De binding aan de belijdenisgeschriften in de kerkorde
Welke belijdenisgeschriften kent de kerk? Dat zijn er zeven: de drie oud-kerkelijke geschriften, de drie reformatorische geschriften en de Catechismus van Geneve.1 Op welke manier is de kerk hieraan gebonden? Die vraag heeft de afgelopen ruim 200 jaar veel strijd opgeleverd in verschillende Nederlandse kerken.
In de voorgestelde aanpassing van Romeins artikel X van de kerkorde wordt die geschiedenis zichtbaar.2 In dit artikel ga ik daarop in. Sinds mei 2004 is de kerk bezig met het reviseren van de kerkorde van 1951 van de Nederlandse Hervormde Kerk. De kerkorde bestaat uit drie onderdelen: de kerkorde (Romeinse artikelen genoemd), de ordinanties en de generale regelingen. De kerkorde vormt de ‘grondwet’ van de kerk. Hierin zijn de grondbeginselen vastgelegd, bijvoorbeeld op welke manier de kerk zichzelf ziet als het lichaam van Christus en de binding aan de belijdenisgeschriften. De Romeinse artikelen zijn inmiddels allemaal in eerste lezing vastgesteld en deze worden nu besproken in de kerkenraden en de classicale vergaderingen. Medio volgend jaar zullen deze in tweede lezing (definitief besluit) door de generale synode worden vastgesteld.
Sinds 1951 wordt in de kerkorde concreet verwoord welke belijdenisgeschriften de kerk kent. Dat was sinds de invoering van het Algemeen Reglement van 1816 niet het geval. In artikel 9 van het Algemeen Reglement van 1816 werd gesteld dat de ‘handhaving harer leer’ een taak was van de verschillende vormen van kerkbestuur.3 Het Algemeen Reglement van 1816 bepaalde echter niet wélke leer gehandhaafd moest worden. De (publieke) discussie binnen de kerk spitste zich in de jaren 1830 en 1840 toe op het zogenaamde ondertekeningsformulier voor predikanten, de zogenaamde: quia/quatenus-kwestie. In deze discussie ging het om de vraag of predikanten aan de Drie Formulieren van Enigheid gebonden waren ‘omdat’ (quia) de daarin vervatte leer overeenkomstig Gods heilig Woord was, of ‘voor zover’ (quatenus) deze leer overeenkomstig Gods heilig Woord was. Het eerste gaf binding aan de letter van de belijdenisgeschriften, het tweede aan de geest van de belijdenis.4 Elke ondertekenaar kon hiermee zelf bepalen wat hij wél en wat hij niét als Bijbelse leer in de belijdenisgeschriften zag.
De vader van de afscheiding, Hendrick de Cock (1801-1842), maar ook een eerbiedwaardig predikant (als lid van het classicaal bestuur betrokken bij de afzetting van De Cock) en hoogleraar Antonie Rutgers (1802-1884) pleitte voor ‘omdat’. In 1835, een halfjaar na de Afscheiding, diende Rutgers een brief in bij de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk waarin hij vroeg dat deze ‘belisse, welke derzelver bedoeling zij met de woorden van het formulier der verklaring, door hen, die tot de predikdienste geadmitteerd worden, te onderteekenen, niet twijfelende of die beslissing zal zijn om onze formulieren te handhaven en de slechts schijnbaar aanwezige dubbelzinnigheid opheffen’.5 Hij werd hierop keurig door de synode beantwoord, die deze beslissing niet nam.
Na meer dan een eeuw strijd, werden in de nieuwe kerkorde van 1951 de belijdenisgeschriften weer genoemd. De discussie op welke manier de kerk hieraan gebonden was, verstomde echter niet. De discussie spitste zich nu toe op artikel X, lid 1. Hierin was verwoord:
1. In dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als de bron der prediking en enige regel des geloofs doet de gehele Kerk, ook in haar ambtelijke vergaderingen, in gemeenschap met de belijdenis der vaderen (…) belijdenis van (…).
Daarbij ging het om de woorden ‘in gemeenschap met’. De Gereformeerde Bond was eind jaren veertig bang dat dit eenzelfde verwoording was als het ‘voor zover’ in de quia/quatenus-kwestie. Zij stelde daarom voor om die woorden te vervangen door: ‘in overeenstemming met’. Mede onder invloed van prof. A.A. van Ruler (1908-1970) werd dit voorstel door de generale synode verworpen. Van Ruler stelde dat ‘in gemeenschap met’ veel geestelijker en dieper van inhoud is. Het gaat om een bevindelijke, mystieke, levende band met het klassieke belijden van de kerk’.6 Het ‘in overeenstemming met’ was in zijn optiek veel te intellectualistisch (verstandelijk). Een ‘observator’ in De Waarheidsvriend van 23-09-1948 stelde: ‘wij zouden als Gereformeerden ‘in gemeenschap met’ gaarne zo opvatten, maar een andere uitleg is ook mogelijk!’7 Namelijk eenieder kiest zijn eigen waarheid. De auteur vroeg zich ook af of de synodale interpretatie voor de toekomst rechtsgeldig was. Dat had de man goed gezien, want in de jaren erna bleek die formulering flexibel en bleef er leervrijheid. Hij stelde dan ook voor: ‘Een oplossing zou kunnen zijn de combinatie van beide termen, dan wordt aan beide eisen: levensgemeenschap en binding, beantwoord.’ Precies dat laatste is door de generale synode van de Hersteld Hervormde Kerk in eerste lezing besloten, namelijk om te kiezen voor de woorden: ‘in gemeenschap en in overeenstemming met de belijdenis der vaderen’. Het gaat immers om een geestelijke en doorleefde ‘onbekrompen en ondubbelzinnige’ binding aan de belijdenis der vaderen.8
1 Zie Kerkorde Ned. Herv. Kerk 1951 / Herst. Herv. Kerk, artikel X-2.
2 De kerkorde is te vinden op www.hhk.nl/kerkorde.
3 Algemeen Reglement van 1816, Art. 9 De zorg voor de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van de Hervormde kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering van Godsdienstige kennis, de bevordering van Christelijke zeden, de bewaring van orde en eendragt, en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het Kerkelijk bestuur belast zijn.
4 Zie verder A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795. Kampen: Uitgeverij Kok, 2004. p. 41-42.
5 A. Rutgers, predikant te Breede, benevens twee andere Predikanten onder het klassikaal Ressort van Middelstum, verzoekende dat de Synode den zin van het Formulier van ondertekening voor aankomende leeraren bepale. Handelingen Algemeene Christelijke Synode der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, 1835, p.20 en p.120 (aldaar stuk no. 3050).
6 A.A. Van Ruler, De belijdende kerk in de nieuwe kerkorde, Nijkerk; Uitgever: G.F. Callenbach, 1948. p. 34.
7 Observator, In gemeenschap met de belijdenis der Vaderen. p. 4 In: De Waarheidsvriend. 23 september 1948.
8 ‘Onbekrompen en ondubbelzinnig’ is afkomstig van Guillaume (Willem) Groen van Prinsterer (1801-1876).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2024
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2024
Zicht op de kerk | 32 Pagina's