Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833) 4

Bekijk het origineel

Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833) 4

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hoorden hoe de schrijver, Van Zuylen, ernstig protest aantekende tegen de gang van zaken in de Hervormde Kerk sinds 1816.

Midden in de brochure De eenige Redding braken wij de vorige keer af. Wij hoorden hoe de schrijver, Van Zuylen, ernstig protest aantekende tegen de gang van zaken in de Hervormde Kerk sinds 1816.

De nieuwe organisatie die koning Willem I de kerk had opgedrongen zat hem dwars. De leer der kerk werd niet meer gehandhaafd. Van de aankomende predikanten werd niet meer geëist dat zij die leer aannamen en met een handtekening bekrachtigden. De Dordtse Leerregels had men op handige wijze buiten spel weten te zetten. De kerk zuchtte onder een 'pelagiaans juk'.

Enkele jaren vóór Van Zuylens brochure was er het Adres geweest van ds. Dirk Molenaar, wij hebben daar al op gewezen. Hier, in dit pamflet, refereert Van Zuylen daaraan. Hij was met Molenaar eensgeestes.

Wij willen luisteren naar wat hij in zijn brochure nog meer op het hart blijkt te hebben. De leer der vrije genade, zegt hij, vervat in de 5 Artikelen tegen de Remonstranten is heden verguisd en veracht. Maar 'het vroomste deel der gemeente' weet uit ervaring hoeveel troost daarin is.

Miskenning

Wij zullen de vroegere voorspoed, aldus Van Zuylen, niet terug krijgen zolang wij blijven volharden in de miskenning van Gods heiligste instellingen. Het is duidelijk merkbaar dat de kerk serdert 1816 in diep verval is geraakt. Niet dat de remonstranten niet al eerder in de kerk naar de macht streefden, maar pas in 1816 is hun dat gelukt. Toen hebben zij de kerk geheel onder een 'wereldlijk bestuur' gebracht en het opperbeheer in de kerk in handen van enige 'raddraayers' doen vallen.

Laten wij toch niet verder gaan op deze verderfelijke weg. Willen wij in deze ontzettende tijden, terwijl het kwaad steeds meer toeneemt, en de afval groter wordt, een boven allen begenadigd volk blijven, dan moeten wij niet alleen goede grondwetten hebben, maar dan moet het beginsel der vaderen ten grondslag liggen aan het gebouw van staat. Als enige redding in de benarde omstandigheden waarin wij ons bevinden blijft over 'de herstelling van onze oude hervormde godsdienst'.

Afscheiding

Het is te begrijpen dat enkele jaren later, rond het jaar van de Afscheiding, De Cock zich herhaaldelijk op deze brochure van Van Zuylen beroepen heeft. Naar ons oordeel voor een deel terecht, en voor een ander deel toch ook weer niet. Van Zuylen heeft niet aan 'afscheiding' gedacht. Ernstige kritiek op de kerk hebben èn zich van haar afscheiden zijn twee heel verschillende zaken. Die ernstige kritiek is er, in een latere periode, ook bij Groen van Prinsterer geweest, en ook bij een man als Aeneas baron Mackay van Ophemert (B. de Gaay Fortman, Figuren uit het Reveil, 1980 blz. 181 v.v.) en toch bleven zij in de Hervormde Kerk. Wij kunnen het niet met zekerheid zeggen, maar wij vermoeden dat ook Van Zuylen, indien hij het afscheidingsjaar 1834 beleefd zou hebben, dat gedaan zou hebben.

Hervormde leer

Nu nog een vierde geschriftje, dat Van Zuylen in deze jaren het licht heeft doen zien. Voorzover wij weten, het laatste dat ooit van hem verscheen. De titel luidt De Hervormde Leer. Het verscheen in 1832 en heeft in datzelfde jaar nog een tweede druk beleefd.

Wij beluisteren in dit vlugschrift voor een deel weer dezelfde klanken. Weer betoogt de schrijver dat de Nederlanden eens een achtbare positie innamen temidden van de volkeren en dat dat te danken was aan de kennis der goddelijke waarheid. Weer betuigt hij dat de redding van het vaderland afhangt van het herstel van de oude Gereformeerde leer.

En hij zegt dan: Om dit nog meer aan het licht te brengen stel ik mij voor de voortreffelijkheid van de Gereformeerde leer een weinig nader te ontvouwen. Maar voor ik mij hiertoe zetten wil, wil ik allereerst even stilstaan bij de menigte van grove dwalingen, welke thans, sedert een aantal jaren, van de kansels te beluisteren zijn en in een menigte geschriften op allerlei wijze algemeen worden gemaakt, 'zoodat eene geheele schare van Leeraren er niets inziet, tegen hun eed, aan God en de Gemeente gedaan, om de Hervormde 'Leer zuiver te prediken, deze Leer dagelijks geheel te verwringen en verdraaid voor te stellen'.

Niet persoonlijk

Van Zuylens oordeel is hier scherp. Toch wil hij niét in zijn aanvallen al te persoonlijk worden. Mijn doel in dit alles is niet, zegt hij, om iemand, wie hij ook zij, in zijn persoonlijke gevoelens te kwetsen; een ieder zij in zijn eigen gemoed overtuigd wat hij voor God kan verantwoorden; maar veel meer is het mijn verlangen tot nadenken te brengen die menigte van mijn geloofsgenoten die thans, al sinds zovele jaren, door een bedriegelijke voorstelling van de leer der Gereformeerde Kerk worden voortgestuwd. Ik wil ze aantonen, hoeveel zij verloren hebben met van de oude Gereformeerde leer af te wijken.

Onze godsdienst mag nimmer wezen een bedenksel van mensen. Zullen wij in waarheid God dienen dan moet onze dienst een werk van God zijn, een uitdrukking van zijn heilige wil. Maar wat is nu de leer die men tegenwoordig horen kan? Van Zuylen geeft het volgende antwoord: 'Dat de Godsdienst enkel een redelijke Godsdienst is; dat de mensch door zijn rede tot de deugd moet gebragt worden; dat het woord van God geene andere strekking heeft, dan om den mensch zedelijk te verbeteren, en daarna hem tot de Zaligheid te voeren'.

Van Zuylen voegt hier aan toe: Dit is onze Godsdienst niet! Onze leer is dat men God aanbidden moet in geest en waarheid, en dat onze godsdienst dus, geestelijk is. Sinds Pinksteren staat de Heilige Geest aan het hoofd van de kerk, leidt Hij haar, en ook elk lid. De ware gelovigen worden allen van de Heere geleerd. 'Zoodat onze Godsdienst geheel uit God is, en van Hem afdaalt, en wij tot Hem brengen het werk, dat Hij in ons gewrocht heeft.'

Wedergeboorte

Men zou kunnen zeggen: Van Zuylen stelt hier de wedergeboorte die uit God is, tegenover de zedelijke verbetering die een werk van de mens zelf is.

En daar ging het inderdaad om, in de strijd van die dagen. Men was wel godsdienstig en vroom maar op z'n remonstrants. Zo was het al vóór Hofstede de Groot met zijn Groninger School veel naam maakte. Alles wat kenmerkend is voor de Gereformeerde religie werd door tal van theologen en predikanten achterwege gelaten. Om te beginnen de leer der verkiezing, maar ook de leer van 's mensen totale verdorvenheid en de noodzaak van het werk Gods in geloof en wedergeboorte. Men wilde wel 'hervormd' zijn, maar dan in een heel ruime zin van het woord. De idee der zedelijke verbetering speelde in het denken en leven een grote rol. Een religieus Liberalisme had velen in haar netten gevangen. Aan Van Zuylen moet de eer worden gegeven dat hij dat onderkend heeft. Zoals trouwens ook Nicolaas Schotsman, Dirk Molenaar en Bilderdijk en een aantal Reveilmensen.

De genade algemeen

Van Zuylen is echter nog niet uitgesproken. Hij vervolgt: Men leert dat de genade Gods algemeen is, en dat het aan de mens zelf ligt om daarin te delen; maar onze leer is dat de genade Gods vrij en bijzonder is, en dat wij uit onszelf niets kunnen doen om tot deze genade te komen, en dat God deze genade schenkt naar zijn souverein welbehagen aan wie het Hem behaagt.

Verder, men leert dat Jezus Christus in de wereld is gekomen, orn zijn verheven, reine zedeleer te verkondigen, die Hij met zijn lijden en sterven bekrachtigd heeft; maar ónze leer is dat Jezus Christus in de wereld gekomen is tot betoning van Gods rechtvaardigheid, dat Hij als Middelaar Gods en der mensen de toorn Gods voor zijn uitverkorenen gedragen heeft, en dat de verzoening door Christus teweeggebracht, zich alleen uitstrekt tot de uitverkorenen.

Men leert dat onze aanleg door de zonde wel verduisterd is, maar dat wij, met alle inspanning, ons zondige aard verbeteren en veredelen rnoeten, om zo geschikt te worden voor het eeuwige leven; maar ónze leer is, dat wij van onszelf niets vermogen, maar alles van God moeten ontvangen, en dat daartoe een bijzondere werking van de Heilige Geest nodig is. Na zo de oude Gereformeerde leer gesteld te hebben tegenover hetgeen in zijn dagen alom te beluisteren viel, gaat Van Zuylen ertoe over de voortreffelijkheid van die oude Gereformeerde leer te ontvouwen.

Hij zegt: Letten wij dan op het beginsel ervan: God op het hoogst verheerlijken en de mens op het diepst vernederen. De andere leringen, door ons afgewezen, stemmen, hoe verschillend zij overigens ook zijn, hierin overeen, dat zij de mens uit eigen beweging tot God doen naderen. Vandaar dat alle aanhangers ervan het uiteindelijk zo goed met elkaar kunnen vinden. Maar een waar lid van de Hervormde Kerk belijdt de drieënige God als het beginsel van zijn zaligheid. Hij belijdt de wedergeboorte uit de Heilige Geest. Hij belijdt dat niets in hem is, maar alles uit God. De leer die van de geest van deze tijd is, is van beneden, is aards, maar de Hervormde leer is van boven, is hemels. Twee beginsels staan aldus tegenover elkaar. Die ook een verschillende uitwerking hebben op het volk. Uit het eerste beginsel ontstaan niets dan woelingen; het andere leidt tot een stil en vreedzaam bestaan. Alleen herstel van onze oude Gereformeerde leer zal de redding kunnen zijn van ons volk. Zegt God niet: Wie Mij eren, zal Ik eren? Met deze woorden besloot Van Zuylen de boodschap die hij meende te moeten brengen aan zijn landgenoten, maar speciaal aan zijn geloofsgenoten. Een jaar later deed hij hier op aarde voor goed zijn ogen dicht. Voor hemzelf was toen de strijd gestreden.

Intussen, in de kerk ging de strijd voort.

Voortgaande strijd

In het boek van G. Keizer, De afscheiding van 1834 (Kampen 1934) lezen wij een zeer interessante briefwisseling tussen Hendrik de Cock en Petrus Hofstede de Groot te Groningen, de man die meer dan wie ook maar in die tijd leringen verkondigde die door Van Zuylen in zijn vlugschriften zijn afgewezen.

In een brief aan De Cock schreef Hofstede de Groot: Ik las Van Zuylens boekje - , hij bedoelt daarmee het boekje: De enige Redding; het verdient geen weerlegging; wat een verblinding en eigenwaan. Hij schrijft over de Hervormde Leer maar kent haar niet. Hij wil de praedestinatie opnemen in de prediking, maar Dordt wilde dat juist niet; en in de Heidelbergse Catechismus ontbreekt zij geheel en al. Van Zuylen houdt ook geen rekening met art. 7 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Hofstede de Groot zinspeelt hier op de uitdrukking, dat geen enkel menselijk geschrift het gezag heeft van Gods Woord - , en hij past dat toe op de belijdenisgeschriften. Met andere woorden: Hofstede de Groot tracht met de belijdenis, de belijdenis zelf te ontkrachten, een verschijnsel dat ook heden nog wel voorkomt. Vervolgens merkt hij in zijn brief aan De Cock op: 'Wat Van Zuylen voorstaat, leeft slechts bij een klein groepje. Hij weet niet eens wat het christendom is; hij heeft het allemaal over de 'leer', alsof het christendom een leer is; het doel van het christendom is niet de leer, maar de heiliging, de volmaking der mensheid, en daardoor tenslotte de eer van God. Niet rechtzinnigheid of aanneming van een bepaalde leer is nodig, maar geloof, hoop en liefde. Bij Van Zuylen vindt men niets dan schoolse spitsvondigheden.

Het was nog tijdens het leven van Van Zuylen, nl. okt. 1832, dat Hofstede de Groot aldus over hem schreef. Of Van Zuylen ook zelf dit nog onder ogen heeft gehad weten wij niet.

Verdediging

Hofstede de Groot - die onmiskenbaar een zeer knap theoloog was - stelde ontegenzeggelijk belangrijke zaken aan de orde. De Cock heeft hem geantwoord. Hij nam het voor Van Zuylen op. Hij stelde: In de Heilige Schrift vinden wij wel degelijk een leer; en de verkiezing vindt men wel degelijk ook in de Heidelbergse Catechismus; wat Van Zuylen schreef was naar Gods Woord.

Met deze opmerkingen van De Cock kunnen wij het eens zijn, maar het stelt toch wel teleur dat hij niet dieper op deze zaken is ingegaan; en dat ook niet kón, wegens gebrek aan theologische kennis. Daarmee is verloren gegaan de kans op een belangrijke confrontatie tussen de oude Gereformeerde leer en de in de opkomst zijnde Groninger School.

Van Zuylen zal men niet kwalijk kunnen nemen dat hij het bij enkele eenvoudige hartekreten heeft gelaten. Hij was geen geschoold theoloog. De Cock had méér kunnen betekenen.

De strijd tegen de dwalingen van eigen tijd kwam in het begin, en hele eerste helft van de 19e eeuw, meer van de leke-theologen dan van de officiële theologen. Maar zij waren er dus in elk geval wél: de mannen die de kerk niet zomaar prijsgaven. Die om haar behoud hebben geworsteld. En daartoe heeft ook behoord: Cornelis, baron Van Zuylen van Nyevelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 mei 1981

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833) 4

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 mei 1981

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's