Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sions vorst en volk (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sions vorst en volk (1)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorig jaar promoveerde onder grote belangstelling de heerR. Bisschop (bestuurslid van de Vereniging Protestants Nederland)tot doctor aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. De titel van zijn dissertatie luidt: "Sions Vorst en volk. Het tweede-Israëlidee als theocratisch concept in de Gereformeerde kerk van de Republiek tussen ca. 1650 en ca. 1750". De verdedigingvan het proefschrift vond plaats op een bekwame wijze. De auteur toonde dat hij de stof beheerste. Hij wist zijnvragenstellers en opponenten te antwoorden.

Een belangrijk onderwerp

We noemen het onderwerp van het proefschrift belangrijk. Allereerst omdat het een historisch gegeven betreft, uit een tijd waaraan reeds op meer dan een manier aandacht werd geschonken. De Republiek, geboren uit de strijd tegen Spanje, in een oorlog die zowel terwille van de vrijheid als terwille van de religie werd gevoerd, zocht naar een identiteit, die recht zou doen aan haar afkomst. Tegelijk diende op alle terreinen uit te komen dat de vrijheid en de religie niet slechts uit de losse hand met elkaar verbonden waren. Zij hingen naar het besef van velen op een onlosmakelijke manier samen. Met name de predikanten waren overtuigd dat er van een werkelijke vrijheid geen sprake kon zijn dan alleen wanneer vorst en volk zich wilden schikken naar de geboden Gods. Dit thema komt op een duidelijke manier in het boek aan de orde.

Daarmee staat het niet slechts binnen de kring van de historische wetenschap als zodanig, de studie beweegt zich op het terrein dat nauw grenst aan dat van de kerkgeschiedenis. De materie die aan de orde komt, de bronnen die gebruikt worden, de figuren die ter sprake worden gebracht, zij behoren alleen tot de geschiedenis van de kerk. Vandaar dat terecht in de titel vermeld wordt dat het gaat om een idee, waarvan het voorkomen in de kerk onbetwist is. De kerk heeft de idee gehuldigd, dat het ging om de verwerkelijking van een idee, die eertijds in het Israël 'van de oude dag'gerealiseerd werd. Nu, in de Republiek lag die taak op de schouders van de christelijke gemeente.

Toch is de studie ook méér dan alleen een historische of een kerkhistorische studie. Zij heeft eveneens betekenis voor het terrein van de geschiedenis der ideeën als zodanig. Er is sprake van een soort 'Ideeengeschichdiche Betrachtung". En deze idee raakt dan met name de opvatting van de theocratie. Daarmee heeft de studie een actuele betekenis gekregen, die juist in de opkomende discussie over dit onderwerp het nodige materiaal aandraagt. Wat verstaat men onder theocratie en wat kan men er in onze moderne tijd onder verstaan? Op dit punt is de studie bij de tijd, ook al betreft zij een historisch onderwerp. We aarzelen niet om te zeggen dat het werk vanwege dit drievoudige karakter van betekenis is, ook voor Protestants Nederland.

Hoe is het werk opgezet?

Afgedacht van de inleiding en de slotbeschouwing, de eerste een kleine 20, de laatste een 10-tal bladzijden tellend, bevat het boek 5 hoofdstukken. In de inleiding wordt de opzet aangegeven, de begripsbepaling, de probleemstelling en de bronnen en de methode. Een interessante beschouwing over de betekenis en de waarde van de 'tale Kanaans' mondt uit in de constatering dat de analyse en interpretatie van de bronnen een voortdurende rekenschap vereist van de analogische manier van denken en de verwoording daarvan in de tale Kanaans. Met het eerste is bedoeld dat er sprake is van een 'zoals' methode; zoals Israël zo en zo reageerde, zo hebben wij eveneens op deze op die manier te reageren. Dit besef werd daarbij in de geraadpleegde literatuur voortdurend tot uitdrukking gebracht in de beeldende taal van de bijbel, waarbij het gereformeerde volksdeel groot werd.

De 'tweede-Israëlidee' kan men toepassen op de kerk als instituut, zij kan ook van toepassing zijn op heel het maatschappelijke bestel, dat onder de klem van de theocratie komt te staan. Een derde manier, waarop de idee functioneert betreft het ideaal, dat geschiedenis en toekomstbeeld beheerst. Dr. Bisschop geeft aan de eerste wijze de naam van een kerkelijk-institutionele categorie. De tweede noemt hij een seculiere catagorie, de derde heet voor hem de theologische categorie. Toegerust met deze goed functionerende onderscheidingen, onderzoekt hij met behulp daarvan de stof, om zijn probleem goed in de vingers te krijgen; wat was het theocratisch concept voor het politiekmaatschappelijk leven, en hoe functioneerde dit blijkens de bronnen? De zaak is duidelijk. De auteur heeft zijn taak afgebakend, en in de volgende hoofdstukken kan hij aan het werk.

Stromingen binnen de Gereformeerde kerk

De periode waarbinnen het onderzoek zich uitstrekt betreft de zeventiende en den achttiende eeuw. In 1651 is het tot een min of meer duidelijke positiebepaling gekomen. De Staten gaven aan dat zij wensten te blijven bij de handhaving van de ware Christelijke Gereformeerde Religie, een aanduiding waarin sprake is van een oecumenisch gezichtspunt: het christelijke, een historisch gezichtspunt; het gereformeerde, en een religieus gezichtspunt. De religie is het waarom waar het binnen het christelijke en het gereformeerde leven gaat. Formeel is daarbij vastgehouden aan de confessionele band aan Dordt. De Grote Vergadering schroomde niet om uitdrukkelijk de grote synode te noemen. Maar terecht wijst dr. Bisschop er op, dat dit de gedachte aan de gereformeerde statenbond wettigt, doch geenszins ook betekent, dat er in de verschillende gewesten ook gelijk werd gedacht of gehandeld: '...want het is duidelijk dat deze verklaring door de jaren heen in de verschillende gewesten naar eigen inzicht is gehanteerd' (blz.23). De belijdenis kende de gedachte van de theocratie. De overheid en de kerk zochten echter voortdurend naar het juiste evenwicht tussen het jus in en het jus circa sacra. Men ziet dat er complicerende factoren in overvloed waren. De auteur gaat daarop nader in, bij de schets die hij geeft van de stromingen onder de gereformeerden.

Men zou de vraag kunnen stellen of dit wel zo veel bijzonders is. Immers juist het gereformeerde protestantisme (daarover gaat het hier immers voornamelijk) kenmerkt zich door een verscheidenheid, die principieel bij de gereformeerde religie als zodanig behoort. Reeds Dordt gaf daarvan een beeld dat gekenmerkt wordt niet door een vormelijke eenheid, maar juist door een wezenlijke gevarieerdheid. Men zie er de Acta maar op na, om te bemerken dat er onder de gereformeerde theologen van Dordt een verscheidenheid heerste, die weldadig aandoet. Hoe zou men bij voortgaande theologievorming en ontwikkeling van de maatschappelijke verhoudingen anders durven verwachten dan een toenemende verscheidenheid.

Dr. Bisschop heeft evenwel met de gangbare onderscheiding tussen Voetianen, Coccejanen en Lampeanen enige ordening in de anders onoverzichtelijke stof weten aan te brengen. Nadat hij in een afzonderlijk hoofdstuk de 'hermeneutiek' van de verschillende stromingen heeft uiteengezet (hermeneutiek = het samenhangend geheel van regels die gehanteerd worden bij de Bijbelexegese), volgt een onderzoek naar een aantal theologen uit de Voetiaanse traditie, daarna die uit de Coccejaanse traditie. Een daaropvolgend hoofdstuk wil de resultaten inkaderen in en in verband brengen met de historische lijn van de gereformeerde traditie inzake de theocratie. De zaak zit helder in elkaar: eerst de Voetianen onderzocht op het voorkomen van de betekenis van de 'tweede-Israëlidee', en daarna de Coccejanen onderzocht naar hun opvattingen inzake de analogie met Israël. Hoe functioneerde bij beiden de theocratische gedachte?

Voetiaanse ideeën

Voor de Voetianen treden op Jodocus van Lodensteyn (1620-1677), Florentius Costerus (1635-1703), Abraham Hellenbroek (1658-1731) en Gosuinus van Kessen (1703- 1756). Elk van deze representanten van Voetiaanse inzichten ondergaat een onderzoek, waarbij biografie, publicaties en theocratisch concept worden bezien. Van Lodensteyn is met Hellenbroek van deze vier wel bekend De andere twee blijken evenveel betekenis te hebben wat deze materie aangaat. De Voetianen blijken trouwe wachters op Sions muren te zijn. Ze menen aanspraak te kunnen maken op een gerespecteerde plaats in kerk en samenleving, die daarom zo veel betekent, omdat de kerk in hun inzichten de Gereformeerde kerk is, die als publieke kerk bewaard moet blijven. De kerk dient door de overheid in bescherming te worden genomen. Overeenkomstig de handel en wandel van kerk en volk is er sprake van zegen of straf, ofschoon deze relatie niet als al te vanzelfsprekend mag worden aangenomen. De vele dank- en biddagpreken kunnen dienen als een voorbeeld, dat men het volk waarschuwde voor de oordelen van God, die op de zonde zouden volgen. Typisch is ook, dat er een soort van mystieke relatie is tussen Nederland en Oranje. De Voetianen beschouwen zichzelf als orangist. Bisschop merkt in de ontwikkeling bij de Voetianen een trend naar accommodatie ten opzichte van overheidsaanspraken. Men legt zich in een latere periode gemakkelijker neer bij wat de overheid verlangt dan in de begintijd, waarin men meer een profetische houden ten opzichte van de overheid aannam.

Coccejanen

Voor de Coccejaanse traditie staan dire predikanten model: Hero Sibersma (1644-1728), Johannes d'Outrein (1662- 1722) en Henricus Ravesteyn (1692-1749). Ook hier wordt het schema aangehouden: biografie, publicaties en theocratisch concept. Het resultaat is wel wat anders dan bij de Voetianan. Er is minder aandacht voor het institutaire aspect van de kerk. Weliswaar heeft Ravesteyn oog voor de kerk als zelfstandig orgaan naast de burgerlijke overheden. Maar de verscheidenheid der gezichtspunten is hier groter dan bij de Voetianen. Wat de seculiere aspecten aangaat, ook hier is Ravesteyn meer uitgesproken herkenbaar dan de andere twee figuren. Het systeem van de Coccejanen bood meer mogelijkheden om analogieën met Israël aan te wijzen. Oudtestamentische gebeurtenissen werden zo eerder en gemakkelijker een model voor de eigen situatie. Maar de Coccejanen blijken minder toeschietelijk te zijn in het verwerken van politieke categorieën. Natiebesef ontbreekt niet, maar het is een afgeleide grootheid. Voor Ravesteyn is Nederland bevoorrecht vanwege de zuivere godsdienst.

Dr. Bisschop is van oordeel dat bij de Coccejanen een intensivering van het theocratische ideaal valt waar te nemen. Hun hermeneutiek gaf daartoe opening, de analogie van de 'periodenleer' bood aanleiding om parallellen op te merken tussen Oud-Testamentische gebeurtenissen en eigen actuele situatie.

Calvijnse ideeën?

In het vijfde hoofdstuk trekt dr. Bisschop een lijn vanuit Calvijn naar de door hem behandelde periode, waarbij behalve de reformator van Genève enkele vertegenwoordigers van een 'calvinistische traditie' aan bod komen: Jacobus Sceperus (1615-1678), Jacobus Koelman (1631- 1695) en Herman Witsius (1636-1708). De beide laatsten hebben hun eigen ideaal gehad omtrent de theocratie. Maar ze zijn daarbij vooral uitgegaan van de Calvijnse lijn, die wel voor de kerk alle aandacht vroeg en minder voor de natie als zodanig. Hier vraagt dr. Bisschop aandacht voor zijn stelling, dat het in het theocratisch besef, en in de gehele tweede-Israëlidee vooral gaat om de kerk, die het object is van Gods verkiezende genade. De calvinisten van voor 1650 leggen het primaat bij de kerk en niet bij de staat.

Zo ontwikkelt zich gaandeweg in het boek een gedachte, die men eerst niet terstond zo duidelijk naar voren zag komen. Het is deze, dat de tweede-Israëlidee geen betrekking heeft op het volk, op de natie, op de staat, op de samenleving. Zij heeft betrekking op de kerk, die als het ware inter-nationaal staat voor het tweede Israël. Kan mogelijk de verbondsidee ten grondslag liggen aan een nationaal 'tweede-Israëlbesef, waarbij op een zeer bijzondere manier God met Nederland een relatie zou zijn aangegaan? Dr. Bisschop denkt daarbij aan de bekende passage uit de brief van Willem van Oranje van 9 augustus 1573, waarin sprake is van een verbond met God, de alleroppersten Potentaat der potentaten. Maar terecht wijst hij dit voorbeeld af, als zou het de idee van een soort volksverbond kunnen staven. Oranje gaf hier blijk van een onwrikbaar vertrouwen op God. 'Niet het verbond, maar het vertrouwen is het sleutelbegrip in deze passage'. Geen sprake dus van een verbond tussen God en de Republiek. Wat bedoelde men dan wel, wanneer er door de theocraten werd gesproken over Neerlands Israël? Daarover geeft de slotbeschouwing van dr. Bisschop nader uitsluitsel. Daarover in een volgend artikel.

Apeldoorn, dr W. van 't Spijker

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1994

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Sions vorst en volk (1)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1994

Protestants Nederland | 8 Pagina's