Toe-eigening van het heil
(VERVOLG VAN KERKBLAD NUMMER 5, PAGINA 4)
Het vorige artikel eindigde met: ‘Wat waren onze vaderen wijs en voorzichtig. Alles wordt niet in één dag geleerd. In het geestelijke leven gaat alles vaak heel langzaam. Ook het kennen van Christus. Dat kun je vergelijken met het opgaan van de zon. Die staat ook niet in één keer op volle middaghoogte te stralen. En zo staat ook Christus, de Zon der Gerechtigheid, niet in één keer op volle hoogte aan de hemel.’
Ik wil dat illustreren uit het leven van John Newton. Zoals we weten werd John Newton als een goddeloze zeeman door de Heere in een storm stilgezet. Hij heeft zijn leven lang die dag herdacht als de dag van zijn bekering. Maar dan schrijft hij er als volgt over: ‘Hoewel ik niet twijfel dat deze verandering – voor zover zij mijn oude natuur overwon – in mij gewerkt werd door Gods Geest en de kracht van God, toch was zij in veel opzichten erg gebrekkig en onvolkomen. Ik was wel enigszins verontrust over mijn grote zonden, maar ik kende nog maar weinig van mijn aangeboren kwaad in mijn hart. Ik begreep de geestelijkheid en de reikwijdte van Gods wet nog niet. Het verborgen leven van een christen, in gemeenschap met God door Jezus Christus, en een voortdurende afhankelijkheid van Hem om elk ogenblik wijsheid, kracht en troost te krijgen, was een geheim waar ik nog niets van wist. Ik erkende wel de genade van de Heere dat Hij mijn zonden uit het verleden wilde vergeven, maar die genade hing grotendeels af van mijn eigen voornemen om voortaan beter te leven. Ik had geen christelijke vriend of trouwe dominee om mij te zeggen dat mijn kracht niet groter was dan mijn gerechtigheid. De Heere wilde mij deze dingen stapje voor stapje laten ontdekken. Daarom beschouw ik het als het begin van mijn terugkeer tot God, of liever: van Zijn terugkeer tot mij. Toch hield ik mijzelf niet voor een gelovige in de volle betekenis van het woord. Dat gebeurde pas veel later.’ Tot zover John Newton.
De aanvankelijke kennis van Christus kan nog heel zwak en duister zijn. Toch is het niet goed als we daarom alles ontkennen. Niet minder gevaarlijk is het om daar op te gaan rusten en er genoeg aan te hebben. Het ware werk van de Heere heeft als vast kenmerk dat er een diep verlangen komt om Hem meer en nader te leren kennen. Hosea 6:3: ‘Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen, om de HEERE te kennen’ (kanttek.: vurig ijveren en zorg daarvoor dragen, dat wij in kennis mogen toenemen en wassen, totdat wij eindelijk na dezen de volmaaktheid bekomen.). We zullen Hem alleen maar beter leren kennen door veel met Hem om te gaan. Hoe? Door met een biddend hart vaak de Bijbel open te doen, veel in de binnenkamer te verkeren, de prediking, het gebruiken van de sacramenten, met anderen over Hem tespreken en over Hem te zingen. Wij kunnen niet direct met Christus omgaan, het is altijd een omgang met Hem door het gebruik van de middelen. Dat moeten we goed bedenken. Als wij verlangen om Christus te leren kennen, of als wij twijfelen of wij Hem wel kennen, dan is er maar één manier waarop we dat kunnen veranderen: door biddend, hopend en gelovend de middelen te gebruiken, waardoor Hij beloofd heeft te werken (Dordtse Leerregels 1.16).
Vragen rond zekerheid
Kort wil ik nog ingaan op twee dingen die zijdelings met het komen tot zekerheid te maken hebben. In de eerste plaats: is het nodig om een tekst te krijgen? Om met een speciale tekst krachtig geroepen te worden. Of met een speciale tekst bevestigd te worden van ons aandeel aan Christus? De Heere werkt altijd door middel van Zijn Woord. En het zal ook vaak wel zo zijn dat bepaalde teksten bij het lezen of bij het horen van een preek ons bijzonder raken. Dat ons hart er krachtig door overtuigd of aangesproken wordt. Vaak wil de Heere een tekst gebruiken waardoor we tot meer zekerheid komen. Maar dat hoeft niet. Uiteindelijk hangt alles ook niet af van één tekst. Dan is er al heel veel van het Woord, wet en evangelie, aan vooraf gegaan. Het is zelfs gevaarlijk om alles van een enkele tekst of van een bepaald moment af te laten hangen. Dat is een veel te smalle basis. Het is de gewone weg van de Heere om stap voor stap, ‘allengskens’ te werken. Hoe langer hoe meer. Daarom antwoordt Brakel in zijn Redelijke Godsdienst op de vraag of het krijgen van een bijzondere tekst nodig is: Nee. ‘Als iemand maar van Christus en Zijn lijden en sterven gehoord heeft. Maar men behoeft geen uitdrukkelijke Schriftuurplaats te hebben.’
Erskine zegt in een preek over de zekerheid van het geloof: ‘U en ik hebben even goed als Abraham een grond om te geloven. Abraham had de belovende God in Christus om op te vertrouwen. En zo hebben wij, en hebt u, dezelfde God, dezelfde Christus, hetzelfde verbond en dezelfde belofte die Abraham gehad heeft. Maar, zult u zeggen, God heeft tot Abraham met naam en toenaam gesproken, toen Hij hem de belofte gaf met de woorden: In uw zaad zullen al de volken der aarde gezegend worden. Ik antwoord: hoewel u niet, zoals Abraham, met naam en toenaam genoemd wordt, richt in het Woord der genade en in de bediening van het verbond en van de belofte, de belovende God in Christus Zich tot u zo persoonlijk, alsof Hij uit de hemel u met naam en toenaam riep, zeggende: Tot u (dat wil zeggen: tot u, zondaren van Adams geslacht) is het Woord van deze zaligheid gezonden. De belofte van God komt zo dicht bij iedere hoorder van het Evangelie persoonlijk, als zij kwam tot Abraham, toen God tot hem sprak met een hoorbare stem uit de hemel.’
Wanneer
Een tweede punt wat mensen soms erg aan het twijfelen kan brengen is dat ze niet duidelijk aan kunnen geven wanneer de Heere Zijn werk begon. Sommigen kunnen dat wel. En dat brengt anderen, die dat niet kunnen aanwijzen, aan het twijfelen. Onze gereformeerde vaderen hebben eenparig gezegd dat de meeste gelovigen niet duidelijk kunnen zeggen wanneer Christus in hun leven kwam. Brakel schrijft in het hoofdstuk over de wedergeboorte: ‘Men behoeft de tijd niet te weten, en men kan hem ook niet precies weten. Begint men bij de eerste heftige overtuiging, men had toen waarschijnlijk het geloof nog niet. Laat men het geloof beginnen met de eerste bewuste daad van het geloof, dan was het er waarschijnlijk al eerder. Ik meen dat men het precieze tijdstip van het begin van het geloof en van de wedergeboorte niet, of zeer zelden weten kan. Het is ook niet nodig om dat te weten. Het is genoeg als men op goede gronden uit het Woord Gods en uit de goede kennis van zijn hart en daden (Brakel bedoelt: de dagelijkse bekering) besluiten kan dat men gelooft en wedergeboren is.’
Ik ga eindigen met de Schotse prediker Hugo Binning. Hij schrijft: ‘als u zekerheid verlangt over uw aandeel aan Christus moet u niet zoeken naar antwoorden op uw tegenwerpingen. Ga niet uzelf onderzoeken om iets te vinden wat u zekerheid zou geven, maar ga eenvoudig datgene doen waaraan u twijfelt. Als u twijfelt of u geloof hebt lost u dat alleen maar op door datgene te gaan doen waaraan u twijfelt. De kortste weg tot de zekerheid is dat u nu de toevlucht neemt tot Christus. Alleen zo zult u tot de zekerheid komen.’
Katwijk aan Zee,
ds. P. den Ouden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 2020
Kerkblad | 24 Pagina's