Ik jaag ernaar.
Filipp. 3, vs. 12. Niet, dat ik het alreede gekregen heb of alreede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar, of ik het grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus gegrepen ben.
Het is een bewijs van diepen ootmoed, dat de apostel Pauius zoo van zichzelf spreel<t, als wij telkens in zijn brieven aantreffen. Het woord van Psalm 131 : Mijn hart verheft zich niet o Heer!
Mijn hart verheft zich niet o Heer! Mijn oogen zijn niet hoog: 'k verkeer» Ik wandel niet in 't geen te groot, Te vreemd is voor Uw gunstgenoot,
Te vreemd is voor Uw gunstgenoot, is hem als uit de ziel gegrepen. Hij vormt een volmaakte tegenstelling met degenen, die zoo met zichzelf zijn ingenomen, dat zij steeds met htm eigen voortreffelijkheden bezig zijn. Het is er hem, zooals hij aan de Filippensen schrijft, om te doen, -dat hij Christus moge kennen en in Hem gevonden zij. Hij wil Christus leeren kennen en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, om eenigszins te komen tot de wederopstanding der dooden. Daarin is de volheid van het leven geopenbaard. Daarin komt het leven tot de hoogste uitdrukking, want de dood is verslonden tot overwinning, de zonde is te niet gedaan, de eischen der Wet zijn volbracht, toen Christus aan het kruishout stierf. Wie in Hem gelooft, is daarmee uit den dood overgegaan in het leven, die is gekomen tot de opstanding der dooden. Daarmee is hij op een ander terrein gekomen, om te bedenken en te zoeken de dingen, die boven zijn. En nu is het de begeerte des apostels, dat hij dat in zijn vollen omvang mag smaken en proeven, dat dat bij hem tot volle bewustzijn mag komen, dat hij door de Wet der Wet gestorven is en alle eigengerechtigheid laat varen, om in volkomen gemeenschap met den opgewekten Christus te staan in de gerechtigheid des geloofs en alzoo het genot te smaken van de gerechtigheid en den vrede en de vreugde des Heiligen Geestes. Daarom is de apostel verlangend naar de wederopstanding derdooden. o Voorzeker, op hem is van toepassing; „Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding", maar hij wil het zelf ervaren. Het volkomen geloof en de volmaakte wandel zijn het, waarop het voor Gods kinderen aankomt. Daarover worden zij altijd hard aangevochten. Het is hun om heiligheid te doen en het is hun menigmaal bang bij de gedachte, dat zij die heiligheid missen, dat zij voor God niet volmaakt zijn, dat zij geen recht geloof hebben, dat zij ook in hun leven en bewegen niet zonder aanstoot zijn. Hoe dit den apostel ter harte ging, blijkt uit zijn woord: „niet dat ik het aireede gekregen heb of aireede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar, of ik het grijpen mocht, waartoe ik ook van Christus Jezus gegrepen ben."
De Heere God heeft aan Zijn volk gezegd : „Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen !" Dat is den apostel zooals al Gods kinderen op de ziel gebonden Toen hij op den weg naar Damaskus neergeworpen werd, vraagde hij: „Wat wilt Gij Heere, dat ik doen zal?" En door die vraag werd geheel zijn leven verder beheerscht. Hoe blijkt dat ook uit hetgeen hij meedeelt in zijn brief aan de Galaten : „Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij door Zijn genade geroepen heeft, Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het evangelie den heidenen zou verkondigen, zoo ben ik terstond niet te rade gegaan met vleesch en bloed." Neen hij is het hemelsch gezicht niet ongehoorzaam geweest, maar hij heeft de roeping gevolgd, waarmee hij van God geroepen werd.
Nu is het een zaak van de grootste be teekenis, om gerechtigheid na te jagen Wanneer het ons daarom te doen is, dan is 't mogelijk, dat wij een verkeerden weg inslaan, maar als de Heere ons daarvan onderricht, dan zullen we die» verkeerden weg laten varen, want het doel: de gerechtigheid mag niet gemist. Pauius heeft dat niet kunnen laten en hij heeft het verkregen, wat hij nagejaagd heeft Hij zeide, aan het einde zijner dagen gekomen: „De tijd mijner ontbinding is aanstaande. Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop voleindigd, ik heb het geloof behouden/." Die woorden geven licht over hetgeen hij geschreven heeft aan de Filippensen, zooals ook over hetgeen hij vroeger schreef aan de Corinthiers : „Wij zuchten, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden," Dat zuchten en dat jagen wijst ons op den strijd, dien de apostel te doorworstelen had, een strijd, waarin hij tot het einde toe gewikkeld was, een strijd, dien hij den goeden strijd noemt, waarin hij 't niet opgeeft, maar erbij blijft: „Niet dat ik het aireede gekregen heb of aireede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar, of ik het grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus gegrepen ben." Het gaat in den strijd soms zwaar en hachelijk toe. Hij moet daarvoor alles prijsgeven. Hij zegt b. V. „ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet eenigszins, waar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde." Waarom is het zulk 'n strijd? Omdat hier alles zaak des geloofs is. o Het geloof is iets uitnemends en heerlijks.
Wij hebben alles door het geloof, maar wat kost het een ziel niet, om bij het geloof te blijven, daarin te volharden ? Wij zien het in den apostel, wat het geweest is, als hij met een verbroken en dankbaar gemoed den tijd zijner ontbinding ziet aanbreken, maar dan zeggen mag : „ik heb het geloof behouden". Het is een heete strijd geweest. Hij heeft wel eens ondergelegen. Het ging op leven en dood, maar worstelende is hij er boven op gekomen en de banier is ontrold en staat op den. top der bergen en wuift hem vrede toe. Dat is immers het gevolg daarvan, dat men uit het geloof rechtvaardig is, dat men met des Meeren Wet in overeenstemming is. Dat is zoo groot en dan voelt men het, hoe moeielijk het is, om te zeggen: ik heb het, ik ben en al, neen, als men den vollen omvang ervan in 't oog heeft, dan zegt men: „niet dat ik het aireede verkregen heb of aireede volmaakt ben". Wie kan het opnoemen, wat daarin opgesloten ligt ? Men heeft dus vergeving van alle zonden en is 't eeuwige leven deelachtig, men gaat en staat als voor het aangezichie Gods in oprechtheid en waarheid, zoodat men doet wat goed is in Zijn oogen. Van de zonde verlost, draagt men den dood niet meer vruchten, ziet tegen den koning der verschrikking niet meer op, wordt van het kwade niet meer overwonnen, maar overwint het kwade door het goede. Men heeft in den strijd niets voor oogen. Wanneer men wezenlijk gelooft, moet men het met 't Woord alleen doen en daardoor is het hem vaak zoo bang en benauwd. Vandaar komt het, dat hij zegt: „niet dat ik het aireede verkregen heb" Ik zou die volheid van de liefde van Christus zoo gaarne kennen, de macht van de Opstanding van Christus zoo gaarne kennen, ik zou zoo gaarne gekomen zijn tot de wederopstanding der dooden. Het is alles in Christus. De waarheid ligt vast, ligt vast in het Woord, maar ik moet het persoonlijk en bij ervaring kennen. En dat volle rijke heerlijke leven der genade heb ik nog niet in mijn bezit. Ik grijp er naar Daarheen gaat al mijn verlangen uit en ook. al mijn trachten, mijn jagen, mijn strijden, mijn worstelen, mijn hopen, mijn bidden. Ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht. Is het bij mij niet, het is toch in Christus. De kroon is er, het volmaakt zijn is er, in Christus, en ik jaag ernaar, of ik het grijpen mocht.
Het gaat den apostel zooals Ezechiel het voorstelt. Als de profeet intreedt in het water, dat voortkomt uit den troon des Lams, dan komt het eerst maar tot de enkelen. Maar hij heeft geen rust, hij moet verder en het water wordt onder 't voortgaan dieper, het komt tot de knieën. Maar meer wil hij ervan hebben en dieper wil hij er in geleid worden. En dan komt het ten laatste zoover, dat hij niet meer staan kan. Hij wordt door de wateren opgenomen. Dan drijft hij op de wateren der genade. Hoe zalig is dat I Ik jaag ernaar, of ik het grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
Dat kan de blinde wereld in haar dwaasheid niet verstaan en o, als ons oog niet eenvoudig gemaakt wordt, dan staan wij tegenover deze waarheid ook geheel verkeerd. Maar als de Heere tot ons afdaalt, wat 'n zalig heerlijk evangelie is het, ja zoeter dan honig en honigzeem ! Dat wij allen toch lust hebben in deze dingen en naar God en Zijn ontferming vragen, opdat Hij Zich aan ons allen openbare Ach, hoe vreeselijk is het, als dat gemis niet gevoeld wordt, dat er bij ons geen jagen is, om het te grijpen.
Dat is er evenwel, als wij van onszelf hebben leeren afstand doen, als wij al onze deugd en gerechtigheid overboord werpen, alle dingen schade rekenen om de uitnemendheid der kennis van Christus Dan heeft Hij Zich aan ons bekend gemaakt. Dan heeft Hij ons gegrepen, om ons te leiden op den rechten, den eeuwigen weg.
En zijn wij gegrepen, dan jagen wij ernaar, om te grijpen, waartoe wij gegrepen zijn. Zoo zal dan juist daarin, dat zij ernaar jagen, öf zij het grijpen mogen, voor hen een kenteeken zijn, dat zij door Christus gegrepen zijn.
Voorwaarts gaat het dan, al zijn zij ook lam en kreupel, voorwaarts, al zien zij ook niets van den weg. Hierom gaat het, dat zij mogen komen aan de bruiloft des Lams, dat hun namen op den jongsten dag, wanneer Hij ten oordeel zal verschijnen en de boeken geopend zullen worden, bevonden worden, geschreven in het boek des levens des Lams.
Daarom gaat het, dat ik dan van alles wat het mijne is, niets heb, doch de parel van groote waarde bezit, dat ik mijn gerechtigheid kwijt ben, maar de gerechtigheid van Christus de mijne is, dat ik in Christus gevonden ben, dus voor den rechterstoel van Christus zal staan als een, die voor tijd en eeuwigheid bedekt ben met de kleederen des heils en ingehuld in den mantel der gerechtigheid.
Halleluja, ik werd krachtiglijk gegrepen door Christus, om die kroon der rechtvaardigheid te grijpen en vast te houden, opdat ik mocht zijn koning en priester in het huis mijns Gods. Ik grijp, omdat ik gegrepen ben ! M.
M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1913
Kerkblaadje | 4 Pagina's