Lezen we de Bijbel nu anders dan voorheen? (7)
Nog steeds zijn we met deze vraag bezig. De vraag naar de manier waarop we de heilige Schrift lezen. Is die anders geworden? Of misschien wel: worden we er door hedendaagse theologen en dienaren van het Woord toe aangezet – nadrukkelijk of meer subtiel - om de inhoud van het Woord van God anders te waarderen dan de eeuwen door gebeurde? In eerdere bijdragen gaf ik daarvan enkele voorbeelden. In dit voorlaatste artikel plaats ik enkele kanttekeningen bij het boek Lezen en laten lezen van de hand van dr. A. Huijgen dat in 2019 verscheen. De vorige keer citeerde ik er een en ander uit, zonder veel commentaar. Nu dus een kleine reactie.
Al te verstandelijk?
Aan het boek is een motto meegegeven: “En wie het niet ervoer, die weet het niet.” Een regel, weggelopen uit een gedicht van M. Vasalis. Het is nogal een prikkelende stelling. Een soort kenmerken-uitspraak. Weten en kennen, dat doe je uit ervaring. Heb je die ervaring niet, dan weet je het ook niet. Een pleidooi voor bevinding dus eigenlijk. De inleiding van het boek begint dan ook met de psalmregel: “Gods verborgen omgang vinden zielen waar Zijn vrees in woont.” [13]. Deze inzet doet vertrouwd aan. Het gaat over “de intimiteit en de nabijheid van de levende God.” Op meer dan één plaats lees ik over “waarheid in het binnenste” [68, 139]. Via deze inzet komt de schrijver al snel bij wat het dan niet is. “Het gevaar dat ik zie, het front waartegen ik strijd, is een diepgeworteld rationalisme in de benadering van de Schrift” [17]. Het blijkt een van de meest gebruikte typeringen in dit boek te zijn: “rationele constructies” [99], “rationalisering van het omgaan met de Bijbel” [125].
Maakt Huijgen ook duidelijk wat hij er mee bedoelt? Ja, dat doet hij. Een belangrijk voorbeeld vindt hij “in de pogingen om de waarheid van de Bijbel met rationele, soms natuurwetenschappelijke argumenten te ondersteunen of zelfs te bewijzen” [17]. Anders gezegd: “… de vraag naar het feitelijke gehalte van wat de Bijbel beschrijft. (…) Met name in orthodoxe kringen wordt de historische betrouwbaarheid van de Bijbel belangrijk gevonden.” [125]. De opvattingen waartegen dr. Huijgen zich in dit boek keert, zijn die van de mensen die menen dat de feiten die in de Bijbel beschreven zijn, ook werkelijk historische feiten zijn. Waar hebben we het dan over? In ieder geval over de eerste hoofdstukken van Genesis en over nog veel meer.
Wat ik pijnlijk mis in dit boek is begrip en invoelingsvermogen met hen die beducht zijn voor het aantasten van het gezag van de Heilige Schrift. Vond dat al niet teveel plaats, ook en juist in kerken die zich ooit gereformeerd noemden? Zien we niet in grote delen van wat ooit de gereformeerde gezindte was een relativering van het gezaghebbend spreken van de heilige Schrift? Vroegere bolwerken van gereformeerde orthodoxie zijn tot niets geworden. Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer… Het zijn toch de minste christenen niet die zich de traditionele opvatting van de schepping en van de wonderen in de Bijbel niet zomaar willen laten afpakken?
Iets vergelijkbaars kom ik tegen op pag. 170. Een eenvoudig gemeentelid vraagt aan zijn of haar dominee “of hij wel gelooft dat de opstanding een historisch feit is.” Kennelijk is er aanleiding om deze vraag te stellen. Maar dr. Huijgen noemt het “een teken van armoede.” Nee, niet de mogelijke opvatting van de dominee, maar de toets door het gemeente lid. Het zou een bedenkelijke test zijn “of de ander wel zuiver op de graad is.” Dat begrijp ik echt niet.
Wat ik vragen wil: gaan kerk en theologie werkelijk te gronde aan een zogenaamd rationalisme dat een hóge opvatting over de heilige Schrift heeft? Is het traditionele, katholieke lezen van de Schrift echt de grootste bedreiging van de kerk van nu? Is dat er de oorzaak van dat vele duizenden per jaar de kerk verlaten? Of is het anders? Verliest de kerk haar kracht van overtuiging en werving niet juist aan een steeds láger wordende opvatting over de Schriften? Namelijk wanneer een postmoderne relativeringsdrang wordt toegelaten in onze waardering van de heilige Schrift. Ligt niet eerder daar het front? Ik tekende uit de mond van dr. W. van Vlastuin ooit op: “Een postmoderne relativering zou wel eens schadelijker kunnen zijn dan een orthodoxe objectivering.”
Heilsfeiten en andere feiten
Dat brengt me bij het volgende. Het is duidelijk dat dr. Huijgen zich de feitelijke opstanding van Christus niet wil laten ontnemen [125, 169]. Ik erken: de heilsfeiten zijn méér dan feitelijk historisch. De geestelijke waarde ervan wordt slechts gekend door het geloof. Maar tegelijkertijd zijn ze wel degelijk dateerbaar historisch. Met deze centrale belijdenis staat of valt de christelijke belijdenis. Maar hoe staat het dan met andere in de Bijbel als feiten beschreven gebeurtenissen? Ik noem de sprekende slang, de stilstaande zon, de sprekende ezel van Bileam, Jona in de vis? Val niet in de kuil van de logica, zegt Huijgen. Dat gebeurt als je beweert dat die verhalen dan ook feitelijk gebeurd zouden zijn. Niet alles in de heilige Schrift heeft immers hetzelfde soortelijk gewicht [50]. Trouwens, zo lees ik op p. 172, “de bijbelschrijvers zijn veel minder en anders geïnteresseerd in wat zij historisch noemen dan wij.”
Is dat echt zo? Neem de uittocht uit Egypte. Een gebeuren dat keer op keer wordt aangehaald door profeten, psalmisten en apostelen als fundamenteel voor Gods verbondshandelen met Zijn volk. In het bewustzijn van Israël absoluut een historisch feit.
Ik denk ook aan een gebeurtenis als de zondvloed. Als veel eeuwen later Jesaja het volk in ballingschap een nieuwe toekomst voorzegt, wijst hij op de trouw van God, met een duidelijke verwijzing. “Dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan. Alzo heb Ik gezworen…” [Jes. 54]. Als het ene niet feitelijk waar was, zal dan het andere wel feitelijk waar worden? Ik bedenk met schrik: dan is de prediking ijdel, dan is ook ijdel mijn geloof.
Mag ik het nog een beetje uitbreiden? Als Jona in de vis meer Joodse gein dan geloofwaardig feit is - hoe zit het dan met de tekenen die de Heiland deed? Water in wijn veranderd. Petrus op het water. Een dode jongen weer levend. Even absurd als de stilstaande zon, toch? Trouwens, geboren uit een maagd? Lichamelijk ten hemel gevaren? Ook hiervan geldt, wat de schrijver typeert als “tegen de natuurwetenschappelijke consensus in” [50]. Mijn vraag: wie bepaalt de grens van de reductie die ik in dit boek ontwaar? “Waar blijven we?”, aldus de titel van een boek uit de jaren zestig…
[slot volgt]
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 2023
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 2023
Bewaar het pand | 12 Pagina's