Wie zorgt er straks voor mij?
De verzorgingsstaat bleek onbetaalbaar. De burger moet zelf steeds meer bijdragen aan de hulpverlening in de levensavond. Dat begint te wennen, maar zijn er in de toekomst voldoende mensen en middelen beschikbaar voor het verlenen van de benodigde zorg? Een verkenning.
Burgers die klagen over het zorgstelsel in Nederland hebben prof. Paul Schnabel (71) niet aan hun zijde. De emeritus hoogleraar sociale wetenschappen, die landelijke bekendheid verkreeg als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, weet als geen ander dat ons land daarmee tot de wereldtop behoort.
„Dat heeft te maken met ons zorgverzekeringsstelsel, de spreiding van kwalitatief goede zorg over het hele land en de positie van huisartsen als poortwachter.
De corona-epidemie liet wel zien dat de ver doorgevoerde efficiëntie in onze ziekenhuizen weinig ruimte laat voor calamiteiten. De overcapaciteit is beperkt, zeker op intensivecare afdelingen. Die moet groter worden.”
De demografische ontwikkeling zal in de komende 25 jaar de druk op de zorg fors doen toenemen. „Dit jaar passeert het aandeel 65-plussers de grens van 20 procent, volgens de huidige verwachtingen bereiken we rond 2040 de 25 procent. Daarna wordt de verhouding weer wat gunstiger, omdat de generatie van de babyboomers wegvalt.”
De toename van burgers met een mix van chronische aandoeningen vraagt volgens Schnabel om meer specialisten met generalistische kennis. „De zorg is nu te veel gericht op volwassenen bij wie een bepaald orgaan of lichaamsproces niet goed functioneert. Door de vergrijzing neemt de behoefte aan een integrale benadering toe.”
Solidariteit
De gedachte dat een steeds kleinere groep werkende Nederlanders de zorgkosten voor een steeds grotere groep gepensioneerde hulpbehoevenden moet opbrengen, wordt door de oud-directeur van het SCP weersproken.
„Ook gepensioneerden betalen zorgpremies! Het aantal werkende Nederlanders, belangrijk voor de betaling van de AOW, is met meer dan 9 miljoen nog nooit zo hoog geweest. We blijven langer werken en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland behoort tot de hoogste in de wereld. Dankzij deeltijdwerk.”
De vraag is wel of de zorgkosten behapbaar blijven. „We geven nu al 100 miljard per jaar aan gezondheidszorg uit. Die stijging kan niet ongelimiteerd doorgaan. Aan de andere kant laat de huidige pandemie zien wat gezondheid de mens waard is. Economieën worden er vrijwel om stilgelegd. De zorgkosten stijgen door de crisis snel en zullen in de komende recessie ook niet dalen.”
Sterker dan in veel andere landen krijgen Nederlandse artsen in hun opleiding mee dat een behandeling zinvol en proportioneel moet zijn. Daarnaast zullen mensen op hoge leeftijd zelf vaker afzien van verdere behandeling, verwacht Schnabel. De vrees dat de overheid dit zal bevorderen, noemt hij irreëel. „Waar de politiek eerder aan hecht, is het in stand houden van het solidariteitsprincipe. Daarom worden bepaalde dure medicijnen in Nederland niet toegelaten, om te voorkomen dat we elitegeneeskunde krijgen, zoals in Amerika. De kosten van een behandeling moeten in verhouding blijven staan tot de toegevoegde levensduur, kwantitatief en kwalitatief, al blijft dat een moeilijke afweging.”
Beeldtelefoon
Voor de ziekenhuiszorg verwacht Schnabel de komende jaren geen spectaculaire veranderingen. „Onze ziekenhuizen zijn al zeer goed uitgerust. De verblijfsduur is in 25 jaar tijd meer dan gehalveerd; heel veel gebeurt nu in dagbehandeling. Waar nog wel winst valt te boeken, is de poliklinische zorg. De coronacrisis laat dat duidelijk zien.
De beeldtelefoon kan en mag het persoonlijke contact niet volledig vervangen, maar veel vervolgconsulten zijn op deze manier prima te realiseren.”
In de verpleegkundige zorg is vergroting van de efficiëntie maar beperkt mogelijk. Het wassen van mensen, aantrekken van steunkousen en verzorgen van wonden valt moeilijk te automatiseren of te robotiseren. Dat wordt vooral een probleem in de ouderenzorg, vanwege de gestaag doorgaande vergrijzing.
Een van de grootste uitdagingen is voor Schnabel de snelle toename van ouderen met dementie.
„In een gevorderd stadium van deze ziekte kan de benodigde zorg niet meer worden geboden door mantelzorgers; áls er al een mantel is. Hetzelfde geldt voor de mensen met algeheel verval van krachten. Krijg iemand die zelf niet meer over spierkracht beschikt na een val maar eens overeind.”
Mantelzorg
Nu zijn het met name de zestigers die mantelzorg bieden; vaak voor twee generaties. Aan hun kinderen in de vorm van opvang van de kleinkinderen en aan hulpbehoevende ouders in de vorm van handen-spandiensten.
Daar zit wel een grens aan, constateert Schnabel. „Zeker als het lang duurt en de zorg voor de ouders zowel mentaal als fysiek steeds zwaarder wordt.” Het inwonen van bejaarde ouders bij kinderen ziet hij niet terugkomen. „Daar worden romantische verhalen over verteld, maar niet door de groep die het zelf heeft meegemaakt. Voor beide partijen gaf het veel spanningen.”
De snelle afbouw van verzorgingshuizen is in de optiek van de ouddirecteur van het SCP een misser in de transitie van de ouderenzorg. „We krijgen een grote groep al-leenstaande hoogbejaarden, voornamelijk vrouwen, die onmogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.” De druk op de mantelzorg neemt extra toe door de stijging van de AOW-leeftijd. Met de huidige regelgeving hebben de dertigers van nu nog veertig jaar van betaalde arbeid voor de boeg. De mantelzorg die ze daardoor niet kunnen verlenen, moet door professionals geboden worden.
Over de beschikbaarheid daarvan klonken tot voor kort sombere geluiden. In maart bedroeg de werkloosheid 2,9 procent, het laagste percentage in de Nederlandse geschiedenis. Zo’n arbeidsmarktsituatie is niet gunstig voor de zorg. De coronacrisis heeft de situatie radicaal veranderd. Schnabel verwacht dat veel winkels definitief zullen verdwijnen. „Bovendien treedt er een algemene verarming op. Zoals vroeger overtollige technici in een tijd van economische teruggang naar het leger gingen, valt nu te verwachten dat een deel van de werkzoekenden voor de zorg kiest. Dat vraagt wel extra opleiding.”
Slimme technologie
De zorgprofessionals worden in toenemende mate ondersteund door slimme technologie, in de vorm van signaleringssystemen bij kwetsbare ouderen, de mogelijkheid om contact te onderhouden via digitale media, domotica waardoor ramen en deuren automatisch worden geopend en gesloten, innovatieve technologie die bloeddruk, hartslag en bloedsuikergehalte van de patiënt bijhouden… Die ontwikkeling gaat voorlopig door, maar de zorg zal een arbeidsintensieve sector blijven.
Belangrijk is volgens de emeritus hoogleraar een goede afstemming tussen professionals en vrijwilligers. Verplichte mantelzorg, zoals de Sorgepflicht in Duitsland, ziet hij in Nederland niet komen. „Daar zitten veel haken en ogen aan. In Duitsland wordt de zorgplicht door mensen die het kunnen betalen, vaak afgekocht. Kinderen wonen bovendien vaak ver van hun ouders vandaan en steeds meer ouderen hebben geen kinderen.”
De mantelzorg kan volgens Schnabel het best worden georganiseerd binnen het eigen sociale netwerk: familie, vrienden, de sportclub, de kerkelijke gemeente, de serviceclub, de volkstuindersvereniging… Waarbij de zorg over meerdere schouders wordt verdeeld, zodat de belasting behapbaar blijft. „Kortdurend bijspringen is voor niemand een probleem, maar jarenlang dagelijks hulp bieden is zeer belastend. Omgekeerd is het voor de ontvangers van hulp heel vervelend dat ze geen tegenprestatie meer kunnen leveren.”
Onverstandig
Schnabel is geen voorstander van het belonen van mantelzorg. „We hebben destijds vanuit het planbureau gewaarschuwd voor de enorme bureaucratie die dat oplevert. Met daarbij het gevaar van fraude en de noodzaak van controle.
Naast dit praktische bezwaar is er een morele kant. Familieleden en vrienden betalen voor hulp zet de onderlinge solidariteit onder druk. Die kant moeten we niet op. Wel kun je denken aan fiscale bevoordeling van mensen die mantelzorg verlenen.”
In het algemeen is de bekende socioloog van mening dat de burgers niet meer alles van de overheid moeten verwachten, maar ook zelf verantwoordelijkheid dragen voor de zorg in de laatste fase. Door in de gezonde dagen zo mogelijk een spaarpot op te bouwen. „Tegen mijn vrienden zei ik steevast: „Los dat huis áf.” Een aflossingsvrije hypotheek bestaat niet. Op een gegeven moment moet je dat bedrag toch op tafel leggen. Met het huidige belonen van lenen en bestraffen van sparen worden mensen geprikkeld tot het nemen van onverantwoorde beslissingen. Je moet er niet van uitgaan dat ze uit zichzelf het verstandige doen. Je kunt wel regelingen maken die het onverstandige bemoeilijken. Laten we deze tijd daarvoor gebruiken.”
„Ik ben de op een na jongste van een gezin met zeven kinderen. Mijn vader overleed op relatief jonge leeftijd; ik was toen 16 jaar. Mijn moeder is intussen 92. Vorig jaar lag ze heel slecht, maar tegen de verwachtingen in kwam er een keer ten goede. Mijn drie ongetrouwde zussen wonen bij mijn moeder en dragen zorg voor haar. Ook mijn schoonzus verleent hand-en-spandiensten. Ik besef dat dit een unieke situatie is. Bijna wekelijks informeer ik of het nog gaat met de mantelzorgers; we moeten het niet gewoon gaan vinden. Zelf verleen ik nu geen bijdrage in de zorg voor mijn moeder, maar als er iets is, weten we dat we op elkaar kunnen rekenen.
Zelf doe ik pastoraal werk in de kerkelijke gemeente, die al jaren vacant is. Ik probeer zo veel mogelijk met gemeenteleden mee te leven, al moet ik na het hartinfarct van drie jaar geleden soms keuzes maken. Door dat infarct leerde ik de medische wereld van binnenuit kennen. Niets dan lof voor alle zorg die ik kreeg. Door mijn loopbaan bij stichting Philadelphia en nu bij Helpende Handen weet ik dat ook de zorg voor verstandelijk gehandicapten en chronisch zieken met veel liefde wordt verleend. Kijk je naar de toekomst, dan is duidelijk dat de vergrijzing doorzet. We zien al geruime tijd dat de overheid ervan uitgaat dat er steeds meer door vrijwilligers wordt gedaan. In deze fl at loopt de thuiszorg af en aan, maar zonder mantelzorg zou het niet lukken om ieder die hulp nodig heeft de gewenste aandacht te geven.
De vraag wie er straks voor mij moet zorgen, vind ik heel onwerkelijk. Ik ben nog in veel dingen actief, dan is het lastig om te bedenken hoe het zal zijn als je achter een rollator zou moeten lopen. Bovendien help ik veel liever een ander dan dat ik hulp ontvang. Onlangs heb ik nog een hartkatheterisatie gehad; daarna mocht ik vijf dagen niet autorijden. Terwijl mensen nadrukkelijk hadden aangeboden om me te rijden, kostte het me toch moeite om het te vragen.
Ik vind het ook niet eenvoudig om te bepalen wie mantelzorg zou moeten verlenen als ik oud mag worden. Mensen uit de kerk? De kinderen van mijn getrouwde broer en zus in Nederland? De familie van m’n zus in Canada valt in ieder geval af. Het zal tegen die tijd moeten blijken. Negatief gestemd ben ik niet. Door mijn werk weet ik hoeveel vrijwilligerswerk er in ons land wordt verricht. En wat zien we tijdens deze coronapandemie niet aan initiatieven, onderlinge saamhorigheid en behulpzaamheid. In kerkelijke kringen, maar ook daarbuiten.
In deze flat kom ik bij niemand over de vloer. Toch weet ik dat ik altijd een beroep kan doen op medebewoners. De groeps-app die we hebben is vooral bedoeld voor het melden van technische mankementen, zoals liftstoringen, maar geeft toch een gevoel van saamhorigheid. Toen bewoners hoorden dat ik ’s nacht een infarct had gehad, gaven ze aan dat ik voortaan meteen moet appen of bellen als er iets is. Dat vond ik heel bijzonder. Er wordt weleens geklaagd over de samenleving, maar er is nog heel veel onderlinge betrokkenheid.
Op grond van dit soort ervaringen heb ik niet de indruk dat over twintig jaar mensen elkaar aan hun lot overlaten. Belangrijk is wel dat je in je gezonde dagen investeert in goede contacten. Je hoeft je niet nodeloos zorgen te maken over de toekomst, maar dat neemt niet weg dat je op een gepaste wijze aan voorzorg mag doen. Zo heb ik alles voor mijn begrafenis al op papier gezet, dat geeft me een enorme rust. Al ligt de diepste rust in de wetenschap dat de Heere zorgt.”
Bereidheid om elkaar te helpen is er volgens Corrie Middelkoop in Nederland in overvloed. Waar het aan ontbreekt, is een goede coördinatie. Die ontdekking bracht haar pakweg 25 jaar geleden tot een gesprek met de diaconie van de gereformeerde gemeente te Woerden, waarvan ze zelf lid is.
„Veel kerkelijke gemeenten hebben een hulpdienst. Je kunt je opgeven als vrijwilliger, waarbij je aangeeft wat je zo nodig wilt doen. Vervolgens moet je maar afwachten wanneer je wordt gebeld. De kaartenbakmethode.” De energieke huismoeder zag dit systeem in de praktijk vaak teloorgaan. „De een kreeg betaald werk, de volgende werd oppasoma. Je moet andersom denken. Niet vanuit de vrijwilligers, maar vanuit de hulpvragers.” Het gesprek met de diakenen leidde ertoe dat ze de ruimte kreeg om aan haar visie gestalte te geven. „Wij zijn geen klaagvrouwen, geen diaconessen, maar gewone omstanders die bij zichtbare en minder zichtbare problematiek hulp verlenen volgens het recept van de ouderwetse burenhulp.”
Het concept is even eenvoudig als doeltreffend. In een gesprek met de hulpvrager wordt geïnventariseerd wat het probleem is, door wie de betreffende persoon graag geholpen wordt en wie daarvoor binnen het eigen netwerk beschikbaar zijn. De netwerkcoördinator slaat vervolgens aan het bellen om mensen te vragen. „Zo veel personen dat de hulp voor niemand een belasting is. Zo mogelijk koppelen we mensen die al wat met elkaar hebben, bijvoorbeeld omdat ze lid zijn van eenzelfde vereniging.”
Het succes van het concept bracht Corrie Middelkoop tot de gedachte dat wat in de kerk werkt, ook binnen de bredere samenleving toegepast moet kunnen worden. Via de lokale afdeling van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) ging ze vijftien jaar geleden aan de slag in Woerden en nabije omgeving. „Het voordeel van dit model is dat je niet te maken hebt met kerkenraden en besturen, waar de besluitvorming per deinitie traag verloopt. Er is een concrete hulpvraag, je gaat met de hulpvrager in gesprek en je vormt een netwerk rond die persoon. Al doende krijg je bekendheid en word je steeds meer gevraagd. Het gros van de vrijwilligers komt uit kerkelijke gemeenten, van de rooms-katholieke parochie tot de gereformeerde gemeente.”
Op verzoek van Ed van Hell, oud-directeur van stichting Ontmoeting, zette ze netwerken rond thuis- en daklozen op. Eerst in Rotterdam, daarna in Epe, Harderwijk, Heerhugowaard en Woerden. De introductie van de Wet maatschappelijke ondersteuning, met burgerparticipatie en versterking van het zogeheten voorveld als belangrijk speerpunten, bood nieuwe mogelijkheden om rond mensen met problemen van allerlei aard netwerken op te bouwen.
Toen ze 65 werd, besloot de gedreven inwoonster van Woerden het wat kalmer aan te gaan doen. Nu richt ze zich uitsluitend op de vorming van netwerken onder de paraplu van de NPV in Woerden, Kamerik, Zegveld en Harmelen. „We hebben er momenteel zo’n 110, de helft voor mensen met psychische problematiek. Op verzoek van de gemeente Ede coach ik daar het opzetten van netwerken in de buitendorpen. Daarnaast zet onze afdeling soms netwerken op voor Stichting Philadelphia. Wat we als burgers zelf kunnen, moeten we met elkaar zelf doen, om de professionals te ontlasten.”
Over haar eigen mogelijke zorgbehoeften in de toekomst maakt ze zich niet druk. „Dat heeft weinig zin. Je moet gebruikmaken van wat er op dat moment in de nabije omgeving beschikbaar is. Ook als het contact met de kinderen prima is, kun je niet van hen verwachten dat ze je nalopen als ze honderd kilometer verderop wonen.
Het moet vanzelfsprekend worden dat we zorg dragen voor onze buren met een hulpbehoefte. Een vitale oudere kan veel doen voor een leeftijdsgenoot. Dat zal de praktijk worden en daar is niets mis mee. De grote uitdaging is het werven en trainen van coördinatoren. De kerken en organisaties zoals de NPV kunnen hierin een belangrijke rol vervullen. Ik ervaar het als mijn missie om deze boodschap uit te dragen, waar en wanneer ik ook maar kan. Omdat ik zie dat dit model van hulpverlening werkt.”
Elke vier jaar maakt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een toekomstverkenning voor de volksgezondheid. De laatste dateert uit 2018. In deze verkenning werd geconstateerd dat het aantal eenzame ouderen stijgt, mede omdat ze vaker zelfstandig wonen. De druk op zowel de formele als de informele zorg neemt toe. Vooral bij mensen met een lage sociaaleconomische status is er sprake van een opeenstapeling van gezondheidsproblemen en sociale problemen.
De levensverwachting stijgt van 81,5 jaar in 2015 naar bijna 86 jaar in 2040. Het gebruik van technologie in de zorg neemt toe, al gaat de digitalisering minder snel dan in andere sectoren, onder meer vanwege vrees voor schending van de privacy. Patiënten doen dankzij de nieuwe technologische mogelijkheden meer zelf. Vooral bij patiënten met chronische aandoeningen worden zelfmanagement en autonomie steeds belangrijker. Deze ontwikkeling vraagt nieuwe en andere vaardigheden van de zorgverleners. Die krijgen meer de rol van coach. De betekenis van mantelzorgers neemt door de vergrijzing toe; tegelijkertijd neemt de groep die mantelzorg kan verlenen in omvang af.
BRON: VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING 2018 ”EEN GEZOND VOORUITZICHT”, RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 mei 2020
Terdege | 123 Pagina's