Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833) 3

Bekijk het origineel

Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833) 3

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

1830 was het jaar van de Belgische opstand. Een schok ging er door de Noorderlijke Nederlanden.

Belgische opstand

1830 was het jaar van de Belgische opstand. Een schok ging er door de Noorderlijke Nederlanden. Wij die anderhalve eeuw later leven, kunnen nog maar nauwelijks meer vermoeden wat er in die dagen in de gemoederen van ons volk omging. Wie er iets van proeven wil, die leze een paar 'gedichten' uit die tijd. Een golf van patriottisme sloeg over ons volk heen. De bloem der natie trad aan om de rechten van vorst en volk tegen de opstandelingen te verdedigen. Wie niet mee kon uittrekken, als b.v. Ledeboer, kon zich vinden in diens gedicht: Mij is de eere niet beschoren/Onder Hollands glorievaan/Door de drommen heen te boren/En de vuurproef door te staan/Zegeteek'nen weg te dragen/Of te vallen voor de slagen... (J. H. Landwehr, Ledeboer, blz. 25).

Het is te begrijpen dat ook de oude zieke Van Zuyien verstek heeft moeten laten gaan. Maar wel heeft hij zijn stem laten horen. Op 10 november 1830 verscheen zijn vlugschrift Uitboezeming aan mijn ware Hervormde Geloofsgenooten (J. H. den Ouden, Amsterdam). Wij noemden het een vlugschrift. De totale omvang was niet meer dan 14 bladzijden.

Van Zuylen slaat in dit geschriftje dezelfde tonen aan als in zijn al eerder besproken brochure over het Liberalisme. Alleen, het is nu alles toegespitst op de situatie waarin land en volk zich op dat moment bevonden.

Op de eerste bladzijden komen wij een strikt persoonlijke mededeling tegen, die wij toch de lezers niet willen onthouden. Van Zuylen zegt daar: Hoewel mijn lichaam door ziekte afgemat is wil ik toch u, mijn Gereformeerde geloofsgenooten, een uitboezeming van mijn gevoelens mededelen.

Wij hoorden al eerder dat Van Zuylen leed aan jicht; met de jaren werd de ziekte erger. Vandaar deze opmerking.

De vinger Gods

En nu dan de inhoud. Ontzettende gebeurtenissen vinden plaats. Wij zien daarin de vinger Gods.

Van Zuylen wendt zich speciaal tot zijn geloofsgenoten, en daaronder moet men verstaan de gereformeerden van die dagen. In zekere zin dus tot een beperkte kring. Zoals wij bemerken zullen komt dat in de inhoud ook tot uitdrukking.

Ik vertrouw, zegt hij, dat u mijn gedachten welwillend wilt aanvaarden, daar wij van een en hetzelfde beginsel uitgaan, namelijk de handhaving van de oude gereformeerde leer. Dit is een spoorslag voor mij, om mij aan het werk te zetten, zonder de spot en verguizing van hen die hier anders over denken te schromen.

's Heeren hand heeft al zo veel voor ons gedaan. Wij waren een afgezonderd volk. Wat ons van alle volken onderscheidde was vooral ons godsdienstig bestaan. Het was 's Heeren welbehagen ons boven andere volken te zegenen met de kennis van zijn wil. Hieruit vloeiden alle andere zegeningen voort. God wilde ons leren hoe Hij geëerd en gediend wil worden. Er is geen ander volk waaraan God zozeer de leer van zijn vrije genade of souverein welbehagen heeft toevertrouwd als aan ons.

En het gevolg daarvan is geweest, dat stromen van zegeningen en welvaart op ons zijn nedergedaald. De inlijving in Frankrijk bracht een dieptepunt van ellende over ons. Maar in 1813 richtte de Heere ons weer op. Ons oud afzonderlijk bestaan en de oude zegeningen hadden zich toen weer kunnen herstellen, maar helaas men vergat de reine leer, die de grondslag uitmaakt van onze grootheid en kracht. Wij wilden liever meetellen onder de grote mogendheden dan een klein door God gezegend volk zijn. Wij koppelden ons aan een volk, en daarmee bedoelt Van Zuylen, het Belgische volk, waarvan de godsdienstige beginselen in de grootste vijandschap met de onze staan, aan een volk, geheel vreemd aan onze zeden en gewoonten, waardoor wij langzamerhand ons eigen karakter verloren en tot de grootste wuftheid kwamen. De gevolgen waren van ernstige aard. 'Onze Gereformeerde leer konde nu niet meer de uitsluitende van de Staat wezen, en alzoo verklaarden wij onszelve van het godsdienstige volk, dat wij waren, het vrijzinnigste van geheel Europa te willen zijn.' Wij sneden daarmee alle voorspoed af. Haalden 's Heeren ongenoegen op ons. Alles kwijnde nu: de religie, de welvaart, de handel, de zeden.

Opeens barstte een oproer uit. In heel het Zuiden oproer en afval! Het is een vrucht van het Liberalisme. God zelf verbrak de banden die ons aan het Zuiden bonden. Banden die wij voor onverbreekbaar hielden, zijn ineens verbroken. En wat blijft nu over?

De innige ootmoedige belijdenis, dat wij allen schuldig staan. Laten wij de God onzer vaderen te voet vallen. Hem smeken om behoud. En dat Hij zijn kerk door zijn Geest zuivere, dat Hij de harten der leraren en der hoogleraren neige om weder te keren tot de oude zuivere leer van onze vaderen en tot een gezuiverd kerkbestuur. Het afgedwaald zijn van die zuivere leer van vrije genade is de oorzaak van alle verval der kerk en van alle rampen en ongelukken, die ons overkomen.

De Heere moge nog in ons land zijn Naam heerlijk maken. Hij make het tot een toevluchtsoord temidden van de stormen die over de Kerk gaan. Laten wij vertrouwen op de God der vaderen die wonderen doet.

Inzicht

Van Zuylens pamflet biedt ons een goed inzicht in de wijze waarop men in Gereformeerde kringen in ons land de eenwording van Nederland en België, een resultaat van het Wener Congres in 1815, beoordeeld heeft. Men zag er meer nadeel dan voordeel in. Men zag er een bedreiging in van de Gereformeerde religie. Men besefte namelijk heel goed dat daardoor een Gereformeerde theocratie, naar art. 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis, onmogelijker werd dan ooit. Men zag er een vrucht van het Liberalisme in.

Nederland kon beter klein blijven, zo dacht men. Een afgezonderd volk. De Gereformeerde religie zag Van Zuylen als het hart van het Nederlandse volk. En hij riep zijn geloofsgenoten dan ook op, zich voor de Heere te verootmoedigen; daar zouden Kerk en volk wel bij varen.

De enige redding

Enkele maanden later, namelijk 31 januari 183 1 verscheen van Van Zuylen opnieuw een vlugschrift. De titel die het meekreeg was 'De eenige redding'.

Wij hoorden al eerder dat het vooral dit geschriftje is geweest wat Hendrik de Cock, de vader van de Afscheiding, heeft aangesproken; zozelfs dat hij herhaaldelijk in zijn eigen geschriften er op terugkomt.

Nu behoeft dat, als wij letten op de inhoud van dit pamflet van Van Zuylen, niet te verwonderen. Meer dan de twee al eerder besproken vlugschriften gaat dit over de situatie in de kerk.

Daar begint het echter niet mee. Eerst worden weer heel wat woorden gewijd aan hetgeen elk hart in die tijd beroerde: de verhouding van de Noorderlijke Nederlanden tot het Zuiden.

De grondslag

De staatkunde, aldus Van Zuylen, heeft een uitspraak gedaan over ons bestaan. Wij zijn overgeven in de handen van de muitelingen. Bloedige gevechten zijn voorkomen. Daarmee is tegelijk ons de gelegenheid ontnomen om om te zien naar uitheemse hulp. God roept ons ertoe, zegt Van Zuylen, en daarmee herhaalt hij wat wij al vaker van hem hoorden, een afgezonderd volk te zijn! Het betaamt ons zijn bescherming en bijzondere leiding te erkennen. Laten wij op dit gewichtig ogenblik ons als een nieuw of een vernieuwd volk gaan oprichten. Laten wij in de opbouw van het nieuwe staatsgebouw God als de grondslag van heel ons bestaan eerbiedigen.

Mochten de oude deugden der vaderen weer gaan bloeien. Mochten wij ons als een afgezonderd volk gaan betonen. Niet slechts de vaderlandsliefde en trouw en moed van onze vaderen hebben wij nodig, maar een godsdienstige vaderlandsliefde en trouw en moed. Onze vaderen trokken krachten uit het godsdienstig beginsel dat hen vervulde. Zij beleden de Hervormde godsdienst als de godsdienst van staat. De godsdienst was de grond­ slag van het gehele gebouw van staat. Aan dit onvergankelijk beginsel hangt het welzijn van het land. De Hervormde godsdienst werd door onze vaderen niet als een bijzaak beschouwd maar als grondzuil van de Staat.

Van Zuylen levert daarvan vervolgens een bewijs, door te refereren aan het besluit van de Provinciale Staten in 1587 (met uitzondering van de Staten van Holland) om geen geen vrede te sluiten met Spanje ten koste van de ware christelijke godsdienst, maar dan liever de strijd in vertrouwen op God voort te zetten.

Het beginsel waar alles van afhangt, aldus Van Zuylen, is de handhaving van de ware Hervormde godsdienst. Wij zijn een rijk begenadigd volk. God heeft ons tot een voorbeeld gesteld onder de volken. Dit erkenden onze vaderen en het was hun kracht.

Men zegt tegenwoordig: wij leven thans in een tijd van verlichting; wij passen de beginselen der religie aan bij de behoeften van deze tijd, dus bij de omstandigheden.

Maar Van Zuylen wil daar niets van weten. Hij verwijst naar het woord des Heeren in Jeremia 2: Heeft ook een volk de goden veranderd?

Een vraag

Ik vraag, zegt van Zuylen: Is dat God de eer geven, dat onze Hervormde Kerk geen Hervormde Kerk meer is; is dat God de eer geven dat men onze Kerk, die geen andere Heer dan Jezus Christus als haar Hoofd erkent, geheel onder een wereldlijk bestuur heeft gebracht?

Is dat God de eer geven, dat men de deur zo wijd voor alle leer heeft opengezet, dat men, zonder vrees of schrik, de grootste ketterijen op de leerstoelen en in geschriften kan voortbrengen? Is dat God, de eer geven, dat in een Vergadering (Van Zuylen bedoelt: de Haagse Synode), die op een oppermachtige wijze de zaken van de Kerk behandelt en er uitspraak overdoet, men, zonder dat de gemeente hierin erkend is geworden, de 5 artikelen tegen de Remonstranten, door de Dordtse Synode vastgesteld, geheel uit onze geloofsbelijdenis heeft doen verdwijnen, tenminste niet meer vordert, dat een nieuw aangenomen leraar haar als een grondregel van zijn leer aanneemt en ondertekent? Is dat God de eer geven, als men ons op deze wijze onder het 'pelagiaanse juk' brengt? - Hier breken wij even af. Men bemerkt: Van Zuylen stort zijn hart uit. Hij stelt de kerk van zijn dagen indringende vragen. Een antwoord op die vragen is achterwege gebleven. Er was geen 'stem' en geen 'opmerking'. Dat wil zeggen: niet bij hen die de leiding in de kerk aan zich getrokken hadden. Maar het eenvoudige kerkvolk heeft de stem van Van Zuylen wèl gehoord. Neen, ook in deze jaren sliep de kerk toch niet nog niet in haar geheel. Wel is het al vaak zo voorgesteld. Niemand zou wakker zijn geweest. Maar Van Zuylen in elk geval wèl. En er waren er meer. Alleen: de karavaan trok verder, ondanks het bassen van de honden. Toen al, net als heden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1981

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833) 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1981

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's