Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stofregen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stofregen

8 minuten leestijd

Zijn er kleine zonden? Over die vraag willen we eens nadenken. Wie het vragenboekje van Hellenbroek kent, weet dat daar in de les over de zonde wordt gevraagd of álle zonden de straf van de dood verdienen. Het antwoord is: Ja… tot de kleinste toe.

Het kan gebeuren dat een catechisant naar aanleiding van dit antwoord met de vraag komt: zijn er dan kleine zonden? Hellenbroek heeft dat ongetwijfeld zelf ook aangevoeld, want hij laat er onmiddellijk op volgen: ‘Zijn er dan geen vergeeflijke zonden?’ om te antwoorden: ‘Wel in Christus, de zonde tegen de Heilige Geest uitgezonderd, doch geen vergeeflijke in zichzelf’.

Bij Gods zware toorn denken we doorgaans aan moord, godslastering, hoererij, overspel, maar toch niet aan een roddeltje op een visite?

Een oude dwaling

Ons oude vragenboekje waarschuwt hier tegen een opvatting die al heel vroeg in de kerk is binnengeslopen. We vinden die opvatting al bij de kerkvader Tertullianus. Men ging onderscheid maken tussen lichtvergeeflijke, dagelijkse zonden (‘kleine zonden’) en veel zwaardere zonden, de zogenaamde ‘doodzonden’. In de Rooms-Katholieke Kerk is dit onderscheid algemeen aanvaard als vaststaande kerkleer. Men doet volgens Rome een doodzonde, als men de wet van God ten eerste in een grote zaak, ten tweede met volle kennis en ten derde met vrije wil overtreedt. Wie zo’n doodzonde doet, verdient volgens Rome de hel en zal - als hij zonder berouwvol biechten sterft - ook inderdaad verloren gaan. Geheel ten onrechte meent Rome dit spreken over doodzonden te kunnen baseren op bijvoorbeeld 1 Johannes 5:16: ‘Er is een zonde tot de dood; voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden’. De apostel Johannes spreekt hier echter over het lasteren van de Heilige Geest.

De hervormers - vooral Calvijn - hebben het onderscheid tussen vergeeflijke, kleine zonden en doodzonden verworpen als strijdig met de Heilige Schrift. Zij leerden - zoals we dat zojuist ook van Hellenbroek hoorden - dat álle zonden verdoemelijk voor God zijn en de eeuwige straf waardig, maar ook dat álle zonden - die tegen de Heilige Geest uitgezonderd - vergeven kunnen worden in het bloed van Christus.

Groter zonde

Hopelijk weten we dit en stemmen we het ook toe. Toch willen we nog wat dieper hierop ingaan en twee vragen stellen, een exegetische en een praktische. Eerst dan een uitlegkundige vraag, en wel naar aanleiding van Johannes 19:11. Daar lezen we dat de Heere Jezus, staande voor Pontius Pilatus, de vraag krijgt of Hij niet weet dat de stadhouder macht heeft Hem te kruisigen en macht heeft Hem los te laten. De Heere antwoordt dan: ‘Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde’. Hier schijnt de Heere Jezus toch wel degelijk tussen grotere en kleinere zonden onderscheid te maken. Hoe is dat nu?

Als we vragen wie de Heere bedoelt met ‘die Mij aan u heeft overgeleverd’, dan moet het antwoord wel zijn: het Joodse volk, of de Joodse overheid. En waarom hebben die dan ‘groter zonde’ dan de Romeinse stadhouder? De kanttekenaar (nummer 18) zegt bondig en kort: omdat zij meerdere kennis hadden van Gods Woord en van Christus’ wonderwerken. Hiermee komen deze woorden van Christus in één lijn te liggen met teksten als: ‘En die dienstknecht welke geweten heeft de wil zijns heren, en zich niet bereid noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. Maar die denzelven niet geweten heeft en gedaan heeft dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden...’ (Luk. 12:47, 48).

Wat de Heere hier leert, is niet dat er in zichzelf kleine en vergeeflijke zonden zijn, maar dat er trappen zullen zijn in de eeuwige straf. Er zal een zwaarder oordeel zijn naarmate de zonde te meerder was – en de zonde is meerder als er sprake is van grotere verantwoordelijkheid door meer kennis van Gods openbaring. Daarom zei Christus ook dat het Tyrus en Sidon verdraaglijker zal zijn in de dag des oordeels dan de steden van Galilea waarin Hij zoveel tekenen had gedaan.

De praktijk

Er is echter ook nog een praktische vraag. Wij verwerpen in de leer een onderscheid tussen kleine en in zichzelf vergeeflijke zonden en grote doodzonden. Maar hoe ligt dat in onze consciëntie en in onze levenspraktijk? Er zijn zonden waarvoor we terugdeinzen. Een moord, hoererij, incest, kinderporno, het vloeken van Gods Naam... We belijden grif dat we nergens te goed voor zijn, maar toch is er nog een rem in ons leven waardoor we voor veel verschrikkelijke dingen doorgaans terugdeinzen.

Verder zijn er dingen waarvan we heel goed weten dat ze niet goed zijn, maar waar we wél in vallen. Dagelijks... driftbuien, lege of lelijke woorden, verzuim van het gebed, lege godsdienstigheid, vormelijk Bijbellezen, plichtsverzuim op ons werk, het lezen van waardeloze lectuur... We ervaren die dingen soms nog wel als zonden. Maar dan zijn er ook nog van die talloze ‘kleine zonden’. Daar doet iedereen aan mee. Een schimpscheut op een leraar op het schoolplein. Een minachtend lachje achter de rug van de baas. Een roddeltje op een verjaardagsvisite over deze of gene. Het zijn zonden die ons ’s avonds wanneer we onze knieën buigen niet eens meer voor de geest komen. En zo hebben wij in de praktijk van ons leven allen een legioen van ‘kleine zonden’, die we in feite bagatelliseren.

Gods zware toorn...

Eens trof mij bij de behandeling van Zondag 43 een uitspraak van onze Catechismus. Het gaat daar over het negende gebod. Er wordt over achterklap gesproken, over laster, maar ook over heel ‘gewone’ en alledaagse dingen als het ietwat verdraaien van de woorden van onze naaste, over het lichtelijk oordelen of helpen veroordelen. En dan ineens valt daar als een geweldige slag op ons geweten het woord van ons Troostboek dat ik al deze dingen, als eigen werken des duivels (!) heb te vermijden, tenzij dat ik de zware toorn Gods op mij laden wil. . Ontzettend! Bij Gods zware toorn denken we doorgaans aan moord, godslastering, hoererij, overspel, maar toch niet aan een roddeltje op een visite? Toch is dat nu juist wat de Catechismus ons wil leren. Het is ook wat Gód Zijn volk leert in de weg van de waarachtige bekering. Waar Hij met Zijn schuldovertuigend werk in hart en geweten komt, daar zijn geen ‘kleine zonden’ meer. Daar word ik door élke zonde helwaardig! Dan is het alsof zich het laatste oordeel reeds hier in dit leven voltrekt. Dan opent God de boeken van Zijn alwetendheid en van onze bange consciëntie. Dan valt het kristalheldere licht van Gods Geest óók over die zonden, die ‘de wereld niet dan voor kinderspel en tijdverdrijf acht’, zoals Guido de Brès ons voorhoudt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, in het artikel over het laatste oordeel(!).

Kinderspel en tijdverdrijf... ja, zo denkt iedereen erover. Zo dacht ook ik erover. Maar waar de Heere komt overtuigen, wordt het zo waar wat Hellenbroek zei: Verdienen alle zonden die straf? Ja, tot de kleinste toe...

Revius en Comrie

Jacobus Revius was de grootste calvinistische dichter van ons land in de zeventiende eeuw. Meermalen hebben zijn verzen me ontroerd. Onlangs las ik van hem een vierregelig vers. Het gaat over kleine zonden. Revius gebruikt het beeld van de motregen, ‘stofregen’, zoals hij het noemt. Als het motregent, is de neerslag soms zó fijn dat we naar buiten kijkend, kunnen menen dat het droog is. Maar men wordt zelden zo nat als wanneer men in de motregen loopt... Zó is het met al die ‘kleine zonden’. Revius zegt:

Stofregen acht men niet,

maar die er lang in treden

Die dringt ze tot de huid

en op de naakte leden

De zonden die men klein

en licht te wezen acht

Die hebben menig om

zijn zaligheid gebracht.

We mogen samen wel beven en zeggen: Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen! Het trof me ook, lezend in de catechismusverklaring van Comrie, dat hij bij Zondag 1 opmerkt dat het nodig is dat wij ons zó diep leren verbergen ‘in de geopende wonden des Heilands, dat noch God als Rechter, noch de Wet, noch de duivel enige vat op ons hebben en niets van ons buiten Christus kunnen beschouwen of bespieden...’.

Het mag voor u en voor mij wel een zielenvraag zijn of wij dat persoonlijk schuilen in de wonden van Christus hebben leren kennen in ons leven. Dát, merkt Comrie op, bedoelde Paulus, toen hij zei dat hij in Christus gevonden wilde worden. Dáár alleen is verzoening voor al onze grote zonden... en voor de ‘kleine’!

Als het motregent, is de neerslag soms zó fijn dat we naar buiten kijkend, kunnen menen dat het droog is. Maar men wordt zelden zo nat als wanneer men in de motregen loopt... Zó is het met al die ‘kleine zonden’.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 2020

De Saambinder | 20 Pagina's

Stofregen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 2020

De Saambinder | 20 Pagina's