Samenspraak over de brief van Paulus (34b)
Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. Romeinen 2:28 en 29
UITZIENDE: Och vriend, nu zijn we juist bij het punt gekomen waar we moeten zijn. Er is van de gevallen mens niets goeds te zeggen. En een prediking waarin er niets goeds van de mens gezegd wordt, is niet erg strelend voor het vlees. Dan wordt de mens toch zo laag weggezet. En als de ontdekking ontbreekt, dan is dat moeilijk te verteren. Maar och vriend, laat ik het maar eerlijk zeggen zoals ik er over denk. Aan vrome zielen ontbreekt het in deze tijd nog wel niet, maar wel aan ontdekte zondaren. In zogenaamd bevindelijke kringen kan men soms al heel gauw een begerige ziel zijn, maar buiten ware ontdekking om.
De apostel zegt ons echter hier dat men buiten die ontdekking geen Jood is, al draagt men ook wel die naam. Die is alleen een ware Jood, die het in het verborgen is, door de besnijdenis des harten. Die besnijdenis des harten houdt nogal wat in. De apostel spreekt hier over het verborgen werk van Gods Geest. Door die Geest wordt men inwendig vernieuwd. Maar die inwendige vernieuwing betekent een afsnijding van Adam en een inplanting in Christus. Maar dan zal men ook Adam en Christus leren kennen.
Als men Adam leert kennen, kan men in geen uitwendige plichtsbetrachtingen zich meer beroemen. Het hart is geheel onrein. Men kan in een overtuiging van zijn schuld, onder een hartelijk leedwezen over de zonden en in een begeerte om heilig voor God te mogen leven, in een nauwgezette betrachting van Gods geboden zeer stipt naar de wet zijn gaan leven, maar als God ons bij het tiende gebod brengt, valt heel onze uitwendige reformatie als waardeloos voor God weg. Hier alleen kan in waarheid de bede in de ziel worden geboren: Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn. En: Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. Men wordt aan zichzelf bekendgemaakt. En God ziet naar waarheid in het binnenste. Maar het wordt de vraag of er wel waarheid in het binnenste is te vinden.
HOPENDE: Zo blijft men dan dus niet hangen in de letter der wet. En dat zegt de apostel ook. In den Geest, niet in de letter, is de besnijdenis. Och, er is over die besnijdenis des harten toch zoveel te zeggen. Bij deze gelegenheid kunnen we het nog maar even aanstippen. Als de Heere het geeft, hopen we er nog wat dieper op in te mogen gaan, wat het inhoudt om een Jood in het verborgen te mogen zijn. De besnijdenis was een pijnlijke zaak voor het vlees. Het mes moest worden gebruikt. Maar als God de mens inwendig besnijdt, wordt er ook een mes gebruikt. En dat mes wordt ook in het vlees gezet. Die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.
UITZIENDE: Ik denk dat die besnijdenis des harten dan wel een doorgaande zaak is in het leven. Daar kan men geen bekeerd mens bij blijven. We spreken in onze geloofsleer over een bekering in engere zin en een bekering in ruimere zin. Zondag 33 van onze Heidelbergse Catechismus bepaalt ons bij de waarachtige bekering in ruimere zin, zoals die een vrucht is van de bekering in engere zin. En die bekering bestaat in een afsterven van de oude mens en in een opstanding van de nieuwe mens. O vriend, als ik me daar goed aan toets, dan weet ik wel dat ik het niet kan doen met een Jood in het openbaar te zijn. En ook kan ik dan veeltijds zelfs niet zien of ik wel een Jood in het verborgen ben. Maar ik weet wel dat er geen eer voor mij overblijft.
HOPENDE: Dat is het wat de apostel nu juist hier ook zegt. Wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. Als zo de leer van Gods Woord ons wordt voorgesteld, dan gaat er toch iets in ons opspringen. Als er wat goeds bij ons zal mogen zijn, dan is dat echt niet van onszelf. En we zijn dan ook echt niet om mensenbewieroking verlegen, zoals dat bij de Jood het geval was, die het slechts in het openbaar was. Die Jood, die het in het openbaar was, deed alles om van de mensen gezien te worden. Maar de tollenaar durfde zijn ogen niet op te heffen naar de hemel. Die had niet alleen zonden, maar die was een zondaar. Bij zo’n tollenaar wil God echter getuigenis geven aan Zijn eigen werk. Maar dan ook tot verwondering voor de ziel. Vol verwondering zal men moeten zeggen: Och Heere, is dat dan Uw werk? Dan roep ik met de dichter uit: Niet ons, o HEERE, niet ons, maar Uw Naam geef ere, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil. God doet Zich bewonderen in Zijn werk. Daar is niets van de mens bij. Maar daarom komt ook aan de Heere alleen de eer toe. ‘Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen’. Vriend, nu zou ik nog wel een poosje door willen gaan, want mijn ziel kan nergens anders het leven in vinden, al moet ik me er wel over veroordelen dat ik het zo goed buiten het ware leven stellen kan. Maar ik heb begrepen, dat er zijn die opgemerkt hebben dat ik steeds eenzijdiger word. Goed verstaan dan. (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2023
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2023
De Wachter Sions | 16 Pagina's