Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een baken in zee (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een baken in zee (2)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel hebben wij een poging gedaan de eigen aard van de Godskennis en het gezag van de Heilige Schrift uiteen te zetten. Daarbij hield ons het rationalisme bezig, dat aan de menselijke rede inzake de vragen in de religie een min of meer overheersende plaats geeft.

Wij zagen enkele verzoekingen, waaraan vooral theologen bloot staan, van welke kant zij ook komen.

In dit artikel willen wij dat nader aanduiden Voor onze tijd. Wij leven niet meer in de tijd van Augustinus en ook niet van de reformatie, maar in de twintigste eeuw. Voor de twintigste ligt de negentiende eeuw. Het was de eeuw o.a. van de opkomst en het verval van het modemisme en van de Schriftkritiek. Het was de eeuw van de opwekkingen midden in het verval en van de scheuringen der kerk. Dit alles gist na in onze eeuw.

De vrijzinnigheid — voorzover deze er nog is — is verkleurd, de rechtzinnigheid evenzo. De resultaten van de Schriftkritiek zijn niet alleen door de vrijzinnigen, maar ook door delen van de rechtzinnigheid in allerlei gradaties aanvaard. Het is hier niet de plaats om de resultaten van het historisch-kritisch onderzoek te wegen en te beoordelen. Ook een verkeerde methode met daarachter een verkeerde gesteldheid van het hart, kunnen de ogen openen voor aspecten van de wording van de Schrift, die vroeger niet zo gezien werden.

Waar het ons hier om gaat is, dat welke wordingsgeschiedenis de Schrift ook achter de rug heeft, dit nooit in mindering komt op haar goddelijk gezag. Dit goddelijk gezag werd door de vrijzinnigheid aangetast. Dit gebeurt in onze tijd ook. Zonder alles over één kam te scheren en met begrip voor de verscheidene instellingen van hen, die kritisch staan tegenover de inhoud van de Schrift, moet gezegd worden dat delen van de rechtzinnigheid bezig zijn het goddelijk gezag terwille van het menselijk karakter van de Schrift betrekkelijk te maken.

Sommigen zijn van mening, dat de geschiedenis van de negentiende eeuw zich in onze eeuw herhaalt of herhalen zal. Dit is moeilijk te zeggen. Ongetwijfeld zijn er parallelle ontwikkelingen.

Eén van deze ontwikkelingen is, dat ook nu het gezag van de Schrift op bepaalde punten betrekkelijk wordt gemaakt. Daarmee is de vrijzinnigheid ook begonnen. Ook daar is alles niet op één dag gebeurd.

Een andere parallel is: de vrijzinnigheid kwam op in een tijd van diepe geloofsinzinking. Deze samenhang moet ons goed voor ogen staan, ook in deze tijd. Zowel van Hervormde als van Gereformeerde zijde is van synodaal niveau erkend, dat er een verschraling gaande is en een gebrek is aan Heilige Geest.

Dit mag ons dubbel voorzichtig maken, wanneer ook in onze tijd geworsteld wordt om het gezag van de Heilige Schrift opnieuw te verstaan en nieuwe gestalte te geven.

Deze worsteling zal blijven, moet ook blijven. Nooit hebben wij het volmaakte gegrepen. Wij kennen ten dele, ook in de geloofsbelijdenis ten aanzien van de Heilige Schrift.

Zoals in het persoonlijk leven de inhoud van het geloof als een genadegave door strijd verkregen en behouden wordt, zo is het ook met de gehele kerk. Zij is — bij alle rust in het geloof — steeds in worsteling om de inhoud van haar geloof te belijden, daarin wervend bezig te zijn, dat te bewaren en te verdedigen.

Steeds is de kerk in haar geloofsbelijdenis: de Heilige Schrift is Gods Woord, bezig geweest verantwoording te geven naar binnen en naar buiten. Naar binnen, omdat de gemeente bewaard moet blijven bij de stem van de Goede Herder, naar buiten om te laten weten: zo belijden wij en zo geloven wij.

Hetzelfde wat Christus overkwam, overkomt ook de Schriften, die van Hem getuigen: zij ontmoeten overal tegenspraak. De ergernis tegen het schriftgeworden Woord is ten diepste de ergernis tegen het vleesgeworden Woord. Welke onderscheidingen men ook wil aanbrengen tussen Christus en de Schriften, de ergernis neemt men nooit weg, omdat ten diepste de ergernis van de mens zich richt tegen de gekruisigde Christus.

Gods werk staat altijd loodrecht op ons werk. Gods Woord kruisigt alle mensenwoord. Gods gedachten lopen nooit parallel met onze gedachten. Het is deze verborgen en openbare ergernis tegen God en Zijn Woord, die u vaak tegenwaait in de vragen, die de Schrift schijnbaar in gebreke stellen.

Ook al zijn sommige vragen in een bepaald opzicht legitiem, dan zijn in de meeste gevallen de achtergronden bij de vraagstellers èn de vragenstellers zelf bijbels gezien illegitiem.

In een bepaald opzicht legitiem. Wat bedoelen wij daarmee? Wel, dat er moeilijke Schriftplaatsen zijn, tegenstrijdigheden, die maar niet met een handomdraai zijn glad te strijken. Augustinus heeft zo ongeveer de gehele synoptische kwestie (overeenkomsten en verschillen tussen Mattheüs, Marcus, Lucas) ontdekt. En zo is er meer te noemen. Met deze vragen mogen wij bezig zijn, al is het een vermoeiende en weinig lonende bezigheid voor de kerk en voor onszelf.

Dit zijn dus vragen, die opvallen bij de lezing van de Schrift zelf. Daarnaast zijn er de vragen, die de wetenschap ons stelt. Het is in de loop der eeuwen duidelijk geworden, dat de bijbel ons het wereldbeeld van de aanschouwing geeft en niet het exact wetenschappelijk wereldbeeld. Had de kerk dit eerder gezien, wij zouden voor pijnlijke vergissingen (Galilei) bewaard gebleven zijn. Ook van de wetenschap kan de kerk leren. Van haar leert zij niet het geloof. Dat is uit God. Wel is de wetenschap een-en andermaal gebruikt om de kerk te ontdoen van vooroordelen, die vreemd waren aan de inhoud van de Schrift. Ook vandaag moet de vraag openblijven: Lezen wij de Schriften goed? Wij maken niet uit wie God wil gebruiken om ons te leren.

Een andere zaak wordt het, wanneer de wetenschap gaat oordelen over de inhoud der Schrift, b.v. over de schepping. Dan overtreedt zij haar grenzen. Dit doet niets af van de waardering voor en de roeping van de wetenschap. Maar zodra de wetenschap leert, dat er geen God aan te pas gekomen is in. het ontstaan van hemel en aarde of dat Hij op zijn best een toeziende voogd is geweest bij de ontwikkeling der dingen, dan rijst het protest. Zodra dan ook de theologen zich gaan haasten om de inhoud van de Schrift met de stand van de huidige wetenschap in overeenstemming te brengen, heeft de theologie haar eigen positie verlaten.

Wanneer, zoals vandaag gebeurt, door de resultaten van de wetenschap, het paradijs, de historiciteit van de eerste mensen, de staat der rechtheid, de val van de mens enz. wordt prijsgegeven, wordt aan de inhoud van de Schrift, niet alleen in Gen. 1—3, maar ook bij andere centrale plaatsen geweld aangedaan.

Want dan is niet alleen het historische karakter van Gen. 1—3, maar ook van andere Schriftgedeelten in het geding. Dan komen ook de wonderen aan de orde. Dan komen via allerlei omtrekkende bewegingen en nadere ontwikkelingen ook de heilsfeiten aan de beurt, meestal als eerste de wonderbare geboorte van de Zoon van God uit Maria, gevolgd door de opstanding en de hemelvaart, 'k Hoorde laatst van een predikant, dat hij niet wist wat hij zich bij de hemelvaart moest voorstellen. Maar ook dan zijn wij er nog niet. Want wie de oergeschiedenis aantast, is meestal uiterst vaag wanneer het gaat over het wederkomen van Christus.

En zo kunnen wij doorgaan met de vragen naar de tijdgebondenheid van de Schrift, over het symbolisch karakter van de uitspraken van Jezus over de hel enz. enz. Dit gebeurt allemaal niet op één dag, maar is een proces van losweking, dat veel diepere samenhangen heeft.

Wij moeten bij het stellen van allerlei vragen, die vaak de Schrift regelrecht in haar zelfgetuigenis weerspreken, niet alleen letten op de vragen, maar vooral de stellers van de vragen geducht in het oog houden. Want er is een diepe samenhang tussen de stellers van de vragen en de vragen zelf. Met andere woorden: de vragen komen uit het hart van de mens, dat diep en donker is en alleen gekend wordt door Hem, die harten kent en nieren proeft en dat om een ieder te vergelden naar zijn werk.

Daarom is een diepgaand onderzoek naar de motieven bij de vraagstellers dringend gewenst. Uit welke wortel komen zij voort? Komen zij voort uit een innerlijke onzekerheid? Hebben wij niet genoeg aan het geschreven Woord en willen wij wijs zijn boven hetgeen geschreven staat? Zijn wij meer onder de indruk van de sprekende wetenschap dan van de sprekende God? Is er een verborgen vrees niet voor vol te worden aangezien? Hebben wij allen niet de begeerte in de waardering van anderen mee te tellen? Zit er niet een stuk schaamte in ons voor de dwaasheid van het kruis en voor de gestalte van het geschreven Woord, waarvoor Christus en de apostelen zich blijkbaar niet geschaamd hebben? Waren zij er verlegen mee?

Bavinck, die zwaar aan het onderzoek naar het gezag van de Heilige Schrift getild heeft, schreef eens aan zijn vriend Snouck Hiergronje: „Soms heb ik er weleens de neiging toe om met het geloof in de waarheid der Schrift te breken, maar als ik mij dan goed onderzoek, dan hangt het samen met het boze in mijn menselijke natuur, dan zit er altijd iets in, wat niet goed is en voor God niet bestaan kan. En omgekeerd, naarmate ik, laat ik het zo maar zeggen, vromer gestemd ben en betere ogenblikken doorleef, voel ik mij tot het aannemen van en onderwerping aan de Schrift volkomen bereid en heb vrede voor mijn hart". (R. H. Bremmer: H. Bavinck en zijn tijdgenoten, blz. 214).

Prof. dr. Rothuizen, die dit citaat in zijn kroniek van het laatste nummer van het Geref. Theol. Tijdschrift aanhaalt, voegt er als commentaar aan toe: „Ik wist niet, dat het Schriftgezag zoveel met de Christologie (de leer over Christus) en de soteriologie (de leer des heils) te maken had”.

Inderdaad! Het Schriftgezag ligt verweven met het geloofsleven van de kerk van alle eeuwen en tijden. Vanuit deze gegevens is een diepgaand zelfonderzoek dringend noodzakelijk. Bijvoorbeeld: Waarom stel ik deze vragen? Waar komen ze vandaan? Waar brengen ze mij, mijn gezin, mijn gemeente, mijn kerk enz.?

Of er dan geen vragen zijn? Ongetwijfeld! Bavinck, Calvijn en Augustinus en vele anderen, hebben in hun tijd vragen gezien, maar hebben nochtans volhard in de belijdenis, dat de Heilige Schrift Gods Woord is. Daarop wezen wij reeds in het eerste artikel.

(Slot volgt)

Katwijk aan Zee, G. Boer

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Een baken in zee (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's