Geluk!
(16)
Drijfnat was hij, toen hij niemand op de boerderij thuis trof. Gelukkig voor hem, dat het meisje een kachel warm had en dat hij mee kon eten. De vrouw van de boer knikt. Zij kan
De vrouw van de boer knikt. Zij kan haar dienstbode vertrouwen. Die weet hoe het hoort, als zij zelf van huis is. Een vrouv/ op ruimte is altijd gast
Een vrouv/ op ruimte is altijd gastvrij; haar meisje behoort dat ook te zijn. De boer vertelt, dat hij binnenkort
De boer vertelt, dat hij binnenkort een beestje te missen heeft. Met ee • ^^anddruk nemen ze afscheid. Bemardus viHl^i> zijn fiets terug. Wat belet hem om nog"ênJS3'&?6''^'i te bezoeken? Niets. Hij is nog°maar tY^n op de verharde weg, of komt de postW^^ ^^gen. Die is zijn vracht kwijt.
— Ik heb het weer verdifü^^- • • • >^°^P hij aan Bemardus. Bemardus roept terug, dat hij die
Bemardus roept terug, dat hij die middag lekker gegeten heeft.
ACHTSTE HOOFDSTUK
Die dag trof Simon Simons, de oude veekoopman uit die streek, Bernardus Uitwellingerga thuis. Meer dan eens had hij de jongen eens willen spreken. Ook nu had hij ruim een uur zitten wachten — doch de moeder van Bernardus had stellig gesproken, toen ze zei, dat ze haar zoon met een goed uur thuis verwachtte, omdat hij geen enkele vergadering van de Christelijke Jongelingsvereniging oversloeg. De weduwe kreeg gelijk. — Ik had je allang eens willen spre
— Ik had je allang eens willen spreken, Bemardus.
— Dat had toch wel eerder gekund — we reizen op marktdagen altijd samen.
— Jawel, maar dan kun je geen zaken doen!
— Dan kun je juist zaken doen!
— Niet die ik op het oog heb.... — Dus u gaat rentenieren.
n — Dus u gaat rentenieren. — Jij hebt een fijne neus en toch
— Jij hebt een fijne neus en toch weet je niet, waar de reuk vandaan komt. De moedor van Bernardus verwon
* De moedor van Bernardus verwondert zicht. In een heel uur had die man geen vijf woorden tegen haar gezegd en die jongen is niet in huis, of het „weerlicht" heen en terug.
— Ja, ik moet eigenlijk vlug eten en naar de vereniging — wat heeft u? Moet het per se vanavond of kan he morgen ook? Ik blijf toch morgen-voormiddag thuis •— er is niet zoveel te bescharrelen op 't ogenblik.
— Goed, dan kom je morgen om tien uur bij mij.
— Als u dan maar wat te koop hebt, want ik kan nog geen acht poten bij mekaar krijgen voor de markt.
— 't Is de tijd niet. Straks komen de nuchtere kalveren weer, en 't zal mij sterlï verwonderen, als de boeren de beesten, die ze op stal hebben gezet, tot mei te eten kunnen geven.
— 't Is te hopen van wél! roept de moeder van Bemardus. Haar gedachten zijn, dat het een boer goed moet gaan. Als het bij de boeren regent, druppelt het soms bij de arbeiders.
Simons geeft haar geen antwoord. Bij de deur vindt hij zijn klompen. Dan haalt hij een tabaksdoos te voorschijn en gunt zijn gehemelte wat van de voorraad. Hij werkt de pruim achter de kiezen, maar terwijl hij loopt, gaan toch zijn kaken kauwende op en neer in een snel tempo, alsof hij ergens op om „haffeit." Een haastig paard kan dit precies zo op zijn gebit doen. Toch is Simons niet haastig, integendeel, hij heeft de tijd. En als Bernardus niet wil, wat hij zich voorstelt, wel, dan doet hij het evenwel toch kalm aan. Haastige mensen schieten hun doel voorbij. Simons is niet tevergeefs de vijf en zestig jaren gepasseerd en heeft veel mensen zien komen en gaan. De ogen onder de klep van zijn altijd voorover hangend zwart petje, bekijken helder lichtblauw de wereld en de mensen en de dieren, ze vragen nog naar geen bril. Het zeggen onder de mensen is, dat Simons drinkt en daarom nooit rijk geworden is. Toch heeft niemand hem ooit dronken gezien. De mensen zeggen wel meer. Maar als de boeren beweren, dat er geen wezen op twee benen rond loopt, dat zo'n uitnemende kennis van vee heeft — dan hebben ze gelijk.
Simons, hij lijkt meer een oude schipper dan een veehandelaar. Hij is klein van gestalte en zijn gebogen beentjes komen echt zo hier en daar terecht, als zoeken zij naar een geschikt neerkomen. Bij zomer- en winterdag draagt hij een duffelse jas, alleen heeft hij de duffel bij heel warm weer open. Zijn gezicht is iets bruin en wat tanig. Toch is hij een goed man. Hij spreekt alleen als het voor zaken moet. Nooit spreekt hij hard, geen enkele maal slaat hij een boer kletsend en met geweldig gebaar in de hand. En als hij op marktdag een borrel drinkt, blaast hij vóór te proeven, al is het hete koffie. Hij hee^t -on ruime borst, die niet vrij van bronchitis is. De mensen zeggen, dat hij kind noch kraai in de wereld heeft. Dat is niet waar. Ten eerste heeft hij een zeer omvangrijke, grote vrouw. En het oude boerderijtje, waar zij wonen, is geen eigendom van een ander. Hij heeft bovendien voldoende „gewisseld" in zijn portefeuille, die in een binnenzak altijd de warmte van zijn lijf ondergaat. Een koperen ketting om zijn nek behoedt de portefeuille voor diefstal. Zelfs 's nachts gaat de ketting niet af. Gaat hij dan met kleren en al naar bed? Geen mens, die deze vraag naar waarheid beantwoorden kan — feit is, dat Simons' oordeel is als volgt: Bij zitten of staan of lopen kan een mens het met minder kleren doen dan 's nachts als men gaat liggen. Maar de dekens dan? Kom toch mensen! Weeg op uw hand eens een wollen deken en til met uw andere hand eens de duffel van Simons — wie dat doet, vraagt niets meer. Trouwens, als Simons zijn duffel eens aflegt, is er ook niets dan een wanstaltig geraamte over. Maar zolang de duffel zijn leden omsluit en zolang er die witte vlam in zijn ogen is, zolang zijn verstand zo scherp is als thans, zo lang hij zo weinig maar terecht nog spreekt, is liij een man, waar men mee rekenen moet, een man om te vrezen en om een ander te helpen.
Neen, rijk is hij niet — maar wie zal zeggen, hoeveel tobbers van boeren hij met geld geholpen heeft. Niemand, want daar weet niemand van. Hij weet het zelf niet eens, als een boer hem in betere om.standigheden terugbetalen wil.
Jij geld van mij gehad? — Welnee!...
En dan zegt hij er iets achteraan, zo maar enkele woorden — en vele mensen hebben geveinsd het niet te verstaan. Dat ligt voor hun rekening, want overal waar hij wèl deed, heeft hij zijn boodschap gebracht — doch ook uitsluitend als hij wèl deed en „haffelende" weg, met de ogen naar beneden en altijd als terloops: „Gedenk de armen." En geen mens is er ooit op gekomen om hem als diaken voor te stellen. De kerk m.aakt meer fouten. Een wonderlijk uitzonderlijke mens, die Simon Simons? Wel neen, men noemt zo gauw iemand, die zich zelf is, die geen confectie is, wonderlijk en uitzonderlijk. God schiep geen gezicht gelijk aan een ander — en de mensen willen, dat hun medemensen spreken als zij, denken als zij, handelen als ieder ander. Dat is fout — Simons wéét dat dit fout is, maar hij zegt het niet, omdat dit fout van hem zou zijn
Zeker, hij bezit een vrouw, wisselgeld en een boerderijtje. Natuurlijk is er ook vee, doch vee zonder naam en zonder afstamming.
Het is zeer ongeregeld vee. Vandaag heeft hij tien, morgen staan er twintig koeien gestald. Zijn voorraad vee gaa op en neer met de gang van de handel De boeren moesten daar naar kijken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's