Wie Is Toch Deze? (3)
"Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer". {II Corinthiërs 5 : 16)
I
Vrijzinnige en moderne theologie heeft altijd een afkeer van dogmatische uitspraken omtrent de Here Jezus. Haar voorkeur gaat uit naar de simpele waarheid van het zogenaamde historische Jezus-beeld. De gedachte die daarachter ligt, is dat het in zulke dogmatische uitspraken niet gaat om oorspronkelijk christelijke gedachten, maar om niet-christelijk gedachtengoed, afkomstig uit de filosofie en de mystiek van de Grieken. Onder Griekse invloed zou het christelijk geloof al spoedig zijn zuivere eenvoud verloren hebben. Het wachtwoord van deze theologie werd dus: Terug naar het eenvoudige oorspronkelijke Jezus-beeld!
Zo is deze eeuw alle aandacht gericht geweest op de historische achtergrond van Jezus' leven; op het milieu en de tijd, waarin zich zijn leven heeft afgespeeld. Dat milieu is Palestina uit de eerste dertig jaren van onze jaartelling. Tal van historische bronnen lichten ons over die tijd in. Allereerst de Talmoed, een Joodse commentaar op de Mozaïsche Wet. Een belangrijk deel ervan stamt uit de tijd van de Here Jezus. Dan zijn er de talrijke apokriefe en apokalyptische geschriften bij het Oude Testament. Voorts de boekrollen, enkele tientallen jaren geleden gevonden in de grotten van Qoemran. Dankzij het onderzoek van al deze bronnen zijn er grote vorderingen gemaakt in de kennis van het Joodse leven omstreeks het begin van onze jaartelling. Heel veel uit het Nieuwe Testament is daardoor in een nieuw licht komen te staan, wat bij tal van Christenen zowel als Joden tot oppervlakkige en overhaaste conclusies heeft gevoerd. Bijvoorbeeld deze: Jezus heeft als echte Jood, naar afkomst en manier van doen, in Palestina geleefd. Of nog krasser: Jezus' leer is authentiek traditioneel Joods; Jezus was Jood en bleef Jood tot zijn laatste adem (J. Klausner).
Hoe belangrijk en verhelderend men de resultaten 186 van dit historisch onderzoek ook mag vinden, tot werkelijke kennis van de Here Jezus voert het niet. Immers Hem alleen maar benaderen in het raam van zijn tijd en omgeving en Hem daarnaar beoordelen, - het zou betekenen heengaan langs het geheim, het innerlijk wezen van zijn Persoon en leven. Alsof Hij niets anders geweest zou zijn dan vrucht en exponent van het Jodendom! Iemand die zich jarenlang met het wetenschappelijk onderzoek naar de historische Jezus heeft beziggehouden, komt tot de slotsom dat hoe dichter men Hem historisch denkt te naderen, hoe meer Hij uit onze gezichtskring verdwijnt (A. Schweitzer). Toch is de Here Jezus een historische figuur ge
Toch is de Here Jezus een historische figuur geweest. Echter zulk één, dat Hij door Jood en Griek en Heiden niet herkend is geworden. "De wereld heeft Hem niet gekend", zegt Johannes in zijn Evangelie (1 : 10). Niettemin zijn er mensen geweest, die Hem herkend hebben en die "zijn heerlijkheid hebben aanschouwd" (Johannes 1 : 14). Dat zijn de discipelen geweest. En het is nu dankzij hen, dat wij te weten komen welke indruk Christus op zijn tijdgenoten en op hen heeft gemaakt. Uit de herinneringen aan de dagelijkse omgang met Hem hebben zij het belangrijkste geput, om voor het nageslacht vast te leggen wie de Here Jezus is geweest. Van de grootste betekenis daarbij is, dat die discipelen als Joden volop geworteld waren in het Joodse geloof en in de Joodse traditie. Als Joden hebben zij dus de indrukken van Jezus' Persoon, van zijn woorden, werken en leven ondergaan. Drie jaar lang hebben zij in zijn onmiddellijke nabijheid vertoefd en bij wijze van spreken Hem kunnen gadeslaan van dag tot dag, van uur tot uur, en dat tot aan zijn lijden, zijn dood, zijn opstanding en hemelvaart. Niets daarvan is hun ontgaan. De één vult aan, wat de ander achterwege laat. Zo rijst voor ons op het beeld van de historische Jezus, waar door moderne en vrijzinnige theologen weliswaar vlijtig en intensief naar is gezocht, maar met veronachtzaming en miskenning van de allerbelangrijkste bron: het Evangelie.
II
De Evangeliën zijn de enige bron voor onze kennis van de historische Here Jezus. Daar willen wij dus uit putten bij de beantwoording van de vraag: "Wie is toch Deze?" (Mattheüs 8 : 27). Letterlijk staat er in de Griekse grondtekst: Van welke hoedanigheid, van welke aard (potapos) is toch Deze? Wij voelen achter die vraag verbazing, verwondering, bijna zelfs huiver.
Nu zijn wij gewoon de Evangeliën als berichtgeving omtrent Christus, omtrent zijn woorden en werken, zijn leven en sterven, te lezen. Dus als een kroniek, als een vermelding van losse, op zichzelf staande feiten in chronologische volgorde: Jezus' geboorte, zijn doop in de Jordaan, zijn rondgang door Galilea en Judea, zijn wonderen, zijn gesprekken met schriftgeleerden en Farizeeën, zijn gevangenname, veroordeling en kruisdood, zijn opstanding en hemelvaart. Ik ben van mening, dat de EvangeUen méér zijn dan zulk een kroniek. Er ligt aan de wijze waarop de Evangeliën ons het leven van Christus beschrijven, niet alleen maar een chronologische rangschikking van feiten ten grondslag, niet alleen maar het schokkende verhaal van Jezus' lijden, sterven en opstanding. De Evangeliën zijn méér dan dat. Zij zijn tegelijk het nauwkeurige verslag van een ingrijpende geestelijke verandering in gemoedsgesteldheid van de discipelen. Behalve wat de Here Christus gesproken, gewerkt, geleden heeft, en hoe Hij door lijden heen tot heerlijkheid gekomen is, beschrijven de Evangeliën tevens hoe daarbij in de discipelen zich een innerlijke omkeer, een bekering (metanoia) voltrokken heeft. Zij zijn van ongelovigen tot gelovigen geworden. Zij zijn van Joden tot Christenen geworden. Die innerlijke levenswending bekend te maken, dat was voor de discipelen mede een beweegreden om hun Evangelie op schrift te stellen: "Hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben in het geloof" (I Johannes 1 : 3). Daarop willen wij nu de Evangeliën naslaan, en nagaan hoe zij als Joden gekomen zijn tot de zo on-Joodse belijdenis aangaande de historische figuur van Jezus: "Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods!".
Welnu, het eerste wat uit de Evangeliën als herinneringsgeschriften van de discipelen aan de Here Jezus is op te maken, is dat zij aanvankelijk allen Hem hebben ingekaderd in het Joodse geloof. Het Joodse geloof, dat was het geloof in de God van Abraham, van Mozes, van David; de God van het verbond met Israel als zijn volk. Zij hebben dus in de Here Jezus een figuur gezien, die mogelijk een nieuwe, ja beslissende rol zou spelen in de geschiedenis van het uitverkoren volk. Een andere Mozes misschien, een tweede Elia, een zoon van David, een goelgestalte, die Israels lot zou \Venden. Zijn woord vol gezag, zijn daden vol macht, zij droegen de belofte in zich, dat Hij een werktuig was in Gods Hand door Wie de HERE grote dingen zou doen.
Door Hem versterkte zich hun geloof in God. Nochtans was van geloof in Hem als de Zoon des Vaders geen sprake. De Here Jezus was voor hen niet meer dan één uit de lange reeks van begenadigde personen uit Israels rijke geschiedenis, van Abraham af tot Johannes de Doper toe. De horizon van verwachtingen die zij aangaande Hem koesterden, reikte niet verder dan de grenzen van dit aardse bestaan. Ook al erkenden zij in Hem hun meerdere, toch bleef Hij voor hen niet meer dan een telg van het verbondsvolk, een telg van het uitverkoren volk.
De vraag dringt zich nu met te meer klem aan ons op, hoe het mogelijk is geweest dat deze Joodse Jezus voor de discipelen geworden is tot de Christus van de Petrus-belijdenis, tot de eniggeboren Zoon des Vaders uit het Evangelie van Johannes. Men zou die vraag het merg, de pit, de kern van het Evangelie kunnen noemen. Ter beantwoording van die cardinale vraag hebben de discipelen hun Evangeliën geschreven.
Er is dus klaarblijkelijk in de omgang van de discipelen met de Here Jezus een keerpunt geweest. De Evangeliën laten ons daarover niet in het ongewisse. De Christus-belijdenis van Simon Petrus was het scharnier van die wending. Mag de Joodse schare Jezus nog houden voor een andere Elia, een andere Johannes de Doper, - bij de discipelen is het besef doorgebroken, dat Hij méér was, wezenlijk méér: de Christus, de Zoon des levenden Gods! De tekenen en wonderen die Hij gedaan heeft, de gesprekken die Hij met hen gevoerd heeft, zijn optreden vol macht en majesteit in de Synagoge en tegenover zijn belagers, - dat alles heeft hen er allengs meer van overtuigd, dat Hij in zijn Persoon een goddelijk geheim borg. Een geheim, waarvan Hij vurig hoopte dat zijn discipelen het vroeger of later zouden ontdekken.
De vraag tot de discipelen gericht te Caesarea Filippi was het critische ogenblik, waarop Hij peilde of zij airede iets van het geheim van zijn Persoon gewaar geworden waren. En zie, dan breekt bij Simon Petrus de zekerheid door, wie Hij is: de Zoon des Vaders! Het is op dat ogenblik dat bij de discipelen voor het eerst gesproken kan worden van geloof in de Here Christus. Niet meer alleen van geloof in God, de God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van de Sinai en de berg Karmel, maar van geloof in Jezus als Gods geliefde en eniggeboren Zoon. Hoe belangrijk deze uitspraak van Simon Petrus voor de Here Jezus is geweest, blijkt uit zijn antwoord: "Zalig zijt gij, Simon Bar Jona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is" (Mat- theus 16 : 17). Dat het hier iets volstrekt nieuws en anders betrof, een bijzondere godsopenbaring, blijkt ook uit de waarschuwende woorden, die de Here Jezus hun op het hart bond: "En Hij verbood hun met iemand hierover te spreken" (Mattheüs 16 : 20). De tijd was er nog niet rijp voor. Maar het critische en beslissende ogenblik was aangebroken. De overgang uit de oude bedeling naar de nieuwe had zich in beginsel bij de discipelen voltrokken. Het Evangelie van de Immanuel, God met ons, was in de wereld doorgebroken. Het fundament, waarop de christelijke gemeente gegrond is, was nu gelegd. Met de Petrus-belijdenis is de geschiedenis van de Kerk begonnen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1990
Ecclesia | 8 Pagina's