Reformatie van de rentmeester
Een voorstel tot integratie van de zorg voor de schepping in gereformeerde theologie
AbstractChristians throughout the world feel the need to answer the questions arising from the climate debate. Orthodox-reformed theology in the Netherlands, however, pays these matters comparatively little attention. Three possible causes of this problem are: stewardship as discussed under the heading of creation; a certain slowness in consideration; and the suggestion that the Ten Commandments do not bear directly on this theme. This essay proposes a more integrated position. First, stewardship of the creation should be more closely linked to the image of God. Second, the Ten Commandments has the creation in view more often than assumed: ‘creation’ is also ‘your neighbour’. Third, in considering creation care as part of God’s ‘normal’ obligations towards us, the threefold function of the law must not be diminished.
1. Theologievervuiling
De wereldtemperatuur loopt op, duurzaamheid is hot, debatten zijn verhit. Lopen gereformeerde theologen warm voor bezinning op dit punt? Tot op zekere hoogte wel: ook zij schrijven erover in blogs en dergelijke. Maar veel bijdragen op fundamenteler niveau zijn er in de Nederlandse context niet. Tekenend is, dat er in dit tijdschrift, afgezien van bijdragen onder ‘Reflexen’ en boekbesprekingen, nog maar één artikel verschenen is dat geheel aan duurzaamheidsvraagstellingen gewijd is, van de hand van Eva van Urk uit 2018. 1
Theologische monografieën hierover zijn in deze kringen zelfs helemaal afwezig. 2 Dit leidt er mede toe, dat er iets mist in de koppeling tussen deze actuele thematiek en de (gereformeerde) orthodoxe theologie. Illustratief is een essay van dr. S. Janse. 3 Hij schrijft over wat hij noemt zijn ‘groene bekering’. Hij vertelt daarin niet alleen hoe hij tot andere gedachten kwam, maar ook welk gedrag daaruit voortvloeide. Dit alles brengt tot vragen over de verhouding tot geloof en theologie. ‘Ik wil geen afstand doen van het label “orthodox”. (...) Ik besef nog steeds dat theologie iets anders is dan duurzaamheidsideologie.’ Maar intussen valt dat innerlijk niet zo mee. Over goede werken schrijft hij: ‘Mijn vrouw is ook voor milieu en duurzaamheid, maar koud douchen gaat haar te ver en ik betrap me erop dat ik heimelijk vind dat ik dus al verder ben dan zij.’ En over genade: ‘Maar er is vast nog wel wat te winnen. Hoe ver ga ik? Voorlopig heb ik als Pastor de genade nog wel nodig om selig te worden.’ Hoe zit het met het verband tussen genade en goede werken, tussen duurzaamheid en deugdzaamheid, tussen verlossing en veganisme?
Niet alleen in Janses leven, maar ook in de kerk van vandaag lijkt ‘duurzaamheid’ een status aparte te krijgen. Er zijn ‘groene kerken’, er is ‘groene theologie’. Passend bij evangelische heiligingstheologie of meer liberale (feministische) bevrijdingstheologie. En als het toch echt integraal onderdeel van een gereformeerde theologie kan zijn, hoe komt het dat die indruk vaak niet gewekt wordt?
Die divergentie is het uitgangspunt van het artikel van Van Urk. Wel is de door haar gesuggereerde koppeling tussen contraremonstrantisme en duurzaamheidspassiviteit en die tussen jonge-aardecreationisme en klimaatscepsis mij te absoluut. Ze is echter helaas niet uit de lucht gegrepen. Het artikel stelt daarom een belangrijke vraag, die hierop neerkomt: hoe verbind je de cano-nes van Dordrecht met de akkoorden van Parijs? Een vraag die nog in de kinderschoenen lijkt te staan. Met als gevolg dat rentmeesterschap een theologische zwerfsteen dreigt te worden.
‘Duurzaamheid is een nieuwe religie’, zo klinkt regelmatig, en daar is wat voor te zeggen. 4 En voor een christen? Er zijn wel verbindingslijnen met het (gelovig) hart, maar minder met de overige (theologische) overtuigingen. Het verband wordt dan meer in algemene termen geduid als ‘vanuit mijn geloof’, of ‘vanwege de liefde tot Christus’. Maar de precieze verhouding blijft vaak onduidelijk.
Een gereformeerd prediker bestrijdt wetticisme of eigengerechtigheid, maar bij het thema duurzaamheid lijkt het leven sterker dan de leer. H.F. Massink schreef na zijn dissertatie ook een handzaam boekje over deze thematiek. 5 Dat bevat in het derde deel een uitvoerige opsomming van mogelijke gedragingen. Deze concretisering past uiteraard bij gereformeerde ethiek in lijn met de Heidelbergse Catechismus. Echter, een theologisch uitgangspunt zoals in HC Zondag 32, 33 en 44 ontbreekt. En een boek dat zulke uitvoerige opsommingen zou geven ten aanzien van kleding of zondagsbesteding zou door velen als moralistisch worden ervaren. Zoals het ook opschepperig zou klinken om te vertellen hoe je omgaat met het geven aan goede doelen – terwijl niemand er moeite mee heeft als iemand vertelt hoe goed hij bezig is met zijn Tesla of hybride warmtepomp. 6
Dit brengt bij de eerste vraagstelling van dit artikel, in paragraaf 2: hoe komt het, dat we het denken over duurzaamheid (nog) zo weinig geïntegreerd lijken te hebben? De tweede vraag, in paragraaf 3, is: wat zou een weg kunnen zijn tot een meer integrale benadering?
2. Scheiden bij de bron
Waar komt het gesignaleerde gebrek aan integratie vandaan? In deze paragraaf wil ik enkele oorzaken en achtergronden suggereren, die nodig zijn om vervolgens te komen tot een adequaat voorstel voor een voluit geïntegreerdreformatorische visie op rentmeesterschap.
2.1. Rentmeesterschap als onderdeel van de scheppingsleer
Als in de dogmatiek het rentmeesterschap een plaats krijgt, is het bijna steeds in het kader van de scheppingsleer. 7 Dit lijkt (in dubbele zin) de meest natuurlijke positie. 8 In Genesis 1 en 2 immers staat de opdracht tot rentmeesterschap direct in verband met Gods scheppingswerk. In het uitoefenen van deze taak gaat het om het erkennen van God als Schepper en het zorg dragen voor datgene wat Hij geschapen heeft.
In de bijbelse theologie is een positionering gekoppeld aan de scheppingsleer heel adequaat, omdat deze het heilshistorische perspectief volgt. 9 Het is echter maar de vraag of dit voor de dogmatiek ook geldt – die immers haar eigen ordenend principe heeft. In feite wordt de dogmatische orde bij deze werkwijze doorbroken, aangezien het rentmeesterschap een antropologische en de scheppingsleer een theologische categorie is.
De consequentie van genoemde positionering is dan ook al snel een bepaalde isolatie. Omdat het rentmeesterschap besproken is vóórdat over het wezen en doel van de mens gesproken is, komt de verbinding met de overige aspecten van de mens in relatie tot God moeilijk uit de verf. Het rentmeesterschap is dan al gauw de grote afwezige in hamartologie, 10 soterologie en pneumatologie. In feite komt ze doorgaans pas bij de eschatologie – als antagonist van de scheppingsleer – weer enigszins serieus om de hoek kijken. 11
Een dergelijke geïsoleerde plaats in de dogmatiek kan ook consequenties hebben voor de plaats van het rentmeesterschap in de ethiek. Omdat één specifieke ethische verantwoordelijkheid reeds besproken is voordat aan de orde geweest is wat het doel en de val van de mens is, kan deze ethiek voelen als een voorethiek, onderdeel van een soort natuurlijke theologie die binnen het bereik is van alle mensen, 12 en dus veel minder christologisch en pneumatologisch gekleurd is. Zeker in een theologie waarin de christologie allesbepalend is (zoals bij prof.dr. A. van de Beek) en er voor ‘natuurlijke theologie’ geen ruimte is, dreigt dan het rentmeesterschap theologisch en ethisch te verbleken. 13
2.2. Rentmeesterschap als ‘nieuw’ thema
Het rentmeesterschap is niet een thema dat volstrekt afwezig geweest is in de gereformeerde traditie. Dat kan ook niet, omdat deze traditie zich altijd verbonden heeft aan het adagium tota Scriptura, en zo zijn ook passages als Genesis 1:26, Genesis 2:15, Psalm 8 en Romeinen 8:20-21 voorwerp van doordenking geweest. Bij de gevolgen van de zondeval voor de ontwrichting van de schepping kon er echter niet uitdrukkelijk oog zijn voor het type problemen dat zich nu voordoet. 14 De belijdenisgeschriften besteden dan ook weinig aandacht aan rentmeesterschap, 15 evenmin als gereformeerde theologen. 16
Hierdoor staat juist diegene die confessioneel-gereformeerd theoloog wenst te zijn in zekere zin op achterstand, waar hij erop gericht is de theologie van het voorgeslacht te verbinden met de vragen van het heden. 17 Hij heeft dan niet het thema rentmeesterschap over te nemen, waardoor het – hoezeer het ook een plaats heeft in de persoonlijke doordenking – bij een gereformeerd theoloog toch een ondergeschoven kindje blijft in diens theologische doordenking.
Fundamenteler problematisch gevolg is, dat christenen in begripsvorming op achterstand staan. Doordat het lange tijd niet in den brede doordacht is, lijkt het thema geclaimd te zijn door de seculiere wereld. Dit leidt ertoe dat veel christenen meegaan in een seculiere benadering van duurzaamheid. 18 Ter contra-illustratie noem ik het huwelijk. In de samenleving bestaat het huwelijk evenzeer als in de kerk. Toch is de opvatting daarover fundamenteel anders: contractueel versus verbondsmatig; maakbaar versus voorgegeven. Hoewel het geseculariseerde denken over het huwelijk invloed heeft op christenen, leeft er toch breed in de kerken een besef van wat de christelijke/bijbelse visie op het huwelijk inhoudt. Die was er immers vóór de geseculariseerde! Andersom echter bestond in veler beleving de geseculariseerde visie op ‘rentmeesterschap’ al vóór de christelijke/bijbelse, waardoor deze laatste ternauwernood functioneert. 19 Deels hobbelt de kerk achter de wereld aan, en moet schaamrood erkennen niet alleen dat christenen lang niet altijd uitblinken in scheppingszorg, maar dat zij ook nauwelijks een eigen reformatorisch perspectief heeft.
Er zijn wel christenen die dit thema minstens even vroeg op het netvlies hadden staan als de meesten buiten de kerk. 20 Niet zelden gebeurde dit echter vooral vanuit het beijveren van (sociale) gerechtigheid, in lijn met de strijd tegen apartheid, kernwapens et cetera. Dan functioneert ze in een niet-theocentrische dogmatiek, en in een ethiek die zich meer richt op de Bergrede dan op de Tien Geboden. 21
2.3. Rentmeesterschap en de Tien Geboden
Dat het rentmeesterschap niet alleen in de dogmatiek maar ook in de ethiek een status aparte krijgt, heeft mede te maken met de centrale positie van de Tien Geboden in de ethische doordenking, zoals in de Heidelbergse Catechismus. Wie de goede gewoonte hanteert om deze systematisch te bepreken, zal in het kader van de heiliging excursen moeten inlassen om het rentmeesterschap een eigen plaats te geven. Dat is niet onmogelijk, er zijn zeker handvatten, 22 maar het vraagt toch om een bepaalde creativiteit.
Dit wordt ook zichtbaar in het genoemde boekje van H.F. Massink. Hij zoekt, na enkele basale lijnen over de zorg waartoe wij geroepen zijn, hoe het rentmeesterschap concreet gestalte kan krijgen in het licht van de ‘goede werken’, maar blijkt moeite te hebben om hier heel direct bijbelse gegevens aan te verbinden. ‘De kern [van de goede werken] is God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Wat een goed werk is voor de schepping, komt minder aan de orde. Dat is eigenlijk alleen het geval bij het houden van de sabbat.’ 23 De uitweg die hij kiest is die van het ‘goede werk’ van matigheid. 24 Dit lijkt mij een uiterst relevant en actueel aspect van het christelijke leven, maar in het kader van ‘goede werken’ niet erg bevredigend. In plaats van op het terrein van de plichten krijgt rentmeesterschap zo nog slechts een plaats op het terrein van de deugden. Wat het dus weer een – weliswaar belangrijke maar toch – afgezonderde ethische status geeft. Bovendien kun je dan in de praktische toepassing zomaar spaak lopen. Daarbij immers wordt niet gevraagd om louter deugd maar om concrete acties. zijn deze dan slechts om de deugd (waartoe je geroepen bent) eventueel gestalte te geven? Of zijn er verplichtingen waarbij het niet-opvolgen ervan zonde is? Voorstellen voor een duurzaam leven worden nu vaak óf vrijblijvend (‘kijk maar wat je kiest’) of wettisch (‘alles wat je kunt doen moet je ook doen’).
3. Aanzet tot transitie
De conclusie van Van Urk in haar artikel is geheel terecht, dat de genadeleer zoals neergelegd in de Dordtse Leerregels bepaald geen concurrent is van een verantwoorde omgang met de schepping. De canones leggen immers weliswaar het primaat bij God, maar benadrukken vanuit verschillende perspectieven dat de menselijke verantwoordelijkheid niet wordt uitgeschakeld.
Dat grotere perspectief – de verhouding God en mens – lijkt mij heel zinvol, maar hoe kunnen we de thematiek concreet integreren in dogmatiek en ethiek? In de politiek gaat het voortdurend over een transitie, 25 in het bijzonder van energie. In de theologie hebben we die op dit terrein wellicht ook nodig. Niet om nieuwe dingen te zeggen overigens: een windmolen produceert immers evenzeer energie als een kolencentrale. Ecclesia reformata semper reformanda – dat betekent naar mijn overtuiging niet dat zij het oude voortdurend moet herzien 26 maar dat zij dit moet actualiseren. In deze paragraaf wil ik hiertoe enkele lijnen suggereren.
3.1. Rentmeesterschap in het licht van het beeld Gods
Als belangrijkste stap zie ik, dat we het rentmeesterschap dogmatisch niet behandelen in het kader van de scheppingsleer maar in het kader van de mensleer. Het is niet zo dat dit niet gebeurt. Verschillende theologen geven daartoe een aanzet. 27 Het lijkt er echter op, dat de theologen die het rentmeesterschap in het kader van de mensleer behandelen dit slechts summier doen. In de dogmatische werken die ik erop nageslagen heb, vond ik de uitvoerigste bespreking van deze thematiek bij hen die deze plaatsen in het kader van de scheppingsleer. Dit is wel verklaarbaar. Wie bezig is met het bespreken van de schepping en dan zich realiseert ook nog wat over het rentmeesterschap te moeten zeggen, zal logischerwijs het rentmeesterschap sterk schepselgericht invullen. Wie daarentegen het rentmeesterschap in het kader van de mensleer bespreekt, heeft al gauw niet de medeschepselen maar vrijwel alleen de relatie tussen God en mens in beeld. 28 Illustratief is hiervoor het artikel 4.II van de Westminster Confessie. 29
Hier zou winst te behalen zijn. Traditioneel volgt de mensleer op de scheppingsleer. Dat biedt goede perspectieven voor een blik op de mens in relatie tot de schepping. Vrijwel alle gereformeerde dogmatieken benaderen de mens vanuit het beeld Gods (imago Dei). Deze wordt verschillend ingevuld, en veel theologen maken uit de diverse opties (structureel, functioneel, relationeel, moreel) 30 hun eigen keuze. Ik meen echter dat er goede redenen zijn om het beeld Gods in al zijn facetten te honoreren. Vanuit Genesis 1 en 2 kunnen we er niet omheen dat de mens ook in zijn hoedanigheid als rentmeester/onderkoning het beeld Gods weerspiegelt (functioneel, relationeel). Dit doet hij met zijn eigen eigenschappen ten opzichte van dieren (structureel) en in overeenstemming met Gods deugden (moreel).
Zo bezien bestaat het beeld Gods niet slechts in een eigenschap – die de mens al (kennis, gerechtigheid, heiligheid) dan niet (ziel, geweten) verloren heeft – maar ook in een roeping. De roeping om deze aarde te beheren namens God. En dan ook in overeenstemming met God. En in overeenstemming met Christus, die het beeld Gods is bij uitnemendheid (Hebr. 1:2).
Dit geeft goede grond om het begrijp ‘rentmeester’ niet te hoeven laten vallen. Dit wordt wel bepleit, vooral omdat dit nauw verbonden is aan masculiniteit, opbrengstmaximalisatie en antropocentrisme. 31 Deze kritiek is begrijpelijk, omdat het rentmeesterschap vaak zo ingevuld is.
Diegene die zó rentmeester meent te kunnen zijn, wordt door de Schrift onder kritiek gesteld als de ‘onrechtvaardige rentmeester’ (Luk. 16:1). Die rentmeester werkte niet voor zijn heer maar voor zichzelf. Bijbels gezien echter is de rentmeester niet in de positie om zijn werkterrein aan zijn eigen behoeften te onderwerpen, maar is hij dienstbaar aan de Eigenaar.
Wat is de winst van het hecht verbinden van rentmeesterschap en het beeld Gods? Het denken over het beeld Gods is diep verankerd in de gereformeerde theologie en sterk verweven met andere thema’s. Zonde betekent het verlies van het beeld van God, verlossing en vernieuwing betekenen het herstel van het beeld van God, enzovoorts. Rentmeesterschap kan zo werkelijk verbonden zijn aan hamartologie, christologie en pneumatologie. Ook het spreken over ‘gerechtigheid’ (het label waaronder duurzaamheid in bredere protestantse tradities vaak benoemd wordt), kan zo verdieping ontvangen. 32
Zo ook kan ‘rentmeesterschap’ het christelijk-eigene ten opzichte van het algemeen-maatschappelijke duidelijk articuleren. Vergelijk de parallel met het huwelijk. De diepte van de bijbelse visie op het huwelijk is, dat zij een afspiegeling is van de verhouding van Christus en zijn bruidskerk. De diepte van de bijbelse visie op het rentmeesterschap is, dat zij een afspiegeling is van hoe Christus omgaat met zijn wereld.
3.2. Rentmeesterschap als integraal onderdeel van de Tien Geboden
De mens die geschapen is als het goede, maar nu verbroken, beeld van God heeft alles te maken met de Tien Geboden. Die tekenen immers voor een belangrijk deel hoe onder het werkverbond God gediend werd, hoe wij het zouden moeten en waaraan wij schuldig staan. Maar... dan dreigt in die verantwoordelijkheid de zorg voor de schepping te verbleken.
Dit is echter slechts schijn. Wie de Tien Geboden zorgvuldig leest, komt onder de indruk van de nadrukkelijke aanwezigheid van de schepping, in maar liefst vier van de Tien Geboden (2 e , 4 e , 5 e , 10 e gebod) – waarbij aangetekend moet worden dat de medemens slechts in één extra gebod expliciet benoemd wordt (2 e , 4 e , 5 e , 9 e en 10 e gebod). Dit geeft al veel aanwijzing voor een leven in de schepping in overeenstemming met het beeld Gods: Tweede gebod: Fundamenteel is het onderscheid tussen Schepper en schepping. Hoe heerlijk God de schepping ook heeft gemaakt, Hij kan niet daarin gediend worden. Iedere rentmeester zal zich moeten realiseren ten dienste te staan niet van het creatuur maar van de Creator (Romeinen 1:25).
Vierde gebod: God draagt zorg voor zijn schepselen, niet alleen voor de mens maar ook voor de overige wezens. Een mens die beseft dat hij rust nodig heeft, zal die rust ook gunnen aan zijn vee en grond. De variant van Deuteronomium toont dit verband het meest duidelijk.
Vijfde gebod: Het rentmeesterschap oefenen wij uit op een gegeven stuk grond. 33 Het gaat – in het licht van de wetten van het Oude Testament – in dit gebod niet slechts over het land Kanaän, maar over de onderscheiden stamgronden aldaar (vergelijk de geschiedenis van Naboth), en dus over het wonder dat de Heere ons een stukje van zijn aarde toevertrouwt. Dit is geen eigendom maar een geschonken bruikleen.
Tiende gebod: Wie werkelijk rentmeester is, zal zich hoeden voor zijn innerlijke gulzigheid. Hoewel in dit gebod de gevolgen voor de dieren zelf (nog) niet zozeer in beeld zijn, wijst het ons er wel op dat wij ook ten aanzien van levende have zelfbeheersing nodig hebben. Genoegen nemen met datgene wat God ons schenkt en zuinig daarop zijn is niet slechts een deugd maar ook een plicht.
Elk van deze vier lijnen valt vanuit de Schrift met tal van teksten te schragen. Belangrijker voor nu is echter de gedachte, dat de aanwezigheid van de schepselen ons leert dat deze in álle geboden in beeld zijn. Zoals het ook is bij de naaste: al worden zij in de geboden 6 tot en met 8 niet expliciet genoemd, het is evident dat zij bedoeld zijn. Als God zijn geboden geeft om Hem te eren en van daaruit ook onze naaste lief te hebben, mogen we de lijn doortrekken, door te zeggen dat wij mutatis mutandis de geboden ook gekregen hebben om te leren hoe wij goed om kunnen gaan met heel de schepping.
Het zou ons kunnen bevreemden dat Jezus dit niet noemt als Hij de samenvatting van de wet geeft, waarin Hij spreekt over liefde tot God en tot de naaste. Ik meen echter dat er goede reden is om de schepping te voegen onder de categorie ‘naaste’. Vergelijk dit met Adam: toen hij zijn vrouw haar naam gaf (Gen. 2:23) was dat omdat hij haar (her)kende als zijns gelijke. Maar vergelijkbaar had hij reeds de dieren een naam gegeven. Die waren weliswaar zijn gelijke niet (Gen. 2:20) maar wel door hem gekend (Gen. 2:19)!
Waren de dieren wel in beeld voor de mens Jezus? Het moge duidelijk zijn, dat Hij op aarde zijn wonderen verrichtte aan mensen – ook al tekent het Evangelie van Thomas ons Hem als een Kind dat mussen tot leven wekt. 34 Maar Hij negeert de beesten niet! Klinkt daar al iets van door als hij in een kribbe ligt? En zeker in Markus 1:13 bemerken we zijn vreedzame verhouding tot de dieren, als een herstel van de Hof van Eden (Genesis 2:19-20) en een voorbode van het komende Vrederijk (Jesaja 11:6-9). Hij negeert de dieren evenmin als zijn Vader (Mattheüs 6:26-30, Lukas 12:6-7). Hoewel dat weleens anders wordt uitgelegd vanuit 1 Korinthe 9:9: ‘Zorgt God ook voor de ossen?’ Alsof het antwoord ‘nee’ moest zijn. Maar laten we zien dat er in vers 4 een parallelle vraag – beginnend met hetzelfde – staat (‘Hebben wij niet macht om te eten en te drinken?’), waarbij het antwoord ondubbelzinnig is ‘ja natuurlijk wel’. Zo zal het ook gelezen moeten worden in vers 9: ‘Jawel!’ En dan: als God al voor de ossen zorgt, hoeveel te meer voor zijn kinderen en knechten. 35 Kortom: ook al wordt de zorg voor de schepping bij Jezus niet vaak gethematiseerd, Hij heeft haar evenmin uit het oog verloren. Laten wij dat dus zien dat we in lijn met onze roeping tot liefde tot de naaste geroepen zijn tot zorg voor de schepping in alle opzichten.
3.3. Rentmeesterschap en de drievoudige functie van de wet
Er is nog een laatste stap nodig in de integratie van scheppingszorg in een gereformeerd geestelijk leven. Als wij de zorg voor de schepping ethisch echter als van dezelfde categorie beschouwen als de zorg voor de naaste, dan geldt ook de drievoudige functie van de wet voor onze omgang niet alleen met de rustdag en het huwelijk, maar ook met de schepping.
1. Usus paedagogicus. Er wordt heel wat geschreven over wat er mis is gegaan in onze omgang met natuur, milieu, vee en hulpbronnen. De vraag naar schuld zou echter aan diepte kunnen winnen. Zij die eerlijk spreken over alles wat de mens in gedrag en verlangen verkeerd doet, spreken vaak slechts over schuld tegenover de schepping. Zij die in hun theologie veel aandacht hebben voor het schuldig-staan tegenover God betrekken dit maar weinig op hun omgang met de schepping. Als wij echter het rentmeesterschap zien in het licht van het beeld Gods en de Tien Geboden, dan kan het niet anders of wij weten ons schuldig tegenover de Schepper en Rechter van hemel en aarde. De zuchtende schepping 36 klaagt ons niet alleen aan tegenover het nageslacht, maar vooral tegenover de Heere zelf. ‘Wij hebben God op ’t hoogst misdaan.’ 37 Juist wie een ontdekkende prediking voorstaat, mag ten aanzien van de omgang met de schepping ook wel wat ontdekkender zijn, dieper peilen. Ook onze milieuschuld zou moeten dringen tot bekering 38 (Openbaring 16:9), tot Christus.
2. Usus civilis. Spreken over het milieu centreert zich vaak rond technische maatregelen: wat er mogelijk is, wat het kost, wat het oplevert. In het licht van het voorgaande moet dat niet vooropstaan. Vervolgens moeten ze niet genegeerd worden – maar dan wel in het besef dat het hier eigenlijk gaat over de tweede functie van de wet, bedoeld om de goddeloosheid te beteugelen. Christelijke politieke partijen spreken zo bijvoorbeeld ook vaak over vraagstukken rondom de zondagsrust. Er wordt gepleit voor rust in de samenleving, en dat vanuit de diepere motivatie die ligt in de rustdag als instelling van God. Dat past ook hier. Wij zijn niet goed bezig als wij een warmtepomp plaatsen. Wij kunnen alleen wel zeggen, dat het plaatsen van een warmtepomp (alle technische discussies even parkerend) goed zou kunnen passen bij een leven waarin wij Gods zorg voor zijn schepping willen uitstralen. Het is mooi als een ongelovige winkelier zijn winkel op zondag gesloten houdt, het is mooi als een ongelovige in het vervolg het openbaar vervoer neemt; maar in beide gevallen ligt voor een christen het doel verder. Vandaar het derde:
3. Usus didacticus. De wet komt het meest tot haar recht als aanwijzing aan een christen hoe hij zijn Schepper en Verlosser kan dienen. Enerzijds wordt dit wel beseft, maar dreigt het besef van zonde en genade naar de achtergrond te raken. 39 Anderzijds wordt in kerken wel in deze termen over bekering gepreekt maar ontbreekt de verbinding met de concrete omgang met Gods schepping. Het gaat er ook hier om ‘hoe men God voor zo’n verlossing zou dankbaar zijn’ (HC vr./antw. 2, cursivering toegevoegd). Dit betekent concreet, dat onze diepste motivatie om ecologisch verantwoord te leven voortkomt uit onze verhouding tot God. 40 In ootmoed, omdat wij die iedere teug frisse lucht, iedere hap goed eten, iedere voetstap die wij van Hem ontvangen verzondigd hebben. En in dankbare liefde tot Hem ‘Die alle dingen draagt door het Woord zijner kracht’. Al zou er geen alarmerend bericht meer komen over de toestand van natuur en klimaat, al zou er geen subsidie meer verstrekt worden, al zou er geen nageslacht meer komen waaraan de aarde kon worden overgedragen, 41 – dan nog is de liefde tot de onderhoudende Vader, de verlossende Zoon en de vernieuwende Heilige Geest genoeg reden om zuinig en liefdevol met de schepping om te gaan. Dus hoe concreter het besef van schuld, des te groter het wonder van genade en hoe duidelijker het onderwijs over onze roeping, des te zorgvuldiger wij wensen te leven. En dan zeker ook des te intenser het verlangen wordt naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. 42
4. Conclusie
De gereformeerde theologie is bij uitstek theocentrisch. Wij belijden een grote God: Deus semper maior est. Het is van belang dat dit perspectief ook aanwezig is als wij spreken over het rentmeesterschap. Daartoe is het naar mijn overtuiging dienstbaar om dit spreken een plaats te geven in het algehele denken over de mens als beeld van God. Zo komt maximaal tot zijn recht dat wij zorg hebben te dragen voor de schepping om Gods wil. Zo ook is een goede integratie mogelijk met een gereformeerde soteriologie zoals neergelegd in de Drie Formulieren van Enigheid. En zo, ten slotte, komen wij ook tot een integratie met de andere onderdelen van onze ethiek, die direct verbonden is aan de Tien Geboden en de samenvatting daarvan. Zorg voor de schepping komt pas tot zijn recht als wij dit doen in ootmoed: vanuit een levend besef van onze schuld en nietigheid en van Gods genade en grootheid.
M. van Reenen is predikant in de hersteld hervormde gemeente van Oldebroek- ’t Harde.
1 Eva van Urk, ‘Wat heeft Dordrecht met Katowice te maken?’ in Theologia Reformata 62 (2019) 115-134.
2 Het bekendste boek in Nederlandse context is dat van Trees van Montfoort, Groen geloven, Middelburg 2019, maar dit niet vanuit een gereformeerd perspectief (wellicht is het veelzeggend, dat een index van bijbelplaatsen ontbreekt, hoewel ze er vele citeert). In de Verenigde Staten zijn wel enkele werken verschenen vanuit confessioneel-gereformeerde theologie. Ik noem als ‘recente’ titels Noah J. Toly en Daniel L. Block (red.), Keeping God’s Earth; The Global Environment in Biblical Perspective, Downers Grove 2010; Douglas J. Moo en Jonathan A. Moo, Creation Care; A Biblical Theology of the Natural World, Grand Rapids 2018. De aandacht hiervoor te onzent lijkt meer te komen vanuit politiek en wetenschap dan vanuit de theologie. Vanuit de CU: Martine Vonk en Jaqueline Bloemhof (red.), Duurzaamheid; Kiezen voor kwaliteit, Amsterdam 2011; vanuit de SGP: J.A. Schippers (red.), Verbruiken of doorgeven, Apeldoorn 2015. Verder: Martine Vonk, Genieten van genoeg, Amsterdam 2013; Johan Graafland, En God schiep; Over dieren en rentmeesterschap, Heerenveen 2015; Henk Massink, Blijvend thuis op aarde? Delft 2013.
3 Sam Janse, ‘Mijn groene bekering’, in Trouw, Letter en Geest, 31-08-2019, 16-19.
4 Of in de woorden van Russell D. Moore: ‘It is a completely new ethic in search for a religion’ (mondeling). Bij hen die reeds een (christelijke) godsdienst aanhangen gaat het in lijn hiermee om een nevenreligie.
5 H.F. Massink, Oog voor de schepping; De opdracht om duurzaam om te gaan met de aarde, Apeldoorn 2018.
6 Bijvoorbeeld Gerard Vroegindeweij, ‘Punten en strafpunten voor SGP-Kamerlid Stoffer’, in Reformatorisch Dagblad, 25-2-2019.
7 Zo A. Kuyper, Dictaten Dogmatiek; Locus de Creatione, z.j., 33-34. B. Wentsel, God en mens verzoend; Godsleer, mensleer en zondeleer; Dogmatiek, deel 3a, Kampen 1987, 522-523; G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Zoetermeer 2012, 216-218; A.C. Thiselton, Systematic Theology, Grand Rapids 2015, 114-124.
8 Eerlijkheidshalve moet ik zeggen, dat ik als predikant bij de catechismuspreken het thema rentmeesterschap ook met name behandeld heb in een (extra) preek naar aanleiding van Zondag 9, over God als Schepper.
9 Zo in Douglas J. Moo, ‘Eschatology and Environmental Ethics; On the Importance of Biblical Theology to Creation Care’ in Toly en Block Keeping, 23-43. Nog uitvoeriger in Moo en Moo, Creation Care, 45-167 en D. Bookless, Het groene hart van het geloof; Zorg voor Gods wereld, Kampen 2009, 20-95.
10 Wel verwijzen Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 278, in hun hoofdstuk over de zonde naar Genesis 2:15, maar daarbij gaat het vooral om de aard van de Hof van Eden, niet om de aard van de zonde van de mens.
11 Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 640.
12 Het feit dat zeker ook veel niet-christenen de noodzaak van zorg voor de schepping (niet zelden ‘van nature’ herkennen en gestalte geven kan dit gevoel versterken. Christelijke politieke partijen staan in het pleidooi voor de beschermwaardigheid van menselijk leven vaak veel meer alleen dan wanneer zij pleiten voor bescherming van dierlijk leven.
13 Zo de kritiek van A.A.A. Prosman, zie enigszins in A.A.A. Prosman, Gedoofd licht; Christenen tussen schepping en secularisatie, Soesterberg 2019, 215. In dit boek gaat hij uitvoerig in op de waardering voor de schepping, maar slechts ternauwernood op de zorg daarvoor. Dat doet hij wel in een interview naar aanleiding van dit boek, zie Klaas van der Zwaag, ‘Dr. Prosman bepleit eerherstel zinvolle schepping’ in Reformatorisch Dagblad, 10-10-2019. Hoewel de oplossingsrichting van Prosman een andere is dan door mij in dit artikel bepleit (hij gaat uit van een eigenstandiger positie van de schepping), herken ik mij in zijn pleidooi voor integratie.
14 Matthew Henry heeft in zijn bekende commentaar aandacht voor diverse aspecten van het lijden, waaronder ook een aspect dat in de nieuwere discussies nauwelijks belicht wordt: schepselen worden gebruikt ten dienste van de zonde; maar zaken als uitsterven, vervuiling en habitatvernieling noemt hij niet (M. Henry, Commentary on the Whole Bible; Complete and Unabridged, Peabody 2008, 1770). Wél was er oog voor dierenmishandeling, zoals bij Bernardus Smytegelt, zie R. van Kooten, Ons leven is van God; Het zesde gebod, Houten 2004, 33.
15 Voor de Heidelbergse Catechismus is zelfs de schepping zelf een thema dat slechts in het voorbijgaan genoemd wordt (Zondag 3, 9); de Nederlandse Geloofsbelijdenis geeft het rentmeesterschap in een enkele frase weer (art. 12), als gezegd wordt dat elk schepsel zijn Schepper moet dienen, en dat de schepselen ‘de mens dienen, ten einde de mens zijn God diene’. De Westminster Confessie beperkt zich in 4.II tot het volgende: ‘Zolang zij dit gebod onderhielden waren ze gelukkig in hun gemeenschap met God en hadden ze de heerschappij over de schepselen.’
16 In Bavincks grote Gereformeerde Dogmatiek is het zelfs vrijwel afwezig. Dat geldt zelfs ook voor zijn Ethiek, waar niet meer dan een halve pagina van de ruim 700 gewijd is aan de mens in zijn ‘verhouding tot de natuur’ (Herman Bavinck, Gereformeerde Ethiek, Kampen 2019, 72). Afwezig is het ook bij diens tijdgenoot Charles Hodge en tot in onze tijd bij W. Grudem, Systematic Theology; An Introduction to Biblical Doctrine, Nottingham 2000.
17 Vgl. M. Allen en Scott R. Swain, Reformed Catholicity; The Promise of Retrieval for Theology and Biblical Interpretation, Grand Rapids 2015, 112.
18 Zie hiervoor Van der Zwaag, ‘Dr. Prosman’.
19 Hierbij zij gezegd, dat het woord ‘rentmeesterschap’ van evident christelijke origine is, wat het besef met zich meebrengt dat het christelijk geloof wel degelijk bepaalde aanzetten tot zorg voor de schepping geeft. De doordenking is echter ternauwernood geïnitieerd vanuit de kerken. Niet voor niets heeft het beroemde artikel van Lynn White, dat het christendom als oorzaak van de milieucrisis ziet, breed opgeld gedaan. Belangrijke initiators van het ecologische denken als William Vogt, Rachel Carson en de Club van Rome benoemen geen van alle het christelijk geloof als motivator voor het opkomen voor milieubehoud.
20 Een vertegenwoordiger vanuit gereformeerd perspectief is F.A. Schaeffer, Milieuvervuiling en de dood van de mens, Amsterdam 1973 (vertaling van Pollution and the Death of Man; The Christian View of Ecology, Wheaton 1970).
21 Dit is overigens vanuit het principe geen tegenstelling, maar in de praktijk vaak wel. Zo bijvoorbeeld in de reeds geciteerde column van Martine Vonk: ‘Groen Geloven liet weer zien hoe die verantwoordelijkheid is geworteld in het liefhebben van God en de naaste en in de navolging van Christus, die ons in de Bergrede een spiegel voorhoudt over onze omgang met en gerichtheid op geld, goed en grondstoffen.’
22 R. van Kooten behandelt in zijn serie over alle Tien Geboden het rentmeesterschap in het kader van het zesde gebod, zie Van Kooten, Ons leven, 23-35.
23 Massink, Zorg, 57.
24 Massink, Zorg, 58-59.
25 Dit is voor Th. Baudet de nieuwe afgod, zie M. Verkerk, ‘De verborgen dimensie van de klimaatcrisis: Religie, duurzaamheid en inclusie – een pleidooi voor het heilige’, Maastricht 2019; https://doi.org/10.26481/spe.20191004mv.
26 Zie ook A.T.B. McGowan, ‘Introduction’, in A.T.B. McGowan (red.), Always Reforming; Explorations in Systematic Theology, Downers Grove 2006, 13.
27 Michael Horton, The Christian Faith; A Systematic Theology for Pilgrims on the Way, Grand Rapids 2011, 398-400; Wolfhart Pannenberg, Systematic Theology, deel 2, Grand Rapids 1991, 204-205.
28 Ook hier is met name F. Schaeffer een uitzondering. In zijn benadering van de verantwoordelijkheid van de mens voor de schepping is het beeld-Gods-zijn bepalend. Hij redeneert (hier) niet vanuit het beeld Gods naar het rentmeesterschap, maar vanuit de schepping naar het beeld Gods. Zie Schaeffer, Milieuvervuiling, vooral 38-39.
29 ‘After God had made all other creatures, He created man, male and female, with reasonable and immortal souls, endued with knowledge, righteousness, and true holiness, after His own image; having the law of God written in their hearts, and power to fulfil it: and yet under a possibility of transgressing, being left to the liberty of their own will, which was subject unto change. Beside this law written in their hearts, they received a command, not to eat of the tree of the knowledge of good and evil; which while they kept, they were happy in their communion with God, and had dominion over the creatures.’
30 Een goed overzicht biedt Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 241-247. Waarbij ik wel wil aantekenen, dat in dit overzicht de exegese van HC antw. 6 (p. 244) wat snel wordt afgeschreven: gezien het noemen van ‘geschapen’ (Ef. 4:24) en ‘Degene die hem geschapen heeft’ (Kol. 3:10) is daar wel degelijk een relatie met de mens in zijn (oorspronkelijke) geschapenheid, en niet slechts in diens eschatologische positie.
31 Voor deze kritiek zie vooral T. van Montfoort, Groene theologie, 143-147: ‘De voordelen van rentmeesterschap wegen niet op tegen de nadelen’ (p. 145). Ook Vonk, ‘Duurzaamheid’.
32 Prof.dr. T.M. Hofman is één van de weinige gereformeerde theologen in Nederland die zich al lang met duurzaamheid bezighoudt – hoewel hij er geen theologische publicaties aan gewijd heeft. Recent (T.M. Hofman, ‘Bijbelse gerechtigheid heeft twee assen’ in Reformatorisch Dagblad, 19-10-2019) bepleitte hij integratie door bij het spreken over gerechtigheid niet alleen de verticale maar ook de horizontale dimensie aandacht te geven. Dit is een goede aanzet. In dit artikel blijven de twee assen echter nog wat onverbonden, als een soort tweesporenbeleid – waardoor ‘horizontaal’ zomaar al te horizontaal blijft. De verbinding tussen de twee assen zou versterkt kunnen worden door het denken over de mens als beeld Gods, waardoor ook de horizontale gerechtigheid in een verticaal perspectief komt, zoals dat in HC vr./antw. 6 gebeurt. Het handelen van de mens heeft alles te maken met het karakter van God.
33 Heel wat klimaatactivisten zijn globalist. Dat is eigenlijk een contradictie. Zie over het grote belang van (de verbondenheid aan) grond in Israël met name Dave Bookless, Groene hart, 52-66.
34 ‘The Gospel of Thomas’ in The Apocryphal New Testament, Oxford 1955, 49, 55.
35 Zonder deze exegese expliciet te benoemen komt tot dezelfde conclusie Van Montfoort, Groene theologie, 119. Deze uitleg wordt ook gesuggereerd in A.C. Thiselton, The First Epistle to the Corinthians, NIGTC, Grand Rapids 2000, 686-688.
36 Van Urk schrijft: ‘In elk geval dienen we de omgang met het klimaat niet slechts vanuit de scheppings- en voorzienigheidsleer (met eventueel nog de eschatologie) aan de orde te stellen, maar minstens zozeer vanuit de heiligingsleer – en als we uitgaan van antropogene klimaatverandering ook vanuit de zondeleer.’ Me dunkt dat het laatste voorbehoud (‘als we uitgaan van antropogene klimaatverandering) overbodig is. Immers, los van de vraag of het klimaat door ons beïnvloed is, zijn er veel andere terreinen (biodiversiteit, luchtverontreiniging, afval, ontbossing etc.) waarbij de invloed van de mens evident is. En zelfs los van die gevolgen blijft de vraag naar schuld in onze omgang met de schepping relevant.
37 Zoals Koos van Noppen in zijn hartekreet schrijft: ‘Want als God zo hartstochtelijk trouw blijft aan zijn schepping, onderdeel van ‘het werk van zijn handen’, waarom laten wij het op ditzelfde punt dan zo vaak, zo massaal en zo schromelijk afweten?’ Koos van Noppen, Messentrekkers bij de Nachtwacht, 8. En uit het synoderapport ‘De gaarde een woestijn?’ citeert hij: ‘Onze milieuvervreemding is een teken van vervreemding van God’ (p. 10).
38 Eén van de voor een gereformeerd christen herkenbare punten van de pauselijke encykliek Laudato Si is dat hij spreekt in termen van bekering. Dat is onmisbaar.
39 Ik denk dan aan genoemd artikel van S. Janse, maar ook aan T. van Montfoort, Groene theologie, 257-259. Zij wil recht doen aan de klassieke christologie van Christus als God en mens, maar komt dan voor de verbinding met de zorg voor de schepping vooral bij Hem uit als de Wijsheid van God. En waar Hij als Priester benoemd wordt, fungeert er een ander model van verzoening, waarin de gehele schepping in zekere zin gelijksoortig is aan de mens – een verzoening die dus niet zozeer verbonden is aan zonde als schuld.
40 Zie ook Van Noppen, Messentrekkers, 12: ‘Al zou het op korte termijn niet veel uithalen of ik mijzelf beperkingen opleg, ik doe het voor God. Voor Hem, die in het verborgene ziet’.
41 Zie dit als een ecologische toepassing van het aan Luther toegeschreven citaat: ‘Wenn ich wüsste, dass morgen der jüngste Tag wäre, würde ich heute noch ein Apfelbäumchen pflanzen.’
42 Ook hier is reden voor een geïntegreerd perspectief. Dit wordt weleens anders voorgesteld. Sommige christenen verlangen slechts naar de hemel, anderen focussen zich vooral op de nieuwe aarde, maar het gaat toch in Openbaring 21 om ‘de hemel op aarde’!
Theologia Reformata 63/3 (2020), 263-277
DOI: https://doi.org/10.21827/TR.63.3.263-277
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020
Theologia Reformata | 102 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020
Theologia Reformata | 102 Pagina's