De actualiteit van de Dordtse Leerregels in zowel prediking als pastoraat (3)
Het eigenlijke geding gaat om de plaats die God inneemt in de zaliging van zondaren. De strijd is tegen hen die op enigerlei wijze krachten toeschrijven aan de mens. Altijd weer loopt het hierover. Dit punt markeert de zuiverheid van de leer. We hebben te waken bij de poorten en toe te zien dat het gif van de eigen werkzaamheid van de mens niet wordt ingedragen in de gemeenten, noch via de prediking, noch op andere wijze. Als we de Leerregels van Dordt goed verstaan, gaat het ten diepste steeds om de vraag of wij het met Gód eens zijn, als Hij ons overal buiten zet. De Dordtse vaderen zijn ons voorgegaan in het erkennen dat de zaligheid geheel en al, van begin tot einde, in de aanvang in de nooit begonnen eeuwigheid en in de uitwerking in de tijd in het hart van de mens, het werk Góds is. Als God niet begint, begint er nooit iets. Dát is het Schriftuurlijk-gereformeerde uitgangspunt met betrekking tot de leer én het leven. Begin, voortzetting en einde, alles is van de Heere. Het is ‘door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen’. Verkiezende genade is de grond van al Gods werken. Het zal ook het doel van al Gods kinderen zijn die vrije gunst Gods eeuwig te bezingen.
De brave mens wordt woest
In ál de vijf hoofdstukken van de leer wordt de mens erbuiten gezet. In de verkiezing wordt de mens uitgeschakeld, de verzoening plaatst de mens erbuiten, de vernieuwing geschiedt door de Heilige Geest alleen aan en in de mens en in de volharding is de mens weer uitgeschakeld, want de Heere houdt Zijn eigen werk vast. Terecht is wel eens opgemerkt: ‘Welk braaf mens zou dan niet woest worden? Het is pure genade als we het daarmee eens worden!’ Ik las die uitspraak op naam van dominee C. Sonnevelt.
Daarover en niet over bijzaken gaat het in de Dordtse Leerregels. Pastoraal bezien stel ik u voor de vraag of ú het door Gods genade eens geworden bent, nee [ik formuleer het anders] of ú door Gods Geest eens gemaakt bent met God? Niet minder dan een soevereine Godsdaad, een Godswonder is nodig om daar gebracht te worden, waar het mag worden: ‘Niet ons, o Heere, niet ons… Uw Naam alleen geef d’ eer’. Alleen in een weg, waarin de zondaar op het diepst vernederd wordt, zorgt God voor Zijn eer. ‘Dordt’ belijdt dat het geloof niet de oorzaak, maar de vrucht is van Gods eeuwige besluit. De grond van de zaligheid ligt niet in de mens, maar in God! ‘Dordt fundeert het Evangelie daarom in de soevereiniteit van God.’
De Leerregels zelf
Ik kom bij de Leerregels zelf. Slechts in het kort stip ik de zaken aan. Ik doe dat door u steeds eerst te laten horen wat de remonstranten leerden in de Remonstrantie van 1610, waar zij hun gevoelen voorzichtig en tactisch hebben verwoord. Onze vaderen hebben veel licht van de Heere gekregen om onder de soms schijnbaar Schriftuurlijke verwoordingen de giftige adder van de dwaling te ontdekken én aan te pakken.
In de Remonstrantie (1610) klagen de Remonstranten dat zij ‘doorgaens by hooge en [de] lage worden gecalumnieert [=gelasterd] als off sy souden soecken veranderinge inde Religie, ende oorsake syn van groote twisten en [de] beroerten in dese landen en[de] kercken…’ Zij willen zogenaamd ‘ronde oepeninge en[de] verclaringe [geven] dat wy gantsch geene veranderinge van Religie en soecken’. Daarom verklaren zij ‘wat de Remonst[ranten] vandie selvige materien gevoelen en[de] leeren, soo verclaren zij dat haer gevoelen daervan is sulcx als volcht’.
Het eerste hoofdstuk
De vijf hoofdstukken van de Dordtse Leerregels zijn een gedegen, met Schriftuitspraken onderbouwde, weerlegging van de opvattingen van de remonstranten, die zij in vijf leeruitspraken hebben verwoord. De eerste stelling van de Remonstrantie luidt als volgt: ‘I. Dat Godt door een eeuwich onveranderlyck besluyt in Jesu Christo synen Sone eer des werelts gront geleyt was besloten heeft uyt het gevallene, sondige, menschelycke geslachte die gene in Christo, om Christi wille, en[de] door Christum salich te maken die door de genade sijns H. Geestes indenselven sijnen Sone Jesum gelooven, en[de] inden selven geloove en [de] gehoorsaemheyt des geloofs door de selve genade totten eynde toe volherden souden: ende daertegens de onbekeerlycke en[de] ongeloovige inde sonden en[de] onder den toorne te laten, en[de] te verdoemen als vreempt van Cristo: naer t’woort des H.Evangelii bij Joh. 3.36 Wie in den Sone gelooft die heeft het eeuwige leven, en[de] wie den Sone ongehoorsaem is en sal het leven niet sien, maer den toorne Godes blijft op hem: ende andere plaetschen der Schriftueren meer.’
Wat hier staat, is dat God naar Zijn eeuwig besluit in Christus besloten heeft zalig te maken die geloven. Wat hier (bewust!) niet staat, is dat God aan hen het geloof geeft naar Zijn eeuwig besluit en naar Zijn verkiezend welbehagen. De Heere God heeft kennelijk tevoren gezien wie zouden gaan geloven. Hij loopt achter de mens aan. Het is dus uiteindelijk de mens die bepaalt.
Een onovertroffen begin
Ik wijs u met vreugde op het onovertroffen begin van de Dordtse Leerregels. Het allereerste wat zij zeggen, is dit: ‘Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijk geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen’.
De natuurlijke staat van de mens moet in alle eerlijkheid worden benoemd. Dat doen de Dordtse Leerregels. Zij beginnen met de belijdenis dat het een wonder is dát er een uitverkiezing is. Daar moet altijd worden begonnen. God zou rechtvaardig zijn, als Hij iedereen liet in de staat, waarin de mens zichzelf heeft gebracht. Geen mens kan rékenen op Gods genade. Het verdraagt zich ook niet met het karakter van genade. Genade is vrij. God is vrij. Gods vrijmacht staat vast, eeuwig vast. Naar verdienste hebben wij allen de eeuwige dood verdiend, onszelf waardig gemaakt. Het zeggen van deze dingen gaat gelukkig op geen enkele manier ten koste van de prediking van het heerlijk Evangelie. Tegen de donkere achtergrond van de zondige staat van de mens betuigt artikel 2 al direct: ‘Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’. Artikel 3 spreekt over de verkondiging van dit wonder aan wie God wil, wanneer Hij wil en hoelang Hij wil, naar Zijn vrijmachtige welbehagen. Zowel de schuld van de mens als de genade van God worden eerlijk en heerlijk voorgesteld.
Verkiezing én verwerping
‘Dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit. (…) Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen die niet zijn verkoren, naar Zijn rechtvaardig oordeel, in hun boosheid en hardigheid laat. En hier is het dat zich voornamelijk voor ons ontsluit die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in evengelijken staat des verderfs of het besluit van verkiezing en verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, evenals het de verkeerde, onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo den heiligen en Godvrezenden zielen een onuitsprekelijken troost geeft.’
Hier komt het met name voor de dag: Niemand [!] is het met God eens. Calvijn spreekt van een huiveringwekkend besluit, als het gaat over de verwerping. Wie zal niet vrezen als het over deze dingen gaat? Toch is het altijd waar dat de mens zijn eigen verderf uitwerkt en dat hij nooit zijn verderf en eeuwige ondergang aan God kan wijten. Hij heeft zelf niet anders gewild, niet anders gezocht dan zijn verderf. Hij heeft nooit Gód gezocht. Ik zeg niet dat hij niet godsdienstig kan zijn en kan leven. Dat kan. Maar nooit heeft hij Gód bedoeld. Altijd zocht hij zichzelf. Romeinen 9 toont ons dat er zowel verkiezing als verwerping is. Als Jakob door God is verkoren, is dat niet omdat hij béter is dan Ezau. Dat is hij niet. Het is omdat God genadig onderscheid maakt waar geen [!] onderscheid ligt. God laat Ezau naar Zijn rechtvaardig besluit in de zonde, die Ezau zelf verkiest. Is dat onrechtvaardig van God? Ezau wil niet anders. God trekt Jakob uit het verderf en schenkt hem genade. Mag God dat niet doen naar Zijn welbehagen? Gods verkiezende liefde is geen willekeur, maar Gods vrijmachtig recht. Ik weet dat wij hier vierkant tegenop botsen. Toch is het waar en handhaaf ik deze woorden, al valt u mij er straks allemaal op aan.
Harskamp, ds. A. Vlietstra
Lezing, gehouden op de Toogdag van de Hersteld Hervormde Mannenbond in het kerkgebouw van de HHG te Lunteren op zaterdag 19 oktober 2019
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 2020
Kerkblad | 24 Pagina's