6. In Rafidim: Massa en Meriba
Het volk had de woestijn Sin verlaten en vervolgde zijn reis naar de plaats Rafidim, eveneens gelegen in een woestijn, niet ver verwijderd van de berg Horeb of Sinaï. Het was de elfde legerplaats (Éxodus 17).
Zoals al eerder is opgemerkt, noemt Mozes alleen de plaatsen waar op hun dagreizen iets bijzonders voorviel. Zo waren ze getrokken van Sin naar Dofka en vandaar naar Alus en zo waren er nog enige plaatsen gevolgd tot ze uiteindelijk in Rafidim aankwamen. Elke dag legde het volk een reis van zo’n 25 km. af: in de Bijbel ‘een dagreis’ genoemd.
Toen ze op de elfde legerplaats Rafidim aankwamen, was er weer nergens water te bekennen. In plaats van de Heere om water te smeken, werd het volk opnieuw boos op Mozes en maakte het ruzie met hem. We lezen: Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij de HEERE? (Ex. 17:2). Ze murmureerden en riepen: ‘Mozes, waarom hebt u ons uit Egypte gehaald om ons en onze kinderen van dorst te laten sterven?’ Zó boos werden ze, dat ze stenen opnamen om hem te stenigen! Mozes zocht het aangezicht van de HEERE en vroeg: ‘HEERE, wat moet ik doen? Het scheelt niet veel of ze zullen mij stenigen!’ Toen kreeg hij de opdracht om zijn staf in de hand te nemen en met de oudsten naar een rotssteen te gaan en daarop te slaan. De ‘oudsten’ waren de leiders of vertegenwoordigers van het volk. Zij werden meegenomen om getuigen te zijn van het grote wonder dat de Heere verrichten ging. Mozes volgde Gods bevel op en sloeg voor de ogen van de oudsten op de rotssteen en meteen stroomde er volop water uit en kon het volk naar hartenlust drinken.
Ter herinnering noemde Mozes de plaats waar het water uit de rotssteen vloeide: ‘Massa en Meriba’. De namen betekenen: ’beproeving en twist’ en herinneren aan de vreselijke zonde van opstand tegen de HEERE en Zijn knecht Mozes. In Psalm 81:8 lezen we: Ik beproefde u aan de wateren van Meriba. Dat wil zeggen dat de Heere het volk beproefde ‘door grote dorst die de HEERE het volk te Rafidim liet lijden’ (kanttek. 23). Maar de dorst had niet de gewenste uitwerking en het volk werd niet uitgedreven tot de HEERE, maar had opstand en boosheid veroorzaakt.
Geen wonder dat de HEERE klagen moest: Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord, en Israël heeft Mijner niet gewild (Ps. 81:12). Het betekent dat ‘het volk tot Mij zo ijverig en getrouw niet geneigd is geweest, als dat wel betaamd zou hebben’ (kanttek. 30). Terwijl de HEERE Zijn kinderen juist oproept om Hem te prijzen! Hij spreekt in Zijn Woord: Looft de HEERE, want onze God te psalmzingen is goed, dewijl Hij lieflijk is; de lof (om Hem te loven) is betamelijk (Ps. 147:1). In Ps. 33:1 staat: Gij rechtvaardigen, zingt den HEERE; lof betaamt de oprechten.
Zo zou het de Israëlieten betaamd hebben om de HEERE te gehoorzamen, maar helaas bleek het tegendeel! Vandaar de droeve klacht van de HEERE: Israël heeft Mijner niet gewild. Niet alleen de Israëlieten, maar alle mensen behoren de Heere te vrezen. Salomo zegt: Vrees God en houd Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen (Pred. 12:13).
Nadat de Heere voor water uit de rotssteen gezorgd had, gebeurde er onverwachts iets ergs. We lezen in vers 8: Toen kwam Amalek, en streed tegen Israël in Rafidim. Ongedacht werden de Israëlieten op een gemene manier door de Amalekieten van achteren aangevallen. De Amalekieten waren nakomelingen van Ezau, want Amalek was een kleinzoon van Ezau en de eeuwenoude vijandschap tussen Ezau en Jakob was nog altijd springlevend.
De Amalekieten waren de oude inwoners van Kanaän en zij wisten dat de Israëlieten niet alleen op weg waren om bezit van hun oude land te nemen, maar dat de Heere bovendien had toegezegd dat de meerdere (Ezau en zijn nakomelingen) de mindere (Jakob en zijn nakomelingen) zou dienen. Vandaar die onverwachtse aanval op de Israëlieten en nog wel op het ogenblik dat de Israëlieten erg vermoeid waren. Lafhartig vielen ze van achter op het leger aan, waar de ouden van dagen en de moeders met hun kinderen liepen. Op bevel van Mozes werden er twee mannen uitgekozen: Jozua, de latere opvolger van Mozes, en Hur, waarschijnlijk de man van Mirjam. Die mannen gingen met Mozes een hoge heuvel op, terwijl Mozes de staf Gods in zijn hand had. Terwijl Jozua met de mannen het bevel kreeg om tegen Amalek te vechten, zou Mozes zijn staf naar de hemel opheffen. Strijdend door Jozua en biddend door Mozes ving de strijd aan. Het wonder gebeurde: terwijl Mozes met zijn handen de staf omhoog hield, was Israël de sterkste. Maar zodra hij uit vermoeidheid zijn handen liet zakken, was Amalek de sterkste. Daarom ging Mozes op een steen zitten, terwijl zijn handen ondersteund werden door zijn beide helpers. Toen bleef de staf tot zonsondergang onophoudelijk naar boven gericht en werden de Amalekieten verslagen. Ter gedachtenis aan de overwinning bouwde Mozes een altaar en noemde het: De HEERE is mijn Banier (Ex. 17:15). Na de strijd sprak de HEERE dat de Amalekieten voor straf moesten worden uitgeroeid, wat uiteindelijk zeven honderd jaar later onder koning Hizkía gebeurde. Op Zijn tijd voert de Heere Zijn beloften, maar ook Zijn bedreigingen uit.
Dat Israël nu zegge, blij van geest:
Indien de HEER’, Die bij ons is geweest,
Indien de HEER’, Die ons heeft bijgestaan,
Toen ’s vijands heir en aanval werd gevreesd,
Niet had gered, wij waren lang vergaan (Ps. 124:1).
(Volgende keer D.V. 7. Bij de Sinaï)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's