“Katholiek breed en bevindelijk diep”
Tijdens een bijeenkomst van het Christelijk Conservatief Beraad in juni van dit jaar te Barneveld zou het ’t best kunnen gaan over ds. J.T. Doornenbal of dr. W. Aalders, aldus de suggestie van de uitnodiger voor deze bijeenkomst. Eigenlijk vond ik dat wel gelukkig, want van mannen als Edmund Burke en Alexis de Tocqueville weet ik, vooral via Andreas A.M. Kinneging, wel wat maar niet genoeg om het lef te hebben over hen in zo’n uitgelezen gezelschap een verhaal te houden. Met Doornenbal ligt dat anders. Enigszins ervaringsdeskundige wil ik mij – bescheiden, dat wel – noemen.
Daarbij realiseer ik mij overigens dat je, als babyboomer zoals ik, al gauw praat over figuren die veel mensen om je heen al helemaal niet meer kennen. Doornenbal is natuurlijk wel wat legendarisch geworden als “de dominee van Oene”. Dat om elke vermenging met de meubelman uit Lienden te voorkomen… Er is een tijd geweest dat ieder hervormd mens althans wist waar Oene lag en dat daar een wat wonderlijke dominee stond die de Hervormde Kerkbode heel veel niet-Veluwse lezers bezorgde. Geen dominee van dertien in een dozijn, al was hij echt geen preekwonder en zeker geen preektijger.
Denk ik aan hem, dan komen twee dingen als vanzelf bij mij boven. Het eerste gaat terug op mijn kinderjaren en dateert van de begrafenis van “vrouw Brouwer” of, zoals ze in de volksmond heette “Margje Groothuis”. Mijn geboortehuis paalde aan de oude begraafplaats en vanuit onze bovenramen waren we van menige begrafenis stille getuige. Zo ook van die van “vrouw Brouwer” in oktober 1956. Zij was een “grote” in het Koninkrijk, hoewel echt groten altijd kleine gedachten van zichzelf plegen te hebben. Het was een grote schare die rond haar graf samenstroomde. Iedereen keek gespannen naar de predikant die het Woord sprak.
Ik zag echter één man – Doornenbal met zijn typerende wat lange, scherp gesneden gezicht, die voortdurend in de lucht stond te kijken. Met grote regelmaat ruiste een vlucht duiven over de dichte drom mensen en ik zie nog dat gezicht, opgeheven, de vlucht volgen, iedere keer weer.
Zendingsdag
Het tweede dateert van latere jaren, uit mijn studententijd. De zendingsdag van de GZB in Driebergen, met soms wel 20.000 bezoekers. Ik had een aantal dia’s gemaakt. Voor later, dacht ik toen al. Toen ze klaar waren zag ik op één ervan wat ik op dat ogenblik zelf niet had opgemerkt. Ik had Doornenbal ook in het beeld gevangen. Alleen, hij zat achterstevoren op zijn stoel en staarde de rijen achter hem, waar nogal wat vrouwen in klederdracht zaten, in het gezicht, helemaal verzonken.
Die dia koester ik een beetje. Doornenbal, de vreemde, de tegendraadse, de man die niet helemaal van deze tijd leek en zelfs een beetje buitenslevens, en toch – dat wist ik al langer – van deze aarde hield, hartstochtelijk, melancholisch, in geen hokje passend, literair breed geïnteresseerd en belezen, breed denkend. Geen betere foto op de omslag van het boek van Bart Jan Spruyt dan die waarop hij in gesprek met een meneer pastoor staat afgebeeld.
De man die bezield kon schrijven over een mystica als Thérèse van Lisieux en die de monnikspij niet zou misstaan hebben, maar ook de man die, na op een doordeweekse avond gepreekt te hebben ergens in een stad, in de trein stapte en daar in een coupé een collega trof en hem toevertrouwde dat hij zich na afloop van de dienst leeg en ellendig had gevoeld en maar naar een bioscoop was gegaan. Ik denk niet dat het zozeer een symptoom van katholieke breedheid was, als misschien wel van een zelden vertoonde bevindelijke diepte. Zij gaat nog wel eens vergezeld van een pijnlijke existentiële ontreddering.
Spruyt heeft nogal wat te verduren gehad omdat hij deze Doornenbal tot een soort boegbeeld of icoon van het christelijk-conservatieve denken zou hebben uitgeroepen. Ergens wat bungelend op de lijn van de historie tussen Burke en De Tocqueville en de nieuwe editie van conservatief gedachtegoed rond de laatste eeuwwisseling in. Aanvankelijk dacht ik dat zelf ook en ik ben er nog niet helemaal van overtuigd.
Verschietende ster
Het essay als deel 2 in zijn boek Als je eenmaal hebt liefgehad heeft mij wel tot nadenken gestemd. Feit is natuurlijk dat Doornenbal zichzelf niet echt bewust is geweest van dit alles en zeker niet met opzet was die hij wilde zijn. Was hij een verschietende ster tegen de hemel van zijn dagen? In ieder geval stond hij in zijn laatste levensfase – hoewel niet toen pás – als een wat zonderlinge enkeling in het leven van toen. En toch beroerde hij blijkbaar snaren bij meer mensen dan hij voor mogelijk hield. Hij was een man van de historie – een soort miniatuur – en veel meer nog van de toekomst van het Koninkrijk.
Geen woord valt zo vaak als “heimwee” in die wonderlijke mengeling van wat was en wat komt, waarbij het heden er meestal niet goed van af kwam. Ik denk aan een paar zinnen uit het begin van Spruyts essay. “Conservatieven zijn mensen met een geheugen. Conservatisme is ‘ideologie geworden heimwee’, een gefluisterde schreeuw dat alles moet blijven zoals het nooit geweest is.”
Want conservatisme – “verlicht” conservatisme (als afglans van Het Licht, vul ik dan in) – wil zich niet vastklampen aan wat de waan van gisteren is en dus eeuwig voorbij, maar wil in ere houden wat eeuwig geldig is. Dat benoemde Doornenbal als de “Wetten van het Koninkrijk, die ons breken als wij hen breken”.
Waar kon je dat gevoelen nog meer vinden in die tijd? Je kon Doornenbal geen Kohlbruggiaan noemen. Daarvoor was zijn theologie – als je daarvan kon spreken – teveel gestempeld door een bepaalde bevindelijkheid als die van vissers van Arnemuiden, Elburg of Katwijk, of van die wat bizarre schuurkerkjes en groepjes.
Weer zoiets: hij was in een zeker opzicht hoog-kerkelijk, maar had tegelijk een zekere liefde voor wat in schuur of kot werd geleerd en beleefd. Als jong studentje kwam ik in 1966 voor het eerst op een jaarvergadering van de Vrienden van Kohlbrugge, toen nog in een kerk aan de Utrechtse Kanaalstraat. Een hoog gehalte aan driedelige pakken, aanzienlijke bolknaks, deftig volk, wat oude, gerimpelde dames met een natuurlijke voorkomendheid en deftigheid.
Spontaan heimwee
Spontaan heimwee – daar heb je het weer – welt in mij op in deze tijd van casual kleding en kale halzen zonder de finishing touch van een mooie stropdas. Mensen die een natuurlijk gezag uitstraalden en in hun discussies niet verstrikt zaten in de waan van de dag.
Oud-hervormd noem ik dat, verwant aan een cultuur als die in de vroegere Christelijk Historische Unie, breed en – jawel – ook iets katholieks van de algemene christelijke kerk, niet verziekt door allerlei spitsvondig ge-theologiseer en almaar opscherpen van scheidingslijnen. Later plaats je dat, in het licht van figuren als A.F. de Savornin Lohman en F.C. Gerretson en ja, ook “de freule”. Toen was er maar één van: C.W.I. Wttewaal van Stoetwegen en de wat gewonere H.W. Tilanus, op z’n damesfiets door Den Haag peddelend. Het stak op een bepaalde manier af bij het SGP-milieu waaruit ik zelf stam, met tijdredes en heel veel laaghangende oordelen en langzaam, l-a-n-g-z-a-a-m zingen en wonderlijke exclamaties over Hollanders die Nederlanders moesten worden, het had warempel soms iets cabaretesks. Kwam je bij de Kohlbrugge-mensen, dan ademde je ruimer, de hemel was er hoog, maar niet gesloten, de belijdenis breder, want gevat in de historie van de kerk met oog voor de katholiciteit.
Oud-westers
Heeft C.S. Lewis (en nu citeer ik nog even Spruyt), als hij zichzelf afficheert als een oud-westers mens, iets van een dinosaurus waarvan er niet meer zoveel voorbij zullen komen, iets van een christelijk-conservatief ? Luidt daarin een doodsklok over conservatieven en zeker over christelijke conservatieven?
Ach, arme Doornenbal, ook jij was geen dinosaurus. Je was wel oud-westers. Je fulmineerde met recht en reden tegen de nieuwe tijd in Oene toen de kleine boerderijraampjes sneuvelden en de etalagevensters het zicht op de wereld openbraken maar tegelijk het private tot een kijkkast degradeerden. Hij had de oude tijd liefgehad.
Hij was anderzijds zijn tijd vooruit omdat hij de nivellering van het moderne leven haatte, en scherp inzag dat de gepropageerde gelijkheid, als basisidee van de moderne democratie, rampzalige gevolgen zou hebben voor de samenleving in het noodwendig worden van het naar beneden bijstellen van waarden en idealen.
Ik was enige tijd geleden in Rostock en Stralsund in het oosten van Duitsland, en weer viel me de verregaande versjofeling van het mensdom op: dezelfde sportschoenen, dezelfde afgetrapte spijkerbroeken, dezelfde vormeloze, voddige jacks en dezelfde sombere, lege blik, een moordende uniformiteit, net als in Amsterdam of in Lutjelollum.
Dinosaurussen gevraagd?
Dinosaurussen gevraagd? Ach nee. Wel mensen, jonge mensen hoop ik vooral, die niet alleen maar voor de materie leven maar respect hebben of krijgen voor de grote waarden die ons in de joods-christelijke traditie van dit land en van West-Europa zijn overgeleverd. Die verlangen, dwars tegen de heersende mode in, ook in de politiek daaraan gestalte te geven, en een klimaat te bevorderen waarin die politieke belangstelling wordt gewekt en verdiept.
Een jong volk dat zich heroriënteert op de bronnen die vloeien in de Bijbel en die een cultuur kunnen drenken en voeden. Werkelijk conservatief-zijn is met voorzichtigheid te doorgronden, te ijken, te implementeren in de huidige tijden en gelegenheden, maar zonder weg te werpen wat gebouwd en ontstaan is in een reeks van eeuwen, wat doordacht is in de tradities. Dóórdragen van ideeën en instituties die verdwijnen en die we niet kunnen missen om ten overstaan van God en mensen een goed leven te leiden. Dat zal ongetwijfeld niet eenvoudig zijn en het zal in een zekere zin ook lijden kunnen meebrengen, eenzaamheid. Ik denk aan mannen als Blaise Pascal, als mr. G. Groen van Prinsterer, als, jawel ook hij, Isaäc da Costa met zijn Bezwaren tegen de geest der eeuw.
Handelden zij uit een verlangen naar een tijd die nooit bestaan heeft? Of moeten we zeggen: hun geheim was de tijd die ooit bestaan zal? In dat geval waren het de maximale progressievelingen, die hun geheimenis niet in de kast legden maar voortekenen wilden oprichten. In ieder geval niet konden denken dat hun eigen tijd de meest schitterende van alle was, de ultieme toestand die alle andere eeuwen in de schaduw stelde. Dan is namelijk het grote potverteren begonnen zoals wij dat zagen in de nadagen van het Romeinse Rijk en zeker ook in de tijd van heden.
Christelijk conservatief: sirenengezang?
Wij schrijven 1967. In dat jaar laat een groep theologen en leidende personen, voornamelijk uit de Hervormde Kerk, een schrijven uitgaan, het Getuigenis, waarin men stelling neemt tegen de koers van de kerk die zich beweegt in het veld van een verwoestende moderne theologie. De groep is breed, katholiek breed welhaast. Eén van de prominenten verschijnt in die dagen ineens op veel preekstoelen in Gereformeerde Bondsgemeenten. Hij heeft in de voorbereiding van het Getuigenis nauw samengewerkt met de toenmalige voorzitter van de Gereformeerde Bond, ds. G. Boer te Katwijk aan Zee. Nogal wat gemeenten maken kennis met deze tengere, gedreven doctor W. Aalders, man met doordringende oogopslag die zelf een theologische verschuiving heeft meegemaakt van vrij modern, hoog-liturgisch naar… ja, waar naar toe? Oók hem kon je, net als Doornenbal, niet in een hokje zetten. Dat willen kerkmensen het liefst doen.
Een werkelijke dienaar van het Woord zal zich daar echter altijd aan willen ontworstelen op straffe van de krachteloosmaking van de verkondiging. Zo was Aalders. Bevindelijk, maar niet op de behapbare, geijkte manier. Wel een man van wie een groot gezag uitging, die uit de gemeenschap met God sprak, profetisch, daarom soms ook eenzijdig, niet zo glad uitgebalanceerd.
Welnu, van de hand van Aalders verscheen eind jaren zestig en in de jaren zeventig van de vorige eeuw een fors aantal geschriften waarin hij stelling nam tegen de tijdgeest en het klimaat in de heersende theologie. Titels als ‘In verzet tegen de tijd’, ‘Burger van twee werelden’, Theocratie of Ideologie. Het dilemma van de huidige christenheid’, ‘De Grote Ontsporing’, ‘Schepping of Geschiedenis’ en ‘Theologie der Verontrusting’, spraken ettelijke boekdelen, die aanvankelijk of hartelijke instemming of zeer felle kritiek opriepen, symptomen van een kennelijk profetisch geluid, waarin de eigen tijd doorlicht werd, in historisch perspectief gesteld en ook gepositioneerd vanuit de toekomst van het Rijk Gods.
Ik kan u onmogelijk alles van, noch minder de hele Aalders laten zien. Neem en lees. U zult ervaren hoe verrassend en onthutsend actueel zijn geschriften na veertig jaar zijn, misschien méér nog dan toen. Ik volsta met een enkele teug uit een mère à boire.
Een flinke beker
Een flinke beker vol uit ‘Burger van twee werelden’ bij wijze van proef. Onder het kopje ‘Een vleugje van de geest van Elia’ gaat Aalders in op het getuigenis geven van het Evangelie. Refererend aan een man als Stefanus in diens getuigenis tegenover de Hoge Raad, stelt hij dan dat hem in “zijn tijd” – nu dus veertig jaar geleden – nog niet eens zozeer de macht van de dwaling verontrust, als wel de zwakheid van het getuigenis dat uitgaat van de gemeente.
Hij noemt dat het “verlies van het protestantse ferment van de gemeente”. Met “protestant” bedoelt hij het getuigend opkomen voor de waarheid tegenover de leugen. Wij zijn dan niet in de sfeer van optochten en leuzen op spandoeken. Ik realiseer mij dat Aalders het hier allereerst heeft over de verkondiging in de kerk van de Hervorming.
Dan komt hij – weer – op een man die hem dierbaar werd en bleef : mr. G. Groen van Prinsterer en citeert hij dat bekende woord: “Het belijden is het uitkomen voor de waarheid op het punt waar de tijd bezwaar heeft en waar het belijden met lijden vergezeld is. De aard van de tijd wijst het belijden aan dat in dat tijdsgewricht de gelovigen voegt. Altijd één waarheid is er, wier belijdenis, terwijl men de ganse waarheid vasthoudt, speciaal belang heeft. En ten aanzien van die waarheid is plichtsbetrachting en moedbetoon aan de orde van de dag. Zoudt gij de moed roemen van de wachter, die overal bij de hand is, behalve waar de vijand zich bevindt? Tot zodanig belijden is het dat de christenen geroepen worden.”
Aalders past het één en ander bijvoorbeeld ook toe op het onderwijs. “Er ligt een tijd achter ons waarin de scholen en universiteiten gestempeld waren door de humanistische cultuurtraditie. Dat was een traditie waarin de literatuur van de Grieks-Romeinse oudheid een zeer belangrijke plaats innam en waarin men uitging van het christelijk-klassieke cultuurpatroon.”
Klassieke grammatica en retorica
Vandaar de vereisten – bijvoorbeeld – voor de theologische studie en het predikantschap, dat men de Bijbel in de grondtalen moet kunnen lezen, dat men vertrouwd raakt met de woordkunst van de klassieke grammatica en retorica. Dan al schrijft Aalders dat dit schooltype definitief aan het verdwijnen is. De school moet immers functie zijn van de maatschappij. Zij volgt altijd de ontwikkeling van de cultuur en van de wetenschap. Daarom is de moderne school een weerspiegeling van de veranderingen die zich in de samenleving hebben voltrokken. Hij noemt dat de overgang “van het woord naar het getal. Tellen, meten, rekenen en redeneren zijn voor de huidige mens de toegangswegen tot de werkelijkheid geworden. Zij zijn de instrumenten geworden waarmee wij de natuur ontsluiten en de welstand van ons stoffelijk bestaan opbouwen.”
Nog verder en scherper werkt hij deze dingen uit in een ander hoofdstukje over ‘De tuimelgeest’. Zoals Jacob Cats dichtte: “den vreemden tuymelgeest die overal het hert der vromen maeckt bevreesd.” Wij komen dan bij vele zaken die in christelijk-conservatief gedachtengoed een rol spelen. Daarbij citeert Aalders de Heidelberger catechismus in antwoord 6: “God heeft de mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, dat is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid, opdat hij God, zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zal, om Hem te loven en te prijzen.” Daarin is God Zelf dus de zin van het leven. Maar de mens heeft zichzelf van die gaven beroofd.
Dan komt de vraag naar de overblijfselen. Als werkelijk de Godskennis in de mens gedoofd zou zijn, dan zou er van levensvreugde en levensvervulling geen sprake meer zijn. Met andere woorden: het leven zou voor en na een hel zijn, zonder zin. Nee, er is in de geschiedenis altijd wel een schemerend besef van God, in Wie het bestaan gegrond was en Die het leven inhoud en zin gaf. Daarom spraken kerkvaders van de vonkjes en overblijfselen der schepping.
Ingeving van God
Cicero heeft het gezegd: “Altijd is het oordeel van de meest wijze mannen geweest, dat de Wet niet een bedenksel is van het menselijk verstand, noch ontstaan is uit het besluit der volken, maar dat zij iets eeuwigs is dat de ganse wereld bestuurde door wijsheid van gebod en verbod. Daarom leerden zij dat de voornaamste en hoogste Wet een ingeving van God is, die met wijsheid alle dingen stelt onder Zijn dwang of verbod.
Kijk, daar hebben we Doornenbal met de eeuwige wetten van het Koninkrijk. Die wetten breken, die haar breken. Nog één ding. Het heikele punt van Religie en Staat. In het antieke staatsleven vigeerden de overblijfselen en vonken. De neutrale staat was een ondenkbare mogelijkheid, stelt Aalders. Religie en piëteit waren zijn grondslagen. Zijn bestaan was afhankelijk van de erkenning van de goddelijke werkelijkheid. De godsdienst had daarom een officieel, openbaar, publiekrechtelijk karakter. Men kon geen staatsburger zijn zonder deel te nemen aan de cultus publicus. Religie was het verbindende geestelijke middelpunt van het volksleven, de ziel van de staat. Door haar werden de individuen bijeenverbonden tot een “corpus”, een lichaam, een samenleving. Zelfs de gestorvenen bleven als maiores, als voorgeslacht, verbonden aan dit corpus. Verbanning betekende in dit geval de dood, zo niet fysiek dan wel geestelijk, maatschappelijk. Een afgebroken tak, dat was je dan.
Er is nog véél en véél meer, dat voor vandaag zijn betekenis heeft, waaraan wij zin en vervulling kunnen ontlenen. Weer zeg ik: neem en lees. Was Aalders een christen-conservatief ? Net als bij Doornenbal aarzel ik enigszins. Wij leven wel met degenen die heengingen. Wij halen hen niet uit hun graven. En toch, en toch… En nu weet ik eigenlijk niet wat ik moet zeggen. Het gaat hier niet om mensen die wij moeten kopiëren. Wij leven ook lang na de res publica van de Grieken en de Romeinen. Zelfs al na de cultus publicus waartoe het christendom door Constantijn de Grote werd uitgeroepen. Maar wee de tijd, wee de generaties waarin al deze dingen als nutteloze ballast worden weggeworpen of als zaken die de echte vrijheid in de weg staan worden gedumpt en veracht.
Kunnen we de balans opmaken?
Kunnen we een balans opmaken? In ieder geval een poging. Er zit op de geschiedenis geen resetknop. Dat zou ook strijdig zijn met de voortgang van de geschiedenis voor zover zij ook heilsgeschiedenis is. Restaureren en renoveren zijn taken die voortgaan in het kader van wat tot stand gekomen is en van blijvende waarde is. Dat vraagt om een gescherpte blik, hetgeen iets anders is dan pragmatisme.
Wij leven, zo gevoelen we dat, in een kritiek keerpunt van de geschiedenis. Liever: op een wissel in het spoor der eeuwen. Daarin wordt het geloof teruggedrongen in zijn elementaire oergestalte. Zijn vroegere machtspositie en historische privileges vallen weg of zijn dat goeddeels al. Het kan niet meer steunen op populariteit en officiële erkenning. Het moet zijn triomfantelijke gestalte van weleer inruilen voor die van een zwakke, gesmade minderheidsgroep. Eer wordt schande. Zekerheid wordt tegenspraak. Geborgenheid wordt eenzaamheid. Christen-zijn is het gaan van een weg zonder werelds uitzicht. Let wel, dat schreef Aalders veertig jaar geleden!! Wij zijn samen zoekende naar een weg om te gaan, in dit land, in dit politieke bestel, in deze afbrokkelende samenleving waarin ieder strijdt voor eigen recht, rechten die botsen, belangen die elkaar niet meer verdragen. Maar wij doen dat onderweg naar Christus’ en Gods grote Dag. Wakend en getuigend. Laten wij dat met elkaar eens zijn.
In het Nederlands Dagblad van enige tijd geleden citeerde Gerard Beverdam de historicus Ewout Klei, de geschiedschrijver van het GPV: “Van een op isolement gerichte getuigenispartij aan de zijlijn, is de SGP een pijler van de rechtse kerk in aanbouw geworden, die in de (nieuwe) media en politiek het stokje van de wankelende linkse kerk poogt over te nemen.”
Ik hoop dat een paar vileine tweetjes richting Ahmed Marcouch ons niet verleiden een grote broek aan te trekken en een rechtse kerk op te richten. Ik heb geleerd en daar ben ik te zeer hervormd voor: een kerk richt je niet op, ook niet in de politiek. Bij al het goede, leerzame, heilzame en behartenswaardige dat de historie van dit lieve land ons door Gods genade heeft te zien gegeven, en bij alle pogingen om weerbaar te zijn op het punt van bezwaar in de strijd der geesten, breng ik toch – als dienaar van het Woord vóór alle dingen – het woord van Paulus in herinnering dat wij dienen te vergeten hetgeen achter is en ons strekken naar hetgeen vóór is en rekken naar dingen die boven zijn, waar Christus is aan Gods rechterhand.
Wij moeten die zielshouding implementeren in ons politiek peinzen en proberen. Of dat een Christelijk-Conservatieve Partij zal of moet betekenen? Die vraag staat voor mij nog steeds open. Het lokt mij aan. Maar ik ben bang voor sirenengezang.
In 2011 ontving ds. Arend Beens, Nederlands Hervormd emerituspredikant, een uitnodiging om een lezing te houden voor het Christelijk Conservatief Beraad op 8 juni in Barneveld. Deze lezing werd in twee delen in Protestants Nederland afgedrukt, in de nummers van december 2011 en januari 2012. Daarin biedt ds. Beens de lezers een terugblik op het protestantse leven in het midden van de vorige eeuw, en tegelijkertijd een (af en toe ludieke en licht uitdagende) blik vooruit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023
Protestants Nederland | 76 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023
Protestants Nederland | 76 Pagina's