Wijze van hooien in Amerika
Brief van Johan Wagner uit Canada
Ostrander, 3 jan. 1958.
Geachte redactie,
Na m'n vorige brief heb ik weer vele dingen meegemaakt en ben weer een heel eind verhuisd.
In m'n 3e of 4e stuk heb ik iets over het hooien gezegd en verteld dat ik daar een apart artikel aan zou wijden. Dat zullen we nu dus hebben. Ik heb u verteld dat de heer Marks
Ik heb u verteld dat de heer Marks een flinke veestapel had (pim. 800 koeien) en dat hij zo'n 250 acres is 100 ha. lucerne had. De meeste percelen zijn geirrigeerd land. Er stond een heel goed gewas op.
Er stond een heel goed gewas op. Men begon zeer laat (m.i. veel te laat) te maaien met 2 trekkers, met elk een 6-voet maaibalk. De lucerne was al 10 dagen volop aan het bloeien en sommige stukken waren in de top alweer van blauw nar bruin aan 't verkleuren. De velden hadden een blauwe sluier van de vele blompjes, die deze planten zo rijk kunnen vertonen. Hoewel het een mooi gezicht is en voor een buitenstaander zeer goed lijkt, is het „hooi" daar te ver, om er nog hooi van te maken. Meerdere malen heb ik zeer voorzichtig gevraagd of ze dat hier anders bekeken, maar het antwoord bleef men mij schuldig. Als dit hooi één dag lag op het zwad, dan ging weer een andere trekker er soms wel 2 maal langs met een zwadkeerder, om zo enige zwaden op een lange rug te brengen. Na enige uren volgde hierachter de pick-up pakkenperser, die het hooi oppikte en er vervolgens pakken van maakte.
Mogelijk zult u vragen: was het dan in zo korte tijd goed? Ja, het was al goed, omdat de zon gewoon moordend brandt en met wat wind het afgesneden© in enkele uren tot zeer droog hooi omzette. Doordat nu het gewas al zover in bloei was, voor het maaien, was de taaiheid van het blad aan zijtakjes enz. al zo erg verminderd, dat na de inwerking van deze in en - drogende temperature'h, bij elke bewerking veel van haar blad verloor. De pakken waren dus hoofdzakelijk stammen en ik noem het stokken. De maaiers en andere bewerkers gingen steeds verder, terwijl elders andere lieden, enige oude vrachtwagens in orde gingen brengen om de paltken te laden. Ook werden de elevatoren nagezien, gesmeerd en voor gebruik gereed gehouden. Na een dag of 3 was er een goede voorraad zodat het hooien kon beginnen.
Hard werken!
Op meerdere plaatsen waren omheinde ruimten, waar nu nog metershoge distels, klitten, brandnetels, hun vrijgevochten leven leiden. Dikwijls waren die klitten wel 3 ó 4 meter hoog en de stammen, bij de grond 8-10 cm dik Vluchtig werden deze „oerwouden", wat gemaaid en aangeharkt. Dan gingen de vrachtwagens naar het hooiland. Eén chauffeur en één ladder per wagen. Er was een machine die naast het rechtervoorwiel aan de bumper werd geschroefd. Aangedreven door een wiel met ketting was dat een rijdende Jacobsladder. De chauffeur reed dan me de wagen decht en vlak langs de lengte der liggende pakken. De pakken gingen de Jacobsladder op en de lader stapelde ze op de wagen. Met een klein rad kon hij de stelligheid van de Jacobsladder regelen. Als de wagen vol was werd de machine vliegensvlug aan de andere vrachtwagen gezet en werd deze geladen.
De temperaturen waren zeer hoog en het tempo dito, zodat men beslist geen kou had. De vrachtwagens reden, na vol te zijn, naar de klampplaats en daar werd het een lossen van je welste. De eerste laag op de stoppels van het onkruid. Een laagje oud stro of zo, stond niet in het bestek, dus de pakken gingen voor deze eerste laag op de hoogste kant liggende op de vloer. Zo vast mogelijk tegen elkaar. De volgende lagen kv/amen plat te liggen en wel zó dat er 4 verschillende lagen ontstonden. Steeds werden deze 4 lagen gebezigd tot een totale hoogte van 15 a 16 dagen. Als er zo'n laag of 5 waren, stelde men de elevator in gebruik, die telkens hoger opgeschroefd werd, zoals dat ook bij soortgelijk werk in Nederland voorkomt Op de klamp, was de klampmaker en meestal één aansmakker. Ik heb alle werk gedaan, maar vooral dat aansmak ken. 'k Denk, dat ik aardig beviel, 't Was geen licht werkje. De pakken wogen zo'n 30 a 40 kg en moesten aangesmeten worden over een afstand van 2- 8 meter. Zo'n 1200—1500 per dag. D eerste dag denk je dat al je spieren hun ontslag willen nemen. De tweede dag wreken ze zich, door je met niet plezierige krampen aan te vallen en dan wens je wel eens, dat er maar 5 uren op een dag zijn Doch dat komt weer bij en je moet wel, want de stroom houdt onophoudelijk aan. Met 5 mensen hebben we g.ó totaal in 16 dagen plm. 18.500 pakken eerste snee, van die scherpe „stokken" opgestapeld, op verschillende plaatsen. Het vee wordt hier n.1. vrijwel altijd
Het vee wordt hier n.1. vrijwel altijd buiten gehouden. Het slachtvee zomer en winter. In de winter komt het voor dat hier zo'n meter of meer sneeuw ligt plaatselijk en de vorst doet dan erg grimmig. Dertig tot veertig graden vorst zijn hier niet zeldzaam. Deze dieren worden dan bijgevoerd. Elke dag brengt men er dan hooi bij. Men knipt de draden of snijdt de touwen door en de rest doen de beesten zelf. Ze eten sneeuw voor vochtbehoefte en ze weten heel goed de plaatsen te vinden waar een beekje is dat nooit bevriest. Af en toe zal er wel eens een slachtoffer vallen. Een verdwaalde wolf of jakhals vindt dat weer een mooie natuur wet. Deze onpleizierige dieren komen hier bijna niet meer voor, doch soms wordt, er een gesignaleerd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's