Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastoraat aan jongeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastoraat aan jongeren

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het boek Jongeren in de gemeente (Kampen, 1985) spreekt wijlen ds. W. Dankers van twee benaderingen in het pastoraat, die beide uitgaan van het model van de cirkel met het middelpunt. In de ene benadering staat de Bijbel in het middelpunt van de cirkel, in de andere benadering staat de mens in het middelpunt. Er zijn natuurlijk binnen deze twee benaderingen ook weer veel gradaties en nuances, maar ze zijn beide wel herkenbaar. Bij de eerste benadering met de Bijbel in het middelpunt denk ik aan het huisbezoek, zoals wij dat vroeger kregen. Twee ouderlingen kwamen op bezoek. Wij zaten er zo gezegd allemaal voor klaar. Er heerste een enigszins gespannen sfeer en angstig zwijgen. De ouderlingen informeerden wel naar de gezinssituatie en waar wij op school zaten, maar je had het gevoel: dit is het eigenlijke niet, daar komen ze niet voor. Dat bleek ook wel spoedig, wanneer men vrij abrupt een overgang maakte naar het Woord van God en naar het geestelijke leven. Ik denk ook aan een ziekenbezoek, zoals ik dat nog pas voor mijn ogen zich zag voltrekken in het ziekenhuis. De predikant hoorde een paar minuten de klachten van de zieke aan, ging daar verder niet op in, maar pakte zijn Bijbel en sprak over het ene nodige.
Nu is er het risico, dat ik de situatie al enigszins caricaturaal teken, waardoor we niet meer de serieuze bedoelingen zouden verstaan, die achter zo'n vorm van pastoraat liggen. Die serieuze bedoelingen waren en zijn er echter wel terdege. Ligt er ten diepste niet deze gedachte achter, dat alleen het Woord van God ons totale bestaan kan genezen? Het is beter te praten over het medicijn dan over de kwaal. Het is nog beter het medicijn toe te dienen. Was en is dat niet de bedoeling van diegenen, die in de cirkel van het pastoraat, het Woord in het middelpunt stellen? Bij de tweede benadering, waarbij de mens in het middelpunt van de cirkel gezet wordt, denk ik aan een gesprek met een collega-predikant, die zei, dat hij uitsluitend bij mensen uit de Bijbel las op hun uitdrukkelijk verzoek en wanneer dit bijbellezen een zinvolle voltooiing was van de lijn, die langzamerhand zich in het gesprek had afgetekend. 'Het gaat,' zo zei hij tegen mij, 'in het pastorale gesprek niet zozeer om de boodschap die ik zo nodig kwijt moet, het pastorale ei dat ik zo nodig moet leggen, het gaat erom, dat die ander tot zijn recht komt. Het gaat erom dat die ander bij wie ik op bezoek geweest ben, na afloop het gevoel heeft zich helemaal te hebben kunnen uitspreken. Het gaat erom dat die ander het gevoel heeft, dat hem, haar, helemaal is recht gedaan.'
Nu moeten we ook achter deze benadering, die momenteel heel sterk de wind mee heeft, allereerst de meest positieve bedoeling trachten op te sporen. Zou hier niet de legitieme bijbelse gedachte achter zitten, dat wanneer God met mensen in contact komt, zij inderdaad opgericht worden, dat is tot hun recht komen. Of in ieder geval ook dit, dat van God met recht gezegd kan worden dat Hij een God is, die luistert; die oren heeft om te horen. De pastor komt namens God. Pastor betekent herder. In hem komt de Goede Herder zelf naar zijn schapen toe. Bij deze Goede Herder kunnen de schapen al hun verhalen kwijt, hun noden, zorgen en angsten. Er hoeft door hem niet zoveel gezegd te worden. Het gevoel bij hem te kunnen schuilen, zegt zo ontzaglijk veel. In dit verband herinner ik me ook nog een ander voorval uit m'n jeugd dan het ouderlingenbezoek.
Toen mijn vader overleden was, werd ons huis overstroomd met bezoekers. Ieder probeerde wat te zeggen over het waarom en het waartoe, maar degene die het meest indruk op mij gemaakt heeft, zodat ik me hem nu na zoveel jaren nog herinner, was de onderwijzer van mijn klas, die een uur lang luisterde naar ons verdriet. Af en toe zag je dat de tranen ook hem in de ogen schoten. Toen hij wegging, had hij nauwelijks iets gezegd, maar zijn hand op onze schouders bij het afscheid, was sprekender dan woorden ooit hadden kunnen zijn. We hadden allemaal het gevoel: hier was iemand ons echt nabij geweest. Mijn conclusie is, dat dus voor beide benaderingen wel wat te zeggen is, zowel praktisch als bijbels gesproken, maar dat ook veel van de omstandigheden af zal hangen hoe een en ander overkomt. Toch is het de vraag of we gezien de eenzijdigheden, die aan beide bovengenoemde benaderingen kleven, niet voor een ander model moeten kiezen om de bedoeling van het pastoraat te verhelderen. In zijn reeds genoemde bijdrage zegt ds. Dankers, dat we in plaats van de cirkel met het middelpunt, waarbij dan beurtelings het Woord of de mens in het middelpunt komen te staan, beter kunnen kiezen voor de ellips met twee brandpunten. Het Woord en de mens moeten niet tegen elkaar uitgespeeld worden. Integendeel, ze moeten voortdurend op elkaar betrokken worden.
J.J. Rebel heeft in zijn studie Pastoraat in pneumatologisch perspektief er terecht op gewezen dat het benadrukken van het werk van de Heilige Geest in de gereformeerde traditie hier verder kan helpen. Zouden we God alleen zien als God de Vader, dan zouden we zeggen: We zijn als schepselen slechts leem in de handen van de pottenbakker; er is slechts een afhankelijkheidsrelatie. Zouden we God daarnaast alleen nog zien als God de Zoon, dan zouden we zeggen: door zijn offer aan het kruis voor onze zonden wordt onderstreept dat wij mensen er helemaal verder niet aan te pas komen. Op Golgotha zijn wij volkomen passief: we worden (passiefl als vijanden met God verzoend. Maar nu we over God óók mogen spreken als God de Heilige Geest, blijkt de relatie God - mens toch nog anders te liggen. Er is niet alleen de afhankelijkheidsrelatie, ook niet alleen de relatie als begenadigde zondaar. De Heilige Geest zet ons recht op onze voeten. Hij neemt ons zo serieus dat Hij ons inschakelt in het werk van God.
In het model van de ellips met twee brandpunten wordt aan God en mens beiden het meest recht gedaan. Dit betekent dat er in het pastoraat telkens sprake zal zijn van een heen en weer beweging. God heeft het eerste woord. Hij heeft uiteindelijk ook het laatste woord. En dat is maar goed ook. Want Hij alleen spreekt het verlossende woord. Maar ons wordt een tussenwoord gegund. En dat is ons van harte gegund. Want God wil niet met ons omgaan als met 'stokken en blokken' (Dordtse Leerregels), maar als met schapen, die door de Herder bij name gekend worden.
Nu denk ik, dat het altijd belangrijk geweest is deze dingen te benadrukken, maar vandaag wel in het bijzonder en met name ook in verband met het pastoraat onder jongeren. Waarom is het met name in het jongerenpastoraat belangrijk het model van de ellips met de twee brandpunten - Woord èn mens. Woord èn jongere - te hanteren? Ik denk minstens om drie redenen.
1. Jong-zijn betekent groeien naar de volwassenheid; op zoek zijn naar je identiteit. In dat proces ben je onvermijdelijk veel met jezelf bezig. Soms kun je jezelf daarom verfoeien. Je zou wel eens van al dat bezig zijn met jezelf verlost willen zijn. Soms zit er ook een narcistische kant aan: je vindt het af en toe ook heerlijk om op te gaan in jezelf. De grote vraag die door dit alles heen speelt, is: wie ben ik en mag ik er zó zijn zoals ik ben? In deze fase van het leven is het buitengewoon belangrijk te ontdekken dat je er van God mag zijn zoals je bent. Van veel mensen in je omgeving kun je het gevoel hebben, dat ze allemaal tegen je zeggen: Ik hou wel van je, maar... Eigenlijk zouden ze willen, dat je iemand anders was. Pastoraat volgens het model van de ellips maakt duidelijk, dat je er van God helemaal mag zijn zoals je bent. God wil een volwaardige relatie met jou opbouwen, waarin jouw identiteit niet wordt weggemoffeld, maar juist helemaal tot ontplooiing kan komen. Dat lijkt een wat gewaagde stelling, omdat we binnen de gereformeerde traditie zo sterk benadrukken dat de mens zoals hij is niet goed is. Deze leer kan altijd, maar vooral in de groei naar de volwassenheid echter danig worden misverstaan. In het zoeken naar je identiteit heb je ook onvermijdelijk de crisismomenten, de momenten dat sterke minderwaardigheidsgevoelens de kop op steken. Het risico is dat precies daar de prediking van de totale verdorvenheid van de mens inschiet en de aanwezige crisis- en minderwaardigheidsgevoelens versterkt. Daarom moeten we hier wel goed onderscheiden. Wanneer God ons voorhoudt dat we zondaren zijn, wil Hij daarmee niet onze gevoelens, dat we toch een 'waardeloze figuur' zijn versterken en heel onze identiteit de grond in boren. Integendeel, de prediking dat wij zondaren zijn is niet meer, maar ook niet minder, dan een noodzakelijk moment in de prediking van Gods aanvaarding en Gods liefde. God wil ons als volwaardige schepselen tot zijn eer doen leven, een echt 'tegenover' in ons vinden, een echte relatie met ons opbouwen. Zo belangrijk vindt Hij ons. In dat kader komt de zonde ook ter sprake als iets dat deze relatie in de weg staat. Niet om onze minderwaardigheidsgevoelens te bevestigen, maar juist met de bedoeling, dat we ons met God zouden laten verzoenen, zodat de relatie optimaal kan worden en wij als mens helemaal tot ons recht kunnen komen.
Elk pastoraat mag daaraan getoetst worden of het dienstbaar is aan deze relatie, waarin God en mens beiden tot hun recht komen. Zo'n relatie - ik duidde het al even aan - betekent ook dat van onze kant alle vragen gesteld mogen worden, die we maar te stellen hebben. Het hoort bij onze volwassenwording, dat we geen vragen uit de weg gaan. Het hoort ook bij onze volwassenwording, dat we aan de reeds volwassenen onze vragen stellen, hen desnoods onze kritiek niet besparen. In dat proces leren we dan uiteindelijk ook wel weer een toontje lager te zingen, maar het hoort toch helemaal bij het proces van volwassenwording. Het pastorale model van de ellips met de twee brandpunten, maakt ons duidelijk dat we in onze volwassenwording zo ook met God om mogen gaan. We hoeven ook Hem onze vragen niet te besparen. Dat hoort juist bij het óók in deze relatie volwassen worden. Het moet daarom een belangrijk doel van het pastoraat aan jongeren zijn om hen alle vragen, die ze maar aan God te stellen hebben, te leren stellen. Pastoraat dat bewust vragen wegduwt, helpt niet mee aan geestelijke volwassenwording. Daarvan wordt vroeg of laat de rekening gepresenteerd.
2. De tweede reden waarom juist vandaag voor het pastoraat onder jongeren het model van de ellips van groot belang is, is dat jongeren vandaag leven op het breukvlak van twee culturen. Over de christelijke cultuur die eeuwenlang onze samenleving heeft gekenmerkt, schuift zich langzaam maar zeker een nieuwe, post-christelijke cultuur. Deze overgangstijd waarin we leven, brengt met zich mee, dat de diversiteit in het pastoraat veel sterker aanwezig is dan voorheen. Er zijn jongeren, die nog min of meer in de beschermde christelijke cultuur leven. Die cultuur bestaat landelijk gezien al lang niet meer, maar op de wijze van verschillende subculturen bestaat deze christelijke cultuur nog wel. Te denken valt aan bepaalde dorpen, waar dorp en kerk nog grotendeels samenvallen. Met name in het oosten van ons land is dat nog het geval. Te denken valt ook aan georganiseerde subculturen, bijvoorbeeld binnen de reformatorische zuil of binnen bepaalde kerkgenootschappen, zoals de Gereformeerde Gemeenten of de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Zolang men binnen deze subcultuur blijft, zal men in hoofdzaak pastorale vragen hebben zoals deze binnen de bepaalde subcultuur aan de orde zijn. Om een voorbeeld te geven: Binnen de Gereformeerde Gemeenten is veel meer de vraag aan de orde 'Hoe weet ik dat ik een kind van God ben', dan de vraag 'Bestaat God wel?' Het probleem in onze tijd is nu echter dat men op bepaalde momenten zomaar vanuit de subcultuur binnen de bredere kring van de vigerende cultuur kan terechtkomen. Dat kan zijn op het moment van verhuizing van dorp naar stad.
Ik ontmoet als predikant in de stad relatief veel jongeren, die in een identiteitsen geloofscrisis terechtkomen, omdat ze uit het beschermde milieu van het dorp ineens in de grote stad terechtkomen. Het kan ook samenhangen met het gaan studeren aan een universiteit of andere vrienden krijgen dan die men voorheen had. Uiterst belangrijk wordt dan het pastoraat van de ellips. Men moet aan de predikant en aan de gemeente merken, dat men alle vragen kan stellen, die er maar te stellen zijn. Dat men juist in de ontmoeting met God zichzelf mag zijn, inclusief alle nieuwe vragen en ervaringen die men heeft opgedaan. Op dit punt kan er in onze tijd heel veel mis gaan. Naar twee kanten. Naar de kant van de jongere, die zó gewend is, dat binnen de ruimte van de kerk alleen maar plaats is voor een bepaald soort vragen dat hij niet met z'n nieuwe vragen en soms existentiële twijfels voor de dag durft te komen. Naar de kant van de gemeente of de predikant, die de crisis niet onderkent en daarom mensen letterlijk de mist in laat gaan. Hier is pastoraat nodig dat mensen het gevoel geeft, dat God veel groter is dan de voorstelling die ze in hun beperkte wereld van vroeger van Hem hadden. Dat de Bijbel veel rijker en breder is dan dat deel, dat tot nu toe binnen de beperkte ervaringswereld die men had, functioneerde.
Het probleem is, dat veel gemeenten vandaag te maken hebben met mensen die min of meer in de cultuurcrisis zijn terechtgekomen, maar evenzeer met mensen die daar nog voor staan of er nooit aan toe zullen komen. Dat laatste hangt namelijk niet alleen samen met sociologische factoren, bijvoorbeeld in een andere omgeving leven en werken dan men gewend was, maar evenzeer met psychologische factoren: behoort men tot het meer open of meer gesloten type. De laatste categorie zal in het algemeen veel minder last hebben van de cultuurcrisis dan de eerste. Wat is nu het diepste verschil tussen jongeren, maar soms ook ouderen, die vóór de bedoelde cultuurcrisis staan en die wel in deze crisis zijn terechtgekomen? Ik denk dat het diepste verschil te maken heeft met de Godsvraag. Je kunt een heleboel vragen hebben over het geloof, terwijl toch de kaders van het geloof nog allemaal recht overeind staan. Met de kaders bedoel ik: dat er een God is, dat de Bijbel waar is, dat er een leven na de dood is enz. Dan sta je nog vóór de cultuurcrisis. Kom je in deze crisis terecht, dan is juist kenmerkend dat de kaders gaan wankelen. Het meest ellendige wat dan kan gebeuren is, dat mensen denken, dat deze kaders ook typisch behoren bij de christelijke subcultuur waarin men voorheen leefde.
De vraag kan dan opkomen: Is de hele waarheid waar ik tot nu toe uit geleefd heb, de waarheid van de Bijbel en van God niet een waarheid die alleen maar geldt binnen een bepaald christelijk of reformatorisch collectivum, waar ik nu zelf innerlijk niet meer bijhoor? Deze vraag wordt alleen maar bevestigend beantwoord, wanneer binnen de geloofsgemeenschap waar men zich nog toe rekent geen ruimte blijkt te zijn voor de nieuwe vragen. Zie je wel, denkt men dan, het christelijk geloof is helemaal niet opgewassen tegen de totaal nieuwe ervaringen die ik nu opdoe.
Dit acht ik één van de meest tragische verschijnselen van onze tijd. Tragisch is ook - en dat hangt er ten nauwste mee samen - dat vandaag in de Gereformeerde Gezindte een polarisatie op gang komt, mede naar aanleiding van de verschillende antwoorden, die op de cultuurcrisis gegeven worden. Wanneer men er bijvoorbeeld voor pleit dat in prediking en catechese uitdrukkelijk de nieuwe vragen aan de orde moeten komen, de vragen m.a.w. naar de kaders: Bestaat God wel; hoe weet ik dat het christelijk geloof waar is enz., anderen ogenblikkelijk geneigd zijn te antwoorden dat de belangrijkste vraag is en blijft hoe wij als vijanden met God verzoend worden. Men ervaart kennelijk de nieuwe situatie als bedreigend; daarom weert men de vragen af en sluit de gelederen des te nauwer. Intussen is de pastorale schade die zo aangericht wordt enorm groot. Waar ik daarom juist nü zo voor pleit is het pastoraat volgens het model van de ellips: God èn mens. En dan niet een abstracte God en een abstracte mens. Maar de levende God, die hier en nu met mensen wil omgaan en levende mensen, die hier en nu al hun ervaringen mogen inbrengen. Dat betekent praktisch ook een grote bewegelijkheid van het pastoraat van de gemeente. In de prediking moeten verschillende vragen en verschillende thema's aan de orde komen, zowel de vragen van degenen die nog vóór, als van degenen die in de crisis staan. Het boeiende is, wanneer je zo bezig bent, dat je ontdekt dat er toch ook weer allerlei dwarsverbindingen lopen. De vraag naar het bestaan van God is niet alleen maar nieuw. Deze vraag werd ook vroeger wel gesteld, alleen nu veel indringender. En de vraag: Hoe weet ik dat ik een kind van God ben, wordt bepaald niet door de nieuwe situatie overbodig gemaakt. Ze komt op een andere wijze ook wel weer terug.
3. De laatste reden, waarom het pastoraat van de ellips juist nu zo belangrijk is, is dat de individualisering zo zeer is toegenomen. Omdat deze kwestie raakvlakken heeft met het tweede punt, wil ik hier korter over zijn. De christelijke cultuur van het verleden en de christelijke subculturen in het heden hebben ook het kenmerk dat het individu zichzelf sterk ervaart als deel van een geheel, een gemeenschap, een collectivum. Dit gaf en geeft ook een zekere bescherming. Op het terrein van het geloof betekent deze bescherming, dat je staat op de schouders van het voorgeslacht en hand in hand loopt met degenen, die mede tot de gemeenschap behoren. Je weet wel, dat je persoonlijk voor God verantwoordelijk bent en ook dat je persoonlijk tot geloof en bekering moet komen, maar je hoeft het hele geloof bij wijze van spreken niet op je eentje nog eens 'uit te vinden'. De individualisering van onze samenleving betekent dat veel mensen wèl dit laatste gevoel krijgen. Men heeft weinig houvast meer aan wat Luther, Calvijn en andere hedendaagse leermeesters gezegd en gedacht hebben. Men heeft het gevoel alle antwoorden zelf opnieuw te moeten ontdekken. Dat kan natuurlijk nooit helemaal. Maar het betekent wel, dat men veel later belijdenis van het geloof aflegt dan vroeger. Dat sommige heel serieuze mensen er nooit toe komen. Dat men aarzelt zijn kinderen te laten dopen. Immers het geloof is een zeer persoonlijk iets. Er is nauwelijks iets collectief overdraagbaar. Het zal nodig zijn juist vanuit het christelijk geloof hier corrigerend op te treden. Anderzijds is juist hier het pastoraat volgens het model van de ellips van het grootste belang. God wil een zeer persoonlijke relatie aangaan met mensen, waarin zij ook als persoon in alle eigenheid, met alle eigen vragen, helemaal zich uit mogen spreken. In dat zeer persoonlijke gesprek krijgt men dan van God ook wel weer de broeder en zuster aangewezen, zodat men vanzelf genezen wordt van een al te enge individualistische beleving.
Met name in het pastorale gesprek, maar soms ook in de catechese zal het mogelijk zijn aan deze individualiteit van mensen recht te doen. Het is niet moeilijk de schaduwkanten van de individualisering te benadrukken. De Bijbel immers denkt veel meer historisch, veel meer in de lijn der geslachten, ook veel meer collectief vanuit het volk (O.T.) en vanuit de gemeente (N.T.) dan wij thans als kinderen van onze tijd geneigd zijn te doen. Anderzijds leert men vandaag mede onder invloed van de individualisering veel beter dan voorheen de eigen geloofsbeleving te verwoorden, hetgeen eerlijk en authentiek overkomt met name ook in de overdracht van het evangelie naar buitenstaanders toe.

Tenslotte nog iets over de vraag: Hoe en waar moet nu het door mij bepleite pastoraat plaatsvinden? Hierop zou ik willen antwoorden, dat pastoraat allereerst een kwestie is van een bepaalde instelling, houding, die het gehele gemeentewerk en het gehele gemeenteleven doortrekt en pas daarna een kwestie van organisatie. Het gaat om de manier waarop we als ambtsdragers, maar ook als gemeenteleden onderling het beeld vertonen van de grote Herder, Jezus Christus zelf Zo bezien gaat het om pastorale prediking, pastorale catechese, pastoraal kringwerk en een pastorale houding tegenover elkaar als gemeenteleden in alle verbanden. Routine en sleur is in het gehele gemeentewerk uit de boze. Ook is er in onze tijd het gevaar van zoveel mogelijk organiseren. Maar niet het vele is goed. Het goede is veel. Alleen al vanwege het genoemde punt van de individuahsering zal ook het vele en het goede niet altijd samen kunnen gaan. Om een voorbeeld te noemen: In veel gemeenten waren vroeger doopzittingen en trouwgesprekken vaak tamelijk routinematige gebeurtenissen. Nu worden vaak met elk echtpaar afzonderlijke gesprekken gevoerd rond de doop en trouwgesprekken duren vaak heel lang of je hebt er meer dan één avond voor nodig. Hetzelfde geldt van gesprekken rond het belijdenis doen. Mensen zijn zo verschillend, dat deze gesprekken vaak niet alleen boeiend, maar ook zeer vermoeiend zijn. Dit geeft tegelijk aan, dat het pastoraat onmogelijk alleen op de predikant neer kan komen. Gebeurt dit wél, dan gaat het onherroepelijk ten koste van diepgang en wordt de gemeente niet werkelijk gebouwd. Daarom zal meer dan ooit in onze tijd benadrukt moeten worden, dat pastoraat een zaak is van heel de gemeente. In dat kader kunnen bijvoorbeeld ook heel goed jongeren elkaar bezoeken.
Dit werkt vooral goed wanneer het gaat om nieuwingekomenenbezoek werk. Ook kunnen jongeren heel veel voor elkaar betekenen in Bijbel- of gesprekskringen. Daar hoeft niet altijd een dominee of ambtsdrager bij te zijn. Hoe meer mensen zich oefenen in het luisteren naar elkaar en het opsporen van de échte vragen waar de ander mee zit, hoe beter. Dan gaat in onze tijd van individualisering de gemeente toch weer functioneren als een gemeenschap. Niet meer de gemeenschap van vroeger, die sociologisch haar wortels had in het dorp of in de bepaalde subcultuur, maar misschien daardoor juist meer de gemeenschap zoals Paulus bedoelt wanneer hij schrijft in 1 Kor. 12:13: 'Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij dienstknechten hetzij vrijen en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt.' En even verder in vers 26: 'En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 november 1988

Driestar bundels | 104 Pagina's

Pastoraat aan jongeren

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 november 1988

Driestar bundels | 104 Pagina's