat anders kunnen vragen: ‘Hoe is het mogelijk, dat David na zo’n grote zonde toch weer op zijn plaats kwam voor God?’. En dan is het antwoord: ‘’Omdat God nooit laat varen wat Zijn hand begon’. Christus heeft gezegd: ‘En dit is de wil des Vaders, die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar het opwekke ten uiterste dage’(Joh.6:39). Er is een verbond dat van geen wankelen weet. ‘En de genadegiften en de roeping van God zijn onberouwelijk’ (Rom. 11:29). Een gelovige kent zijn eigen zwakheid en bidt daarom voortdurend:

Houd Gij mijn handen beide met kracht omvat

Geef mij Uw vast geleide op ’t smalle pad.

Alleen kan ik niet verder, geen enkle schreê.

Neem, trouwe Zieleherder, mij, arme meê.

Op d’ ongewisse baren van d’ oceaan,

In stormen en gevaren grijp Heer’ mij aan.

Ik zie Uw maanschijn blinken in duistre nacht.

Behoed mij dan voor zinken door Uwe macht.

Heb deernis, heb ontferming, heb medelij!

Verleen mij Uw bescherming, sta mij ter zij.

Al, waar ik op wou steunen, bezweek en viel;

ai, laat mij op U leunen met heel mijn ziel!

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 2024

Zicht op de kerk | 32 Pagina's

Volharding

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 2024

Zicht op de kerk | 32 Pagina's