De Spaanse En Staatse Armada: Hoe Gods Winden Waaien…
Mij is gevraagd om te spreken over de magnalia Dei, over de grote daden van God in de geschiedenis. Het leek mij in dat verband een goed idee om over twee bijzondere historische gebeurtenissen, over twee keerpunten in de geschiedenis van ons land, te spreken. Twee momenten die u weliswaar min of meer bekend zullen voorkomen, maar waaruit Gods hand kennelijk blijkt. Als ik dit zeg, realiseer ik mij dat ‘Gods hand in de geschiedenis’ een beladen term is geworden. Er zijn ook onder ons heel wat historici die zich de vraag stellen: ‘Kun je dat eigenlijk nog wel zeggen: Gods hand in de geschiedenis’? Is dat niet te veel gezegd? Is het niet zo dat we veel bescheidener moeten zijn? Is Gods hand niet verborgen voor ons? Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet (Job 36:26a).
Dat lijkt natuurlijk een hele mooie Christelijke bescheidenheid, maar het is de vraag of dat wel zo is. Uiteraard weten wij Gods verborgen wil niet. Die is voor ons verborgen. Soms kan men daar achteraf persoonlijk iets van zeggen als God dat wil ophelderen. Maar het gaat hier echter niet over Gods verborgen raad. We hebben ons te richten naar Gods geopenbaarde wil, naar Gods Woord. Uit Zijn Woord kennen wij iets van Zijn geopenbaarde wil. Groen van Prinsterer, een bekend historicus, zei het zo mooi: “Er staat geschreven, er is geschied”. Met andere woorden: ‘Als de geschiedenis zich voltrekt op zo’n wijze dat het samenvalt met Gods geopenbaarde wil, dan mag men daarvan zeggen dat dit Gods hand is, dat God daar aan het werk is, dat het in Zijn gunst is en dat het Zijn zegen is’. Dan, want alle voorspoed is uiteraard geen zegen en alle tegenspoed geen vloek. Maar om een voorbeeld te geven: vanuit Gods Woord weten we dat Hij Zijn verdrukte kerk wil helpen juist op die momenten als het er helemaal niet meer op lijkt dat er uitkomst zal komen, als de krachtsverhoudingen ver in het nadeel van Zijn kerk zijn. Wanneer God op zo’n moment uit een wonderlijk voorzienig bestel iets laat gebeuren ten gunste van Zijn kerk, dan mogen we daarover niet zwijgen. Als wij dan menen te moeten opmerken: ‘Wij weten daar niets van te zeggen’, dan roven wij toch ten diepste Gods eer. Dan is zwijgen, hoe bescheiden ook, een verzaken van onze plicht. Dat heeft niets te maken met God voor onze zaak claimen of God aan onze kant te plaatsen. Ook niet met het zeggen: ‘Onze mensen waren goede mensen en de vijanden waren slechteriken, dat waren schurken’. Nee, daar moeten we verre van blijven. Maar wel mogen we bijvoorbeeld zeggen wat Groen van Prinsterer zo treffend opmerkte:
“Nederland een tweede Israël? Niet bij gelijkstelling, maar bij vergelijking. De zegeningen van het Evangelie, niet bij uitsluiting, bij uitnemendheid aan Nederland verleend. Geen hoogmoed dit te beweren; grove ondankbaarheid dit te miskennen. (…) Zo men een behoedmiddel verlangt tegen nationale trots, vrage men zich af: Waarom is de Reformatie onderdrukt in landen waar ook duizenden haar bezegeld hebben met hun bloed: in Spanje, in Italië, in België wel, in de Noordelijke Nederlanden niet?” 1
Hoort u de verwondering van Groen van Prinsterer? Het is hem een heilig vermaak geweest om dat te overdenken en dat ook weer te geven in zijn Handboek der geschiedenis van het vaderland (1846).
Zoals gezegd willen we thans twee van die momenten waaruit Gods voorzienigheid ten gunste van Zijn kerk kennelijk blijkt, onder de loep nemen. En ik hoop dat het ook voor u en mij een vermaak mag zijn om na te speuren wat God in onze geschiedenis gedaan heeft.
Als titel hebben we gekozen: ‘De Spaanse en Staatse Armada: hoe Gods winden waaien…’ Twee gebeurtenissen. De Spaanse Armada in 1588, de Staatse Armada in 1688. Het gaat om twee belangrijke keerpunten in onze geschiedenis. Het is wel eens aardig om uzelf de vraag te stellen: ‘Wat zou er gebeurd zijn wanneer deze gebeurtenissen anders waren verlopen?’ Het is - menselijkerwijs gesproken - de vraag of wij dan met Gods Woord waren opgegroeid. Waarschijnlijk niet. Dit is feitelijk dezelfde vraag die Groen van Prinsterer stelt in het zojuist aangehaalde citaat. Wat is toch de oorzaak dat hier en in Engeland en Schotland de Reformatie mocht doorgaan en dat die in Spanje, Frankrijk en ook in België is gesmoord. Het strekt tot verwondering, ook als we deze twee gebeurtenissen overdenken.
1. De Spaanse armada van 1588
In 1588 is de Tachtigjarige Oorlog al twintig jaar aan de gang. Er is dan al heel wat gepasseerd. Het is een strijd op leven en dood. In 1588 lijkt het allemaal niet zo goed meer te gaan. Er zijn momenten van grote overwinningen en van wonderlijke uitreddingen geweest. Denkt u bijvoorbeeld maar aan het Ontzet van Leiden (3 oktober 1574). Maar de laatste jaren gaat het slecht. In 1584 had het de Nederlanden als een mokerslag getroffen dat prins Willem van Oranje zo van het ene op het andere moment door een zogenaamde hugenoot, maar in het geheim een roomse huurmoordenaar, was vermoord (10 juli 1584). Er heerste toen grote vreugde onder de roomsen, maar grote verslagenheid onder de protestanten. De ziel was als het ware uit de Opstand gerukt.
Toen in het roomse ’s-Hertogenbosch het bericht werd vernomen dat Willem van Oranje om het leven was gebracht, meenden de kanunniken daar op de 25e juli een dankdienst te moeten houden in de grote Sint-Janskathedraal. Daar hebben ze het Te Deum Laudamus (‘Wij loven U, O God’) gezongen, daar hebben ze God gedankt en geloofd omdat prins Willem vermoord was. Maar ’s-avonds tegen elf uur, toen de kerk allang weer leeg was en ’s-Hertogenbosch in rust, kwam er een onweersbui opzetten. Ds. Abraham van de Velde schrijft er ook over in zijn boek De Wonderen des Allerhoogsten. 2 De lucht werd gitzwart. Deze was natuurlijk al donker, maar deze werd zwarter dan zwart. Een van de eerste bliksemschichten trof de middentoren van de Sint-Jan. In een mum van tijd brandde deze als een fakkel. De vlammen lekten omhoog. Het vuur verspreidde zich ook naar de daken. Het was een dramatisch schouwspel. U kunt zich voorstellen dat ook die Bosschenaren die een aantal uren geleden nog in de kathedraal het Te Deum Laudamus gezongen hadden, weer op het kerkplein stonden en daar een groot deel van hun kathedraal in lichtelaaie zagen staan. Zij zagen vervolgens de middentoren in elkaar storten. Deze viel op het zuidertransept van de kathedraal en verwoestte ook dat voor een deel. Het vuur bereikte bovendien de westtoren, waarvan de beiaard en de luidklokken smeltend neerstortten. Ook werd het grote orgel volledig vernield. Kortom, de ravage was onbeschrijfelijk en de schade enorm. Een kennelijke sprake, waarin de protestanten gezien hebben: wie Gods volk aanraakt, raakt Zijn oogappel aan (Zach. 2:8).
Donkere wolken
Een jaar later, in 1585, zien we dat de bekwame Spaanse veldheer en landvoogd van de Nederlanden, Alexander Farnese, beter bekend als de hertog van Parma, in de Zuidelijke Nederlanden met zijn leger stad na stad inneemt. Deze man was zeker geen schurk. Nee, hij was sympathiek, ging netjes om met de krijgsgevangenen en was relatief tolerant tegenover de protestanten. Maar door zijn bekwaamheid als militaire leider des te gevaarlijker. Zelfs een grote stad als Antwerpen moet op 17 augustus 1585 de poorten voor hem openen. Dit is voor het protestantisme een buitengewone schok geweest. Wel 40.000 protestanten - die mochten de stad verlaten; hij bracht ze niet om! - zijn toen naar de Noordelijke Nederlanden gevlucht. Zo ging dat maar door.
En dan dient zich in 1587 het verhaal aan dat de genadeslag zou komen, want Filips II was bezig met een enorm vlootbouwprogramma, de u welbekende Armada. Een van die omvang in die tijd nog niet eerder geziene gigantische vloot van zo’n 130 grote schepen, voor een deel drijvende kastelen, die bemand zouden worden met de beste soldaten van die tijd. En dat waren - als het ging om militaire kracht, macht en kunde - de Spanjaarden. We behoeven ons dus niets wijs te maken, de Nederlandse (huur)legers waren beslist geen partij voor de Spanjaarden. En Filips II had gezegd: ‘Ik ben liever koning van een verwoest land dan koning van een land dat ketters herbergt.’ Het zag er dus buitengewoon donker uit, zowel voor de Noordelijke Nederlanden als voor het protestantisme. Want het was niet alleen de bedoeling om de Noordelijke Nederlanden te treffen, maar vooral en in de eerste plaats ook Engeland. Om daar de protestants geworden koningin Elizabeth (1533-1603) van de troon te stoten, zodat Filips II er zelf op kon plaatsnemen, en om daar actief een proces op gang te brengen waardoor Engeland weer terug zou keren in de schoot van de roomse moederkerk. Donkere wolken dus, angstige momenten. Ongetwijfeld zullen er vele gebeden opgestegen zijn. En velen zullen zich ook afgevraagd hebben wat we zingen in Psalm 77 vers 6:
Zou God Zijn genâ vergeten?
Nooit meer van ontferming weten?
Heeft Hij Zijn barmhartigheên
Door Zijn gramschap afgesneên?
Het plan van Filips II
De opmars van de hertog van Parma leek weliswaar onstuitbaar in de Nederlanden en de angst daarvoor was groot. Evenwel was God ondertussen bezig om de verlossing uit te werken door… de Armada. Ja, want toen de hertog van Parma van de komst van die enorme vloot hoorde, werd hij daar echt niet blij van, daar ook hij dan met zijn leger daaraan deel zou moeten nemen, terwijl hij juist zo goed vorderde. Hij was juist bezig om in een snel tempo alles in de Nederlanden weer aan Spanje te onderwerpen en alles weer terug te brengen in de schoot van rome. Als hij nog even de tijd zou krijgen, dan zou de opstand in de Nederlanden gebroken zijn. Maar Filips II besliste anders. Hij had bedacht dat een grote vloot met in totaal ruim 30.000 matrozen en soldaten aan boord naar Engeland moest varen. Deze vloot moest tevoren in Duinkerken (gelegen net over de Belgische grens in Frankrijk) ook het eliteleger van de hertog van Parma oppikken en vervolgens het Kanaal oversteken om koningin Elizabeth te onttronen. Hij verwachtte in Engeland hiervoor bijval te krijgen, want er waren in Engeland nog roomsen genoeg die dit graag wilden. Engeland zou weer rooms worden, hij daar koning en vervolgens zou Parma de klus in de Nederlanden kunnen klaren. Dat was op zich niet dom of onlogisch gedacht, want uiteindelijk werden de Nederlanden in die tijd fors geholpen door Engeland. Dat zou dan niet meer kunnen. Des te gemakkelijker zou dan de opstand in de Nederlanden gebroken kunnen worden. Maar Parma zag het anders. Hij heeft zijn best gedaan om Filips II te overtuigen waarom het plan van de Armada toch niet zo ver-standig was. Geef mij maar de helft van het geld dat u aan de Armada besteed en dan zal ik ervoor zorgen dat u uw uiteindelijke doel bereikt, maar dan op een andere manier. Hij had een beter en goedkoper plan. Hij wilde in een flits, in één nacht, zijn gehele leger met schepen het Kanaal over laten zetten.
Menselijkerwijs gesproken kunnen we zeggen dat als Parma zijn zin had gekregen, de Reformatie helemaal ten einde was gebracht. Maar hoe Parma ook probeerde Filips II over te halen, het lukte niet. Filips II was vast besloten. Hij geloofde echt dat het Gods plan was dat hij een armada, een grote vloot, zou opzetten om Engeland en ook Nederland weer in de schoot van de moederkerk terug te brengen. We moeten ons realiseren dat Filips II een ‘vrome’ man was. Hij was beslist niet alleen maar uit op eigen macht. Zijn leven kenmerkt zich door ‘vroomheid’ en een principiële levenshouding. Wel verblind en verdwaald in een valse godsdienst, zoals wij dat vanuit de Bijbel mogen zeggen, maar hij was zeker geen opportunist die alleen maar voor eigen eer en roem ging. Hij meende echt dat hij met de Armada Gode een dienst bewees, zoals dat ook van Saulus van Tarsen staat beschreven. Filips II legde daarom de raad van Parma aan de kant. Ik zou willen zeggen: De raad van Achitófel is gebroken, want het zou dramatisch hebben uitgepakt wanneer die succesvolle generaal de ruimte had gekregen voor zijn plan inzake Engeland en om door te gaan in de Nederlanden. Nu moet hij wachten en nog eens wachten in een legerkamp op de komst van de Armada. De herfst gaat er overheen. De vochtige weersomstandigheden hebben al tot gevolg dat talloze soldaten omkomen, waardoor een deel van Parma’s leger uitgeschakeld wordt.
Plechtig begonnen
Ondertussen gaat de vlootbouw verder en eindelijk is het zover dat de vloot zal uitvaren. Dan is het 25 april 1588. Het is uiteraard een ‘heilige’ kruistocht. Dus die moet ook op ‘de juiste manier’ begonnen worden. In de kathedraal van Lissabon wordt een heilige ceremonie opgevoerd. De aanvoerder van die enorme vloot, ook al een sympathieke man, is Filips neef Don Alonzo Pérez de Guzmán el Bueno (1550-1615), die hertog van Medina Sidonia was. Deze hertog, meestal kortweg Medina Sidonia genoemd, schrijdt daar de met honderden aanwezigen gevulde kathedraal van Lissabon binnen. Ook de aartsbisschop van Lissabon is daarbij tegenwoordig en hij voert daar de mis op, die onze Heidelbergse Catechismus in Zondag 30 een vervloekte afgoderij noemt. Het is allemaal heel plechtig. Op het altaar ligt het vaandel en Medina Sidonia loopt naar voren, pakt daar dat vaandel op en heft dat boven zich uit. We zien dan in het midden van het vaandel het wapen van Spanje en aan weerszijden twee heilige afbeeldingen. Aan de éne kant Christus gekruisigd en aan de andere kant de heilige maagd Maria. Ook is in het Latijn vermeld: ‘Sta op, Heere, beslecht Uw zaak’. Medina Sidonia schrijdt vervolgens heel plechtig die kerk uit en steekt het plein over naar het Dominicanenklooster. Op dat plein zien we vele matrozen en elitetroepen geknield liggen. Hij gaat het Dominicanenklooster binnen, legt daar het vaandel een ogenblik neer en pakt het even later weer op als teken van persoonlijke toewijding. Dan keert hij terug naar de kathedraal. Ondertussen liggen al die duizenden soldaten nog steeds geknield op het plein. Daar zijn allemaal pastoors bij om die soldaten te zegenen en hun de absolutie, de vergeving van al hun schuld, mee te geven. Komen ze in deze ‘heilige’ kruistocht om, dan zullen zij absolutie genieten.
Er wordt echt werk van gemaakt dat het een ‘heilige’ kruistocht zal zijn, want de soldaten worden allemaal verplicht om als het ware een soort eed te doen dat ze zullen stoppen met vloeken en met zweren. Ook worden de schepen onderzocht of er geen enkele vrouw meer is achtergebleven, zodat het er zedelijk aan toe zou gaan. Kijk, in zo’n vrome ijver werd de tocht met de Armada begonnen.
Al snel problemen
Het duurde nog een maand, toen voer de machtige vloot uit. Het was een enorme kunst om die 130 schepen in formatie te laten varen. Dat viel echt niet mee. Medina Sidonia kreeg gelijk al een angstig voorgevoel, want al heel snel bleek dat de voedselvoorraden niet zo geweldig waren. Het meegenomen vlees begon, omdat het onvoldoende gepekeld was, te rotten en veel van de meegenomen watervaatjes bleken ondeugdelijk te zijn, omdat ze van te jonge duigen gemaakt waren. Daardoor was het water in veel vaten niet meer te drinken, omdat het groen geworden was van de alg. Na drie weken waren ze bovendien nog maar nauwelijks opgeschoten. Vanuit Lissabon tot het noorden van Portugal. Feitelijk een heel klein stukje. En toen kwam er een westerstorm opzetten. Die dreef de vloot uiteen. Gezien de situatie besloot Medina Sidonia de vloot opnieuw te verzamelen in de noordelijkste haven van Portugal, La Coruña. Tegelijk konden dan nieuwe voedselvoorraden worden ingeslagen. Het duurde een hele tijd voordat de uitgewaaierde schepen weer gehergroepeerd waren. Sommige waren nota bene al dicht bij Engeland. En toen heeft Medina Sidonia, evenals eerder Parma, geprobeerd om de koning op andere gedachten te brengen. Of het niet beter was de gehele operatie af te blazen gezien de problemen die zich al hadden voorgedaan en omdat een deel van de schepen heel traag was. ‘O koning Filips, doe dit niet, dit gaat fout.’ Maar koning Filips was vastbesloten. Hij zei: ‘Het kan niet misgaan. Ik heb de zegen van de paus.’ Die had hij inderdaad. Bovendien had de paus hem beloofd dat, zodra de eerste Spaanse soldaat voet aan vaste wal zette in Engeland, hij een miljoen aan gouden dukaten zou ontvangen. De paus was dus beslist scheutig. Koning Filips II geloofde dat God hem uiteindelijk de overwinning zou geven. Medina Sidonia kreeg dan ook als antwoord dat hij de moed niet moest laten zakken. Ondertussen smeekte Gods ware volk in Engeland en de Nederlanden of de HEERE zou opstaan tot de strijd en deze aanslag van deze machtige vijand, die het qua kansberekening zou moeten winnen, zou willen verijdelen.
Opnieuw uitgevaren
De vloot vaart een poosje later, in de tweede helft van juli, weer uit. Al snel komen ze dan onder Engeland. Als ze daar gezien worden, dan stroomt geheel Zuid- Engeland naar de kust en ziet daar die formatie van zo’n 130 schepen langskomen. Een enorme vloot. En een deel van de schepen zijn drijvende kastelen. Dat zag er dus indrukwekkend uit. Ze voeren in een halve maanformatie van naar schatting zo’n zeven kilometer breed. In het midden was de formatie het breedst met naar de flanken toe wat uitwaaierend en smaller en met in de punten een paar oorlogsbodems. Zo voer de vloot verder en verder. Na verloop van tijd ging de Engelse vloot er achteraan en die probeerde het gevecht aan te gaan. Dat bleek nog niet zo gemakkelijk. De Engelse schepen waren wel veel wendbaarder, maar zo’n grote formatie was lastig te breken. De Engelsen durfden ook niet te dicht bij te komen, want de Spanjaarden konden fantastisch enteren en man tegen man vechten. Daartegen hadden de Engelsen onvoldoende verweer. De geweldige vloot ging tergend langzaam naar de Zuidelijke Nederlanden. Maar hoe dichter bij Duinkerken, hoe zenuwachtiger de vlootvoogd Medina Sidonia toch werd, want hij had nog steeds geen bericht van Parma ontvangen dat hij er klaar voor was om in Duinkerken aan boord te komen. Wat was nu het grote probleem? Parma zag wel in - hij was een heel intelligente man! - dat die Spaanse schepen met veel diepgang daar niet dicht bij de kust konden komen vanwege de aanwezige zandbanken. Parma moest zijn leger met schuiten naar de Spaanse schepen laten varen, maar de kans was dan groot dat de geuzenvloot onder leiding van Justinus van Nassau met platbodems die over de zandbanken heen konden varen, de aanval op hen zou openen en dan zou een bloedbad het gevolg zijn. Parma dacht: ‘Ik kom nooit op de Armada’. Het moest allemaal doorgaan, maar Parma liet nog niet weten dat hij er klaar voor was. Medina Sidonia besloot toen om de vloot nog even niet bij Duinkerken, maar iets eerder bij Calais voor anker te laten gaan. Daar zouden boodschappen over en weer gezonden worden naar Parma om zeker te weten dat alles in orde was.
In paniek
Als ze daar voor anker liggen, gebeurt het. De Engelsen worden ook zenuwachtig en denken: ‘We moeten toch een keer die formatie breken, anders komen ze aan land en een landoorlog gaan wij niet winnen.’ Ze zien dat het springtij gaat worden en dat de wind naar het noordwesten draait. Dat is gunstig. Ze bedenken een plan waarvoor ze oude schepen nodig hebben, maar daarop hebben ze niet gerekend. Ze zijn namelijk van plan zogenaamde branders, waarvoor normaliter oude schepen werden gebruikt, naar de Spaanse vloot te laten varen. Uiteindelijk hebben ze toch een stuk of acht schepen bij elkaar. Geen oude, maar goede schepen. Dat kon echter deze keer even niet anders. Ze stoppen deze vol met brandbaar materiaal. Laten ook de kanonnen erop staan, volgepropt met kruit. In de nacht drijven ze die brandend richting de Spaanse vloot. De Spanjaarden zijn erop voorbereid dat zoiets zou kunnen gebeuren. Daarvoor hebben ze een paar kleine schepen klaargelegd. Daarmee zullen ze de branders enteren en die laten afdrijven naar de kust om ze daar gecontroleerd uit te laten branden. Bij de eerste twee lukt dit. Ze denken: ‘Zo doen we het ook met de andere. Niets aan de hand’. Maar wat gebeurt er. De Spanjaarden waren vuurbang voor een wapen dat toen in omloop zou zijn, de zogenaamde Antwerpse hellebranders. Daar hadden ze allerlei wilde verhalen over gehoord en de maker daarvan zou nu in Engeland zitten. Als de Engelsen dat wapen gingen inzetten, dan moesten ze wegwezen. Het was allemaal gestoeld op niets, maar de angst daarvoor had de Spanjaarden te pakken. Welnu, op het moment dat de volgende branders aankwamen en ze ook die wilden enteren en mee wilden nemen naar de zijkant, ontploffen opeens de met kruit volgestopte kanonnen. Dat gaf een geweldige vonkenregen. De Spanjaarden zijn als verlamd. Dit zijn de hellebranders, dit is het einde, denken ze. Dit is het wapen waar we zo bang voor zijn. In de verwarring van dat moment, gepaard met noordwestelijke rukwinden, drijven de overige zes branders op de Spaanse schepen af. In haast moeten die grote schepen nu de ankers lichten. Het wordt een paniek tot en met en ze zouden elkaar overvaren. Dit tafereel doet ons denken aan de geschiedenis van Gideon en de Midianieten. De hele formatie ligt nu uit elkaar. De Engelsen gaan nu in de aanval. Zij schieten met hun sneller wendbare schepen heel wat Spaanse schepen lek. Er vinden ook vreselijke slachtpartijen plaats. Gehele dekken worden weggevaagd. Als sommige Spaanse schepen door de rukwinden wat opzij komen, dan stroomt het bloed uit de schietgaten. Aan de Spaanse Armada wordt een gevoelige slag toegebracht, maar deze is nog niet verslagen.
Kennelijke weersomstandigheden
De niet lek geschoten schepen ontkomen naar het noorden. Want de Spanjaarden denken: ‘We kunnen maar beter proberen om ons heil in de vlucht te zoeken. We varen om Schotland heen en dan aan de andere kant weer terug.’ Op zich niet dom, maar… er volgen twee weken van onweersbuien, heftige winden en onafgebroken regen. In die heftige weersomstandigheden zijn er heel wat Spaanse schepen op de kust van Schotland en vooral Ierland kapotgeslagen en met man en muis vergaan. Het was een kennelijke wind. Het was een kennelijke weersgesteldheid. Uiteindelijk na zes weken komt het gedeelte van de vloot dat niet vergaan is, terug in Spanje.
Ook op de terugweg zijn nog vele Spaanse soldaten en matrozen gestorven, want er heersten op de schepen erbarmelijke omstandigheden. Honger, dorst. De Spaanse soldaten hadden zo’n dorst dat ze de vodden uitknepen om het regenwater te kunnen opdrinken. Het waren echt buitengewone omstandigheden. Uiteindelijk blijken circa 65 van de 130 schepen te zijn vergaan. Veel meer dan de helft van het aantal matrozen en soldaten is omgekomen. Van Medina Sidonia is bekend dat hij de barre tocht overleefd heeft.
Gods hand
U kunt begrijpen dat dit niet allemaal direct bekend was. Dat zou nu heel anders zijn. Aanvankelijk dachten de roomsen nog dat het allemaal gelukt was. Het was zelfs zo dat er een hoge geestelijke bij de paus kwam die zei: ‘U moet de feestverlichting laten aanbrengen, u moet het Te Deum Laudamus laten zingen, want God heeft een groot werk gedaan. Hij heeft onze haters gestraft.’ Maar de paus was wel zo wijs dat hij eerst nog een bevestiging hiervan wilde hebben, maar die kwam niet. Wel het tegendeel.
Koning Filips II kan dit in al zijn ‘vroomheid’ maar niet begrijpen. Weet u wat hij dan doet? Dan schrijft hij dit alles toe aan Gods hand. Wij vinden dat vandaag de dag moeilijk, maar hij doet het wel. Hij zegt: ‘Wij hebben niet tegen onze vijanden, maar tegen de elementen van de natuur gestreden. God Zelf heeft ons kennelijk de overwinning niet willen geven.’ En dan zegt hij letterlijk dit - wat toch heel bijzonder is voor een rooms vorst die zo vreselijk aan zijn eind is gekomen:
“Wij moeten God prijzen voor alles wat Hem gelieft ons aan te doen. En nu dank ik Hem voor de genade die Hij heeft bewezen. In de stormen waarin de Armada heeft gevaren, zou zij een erger lot hebben kunnen ondergaan. Dat haar ongeluk niet groter is geweest, moet worden toegeschreven aan alle gebeden voor een goede afloop, zo vroom en met zoveel volharding aan God gericht.” 3
Koning Filips II hield uiteindelijk blind zijn valse geloof vast in deze tegenslagen. Maar voor Gods kerk in de Nederlanden, in Schotland en in Engeland was het: ‘Gods adem heeft hen verstrooid’. Alom zijn er dankdiensten gehouden. De strik was gebroken en Gods volk was vrij geraakt, zoals we ook zingen in het vijfde vers van Psalm 76:
Als God ter hoge vierschaar steeg,
’t Zachtmoedig volk verlossing kreeg,
Ontzette zich het gans heelal.
Gewis, der mensen gramschap zal,
Wanneer z’ op ’t hevigst is aan ’t blaken,
Uw groten lof nog groter maken.
2. De Staatse Armada van 1688
Tussen de Spaanse en de honderd jaar later uitgevaren Staatse Armada, die ongeveer driemaal zo groot was, zijn heel wat parallellen te trekken. In ieder geval pakken zich in 1687-1688 opnieuw donkere wolken samen boven het protestantisme in Europa. Opnieuw een keerpunt in de geschiedenis, misschien nog wel meer dan de vorige. Zelfs de bekende hedendaagse Britse historicus Jonathan Israel, die beslist geen gelovige genoemd kan worden (hij noemt zichzelf spinozist), merkt dit op in zijn lijvig boek De Republiek.
Hij schrijft:
“In de jaren 1688-1691 werd de loop van zowel de Nederlandse als de Britse geschiedenis drastisch gewijzigd door een van de grote gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis - de Glorieuze Revolutie.” 4
Met de ‘Glorieuze Revolutie’ wordt de gehele in 1688 door stadhouder Willem III op poten gezette onderneming van het uitvaren van de Staatse Armada tot het - zonder vergieten van bloed - verdrijven van koning Jacobus II van de Engelse troon aangeduid. Hoe anders zou de geschiedenis van West-Europa gelopen zijn, indien deze niet had plaatsgevonden of mislukt was! Wat was er aan de hand? Daarvoor is nodig dat ik u in het kort de toenmalige situatie in vier landen schets.
Frankrijk
Hoe is het in 1688 in Frankrijk? In Frankrijk regeert Lodewijk XIV, bijgenaamd de Zonnekoning. Hij laat zich vereren als God, mateloos arrogant. Hij zegt: ‘De staat, dat ben ik en alles moet naar mijn pijpen dansen.’ Hoewel hij bepaald niet een vriend van de paus is, is hij wel rooms. Voor hem is het duidelijk: Europa moet voor een groot deel weer één worden: alles weer rooms en hij koning. In Frankrijk hebben de hugenoten inmiddels ervaren wat dat betekent, want 1685 is een dramatisch jaar voor de hugenoten geweest. Het Edict van Nantes, dat de hugenoten onder meer gewetensvrijheid gaf en het recht om hun godsdienst in de eigen kerken, kastelen en steden in het openbaar uit te oefenen, had Lodewijk in 1685 herroepen. Van het ene op het andere moment. De hugenotenpredikanten kregen twee weken de tijd om het land te verlaten en de gemeenteleden moesten blijven. De mannen die vanaf dat moment niet ter mis gingen, werden op de galeien tewerkgesteld, hadden een erbarmelijk leven en velen stierven een jammerlijke dood. De vrouwen en kinderen werden (daar zijn ook verhalen van bekend) soms tot hun dood opgesloten en de hugenotenkinderen werden ontvoerd, gekidnapt, ondergebracht in kloosters, rooms opgevoed en velen zijn er helaas, denk ik, ook rooms gestorven. Hoewel men niet mocht vluchten, deden velen dit wel. Pruisen, Engeland en vooral de Republiek zijn er goed mee geweest! Deze vluchtelingen vertelden in Nederland wat ze meegemaakt hadden. Die gruwelverhalen gaven toch een schrikeffect, vooral onder de regenten in de Nederlanden. Het stemt hen tot nadenken over de ware aard van Lodewijk. Dit moet u even onthouden.
Engeland
Hoe was de situatie in Engeland? Niet zoveel beter, althans voor Gods kerk. De troon van Engeland, Schotland en Ierland werd vanaf 1660 tot 1685 bezet door Karel II (1630-1685), die officieel het hoofd was van een protestantse kerk, de Anglicaanse kerk. Dit was echter een kerk met nog tal van roomse rituelen. En Karel was in naam wel protestant, maar in zijn hart rooms. Hij kroop steeds dichter naar rome toe. De puriteinen in Engeland hadden een zware tijd onder hem. Het is de tijd dat bijvoorbeeld John Bunyan in de gevangenis zit. Het is de tijd dat vele predikanten hun gemeente kwijtraken en daarvan afscheid preken. Denk aan Thomas Watson (± 1620-1686), aan Thomas Brooks (1608-1680) en vele anderen. Zelfs wel een paar duizend predikanten die hun gemeente moeten verlaten. Waarom? Omdat ze niet willen buigen voor de roomse rituelen in de Anglicaanse kerk, die onder Karel II toenamen. In 1685 sterft Karel II en wordt hij opgevolgd door zijn broer Jacobus II. Was Karel II nog stiekem rooms, Jakobus II is dat in het openbaar. Dus u kunt zich voorstellen dat de puriteinen in Engeland dat met grote zorgen hebben aangezien. Ze hadden eigenlijk nog maar één hoop. Dat waren de twee dochters van Jacobus, Mary en Anna Stuart, die beiden protestants waren opgevoed. De oudste was Mary (1662-1694), getrouwd met onze stadhouder Willem III, de andere Anna (1665-1714), getrouwd met de protestantse prins George van Denemarken. Het is echt ontroerend om de brieven van Mary te lezen. Daaruit komt naar voren welk een genade ook in haar leven verheerlijkt was. Die brieven geuren van het nieuwe leven. Heel bijzonder!
Welnu, op die beide prinsessen was dus de hoop van de puriteinen gesteld. Ze dachten: koning Jacobus II is al op leeftijd en heeft nog geen mannelijke troonopvolger. Als hij sterft, gaat de kroon over op een van die prinsessen. Maar wat gebeurt er? In 1688 krijgt Jacobus bij zijn tweede vrouw ongedacht nog een zoon. Tien dagen later, in juni 1688, wordt het kind rooms gedoopt! Maar dan is het voor iedereen wel helder: dit gaat uitlopen op een herstel van de roomse kerk in Engeland. Temeer beangstigend in dit verband is dat Jacobus en de eveneens roomse koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, goede vrienden van elkaar zijn. Ze konden bijzonder goed met elkaar overweg, althans in zoverre wij dit nog kunnen natrekken. Dit dreigde een monsterverbond te worden van Frankrijk en de Engelse koning met zijn leger gericht tegen het protestantisme. Nog even en dan zou het gedaan zijn met de Reformatie in Engeland.
Schotland
In Schotland werd Gods kerk onder koning Karel II (regeerperiode 1660-1685) en koning Jacobus II (regeerperiode 1685-1688) verstrooid en verdreven als veldhoenders op de bergen. Het is de tijd waarop convenanters in het veld en in de moerassen in het geheim samenkomen, want de kerken mogen ze niet meer in. Het is de tijd van Alexander Peden (1626- 1686). Daar in die moerassen en op die heuvels worden soms bijzondere momenten beleefd, waarin de hemel laag hangt, maar het is wel een verstrooide, tot bloedens toe vervolgde kerk. Ik zal u daarvan een opmerkelijke en treffende geschiedenis vertellen. Misschien kent u die wel, maar het is exemplarisch. De geschiedenis van John Brown (1627-1685), een eenvoudige en Godvrezende man, geen predikant. 5 Hij was zo’n Schotse calvinist of convenanter, die niet wilde buigen voor roomse rituelen of gebruiken in de kerk en het bovendien ongepast vond dat de koning het hoofd van de kerk was. Hij zei: ‘Christus is het Hoofd van de kerk en ik weiger de eed af te leggen dat de koning het hoofd van de kerk is, want dan ontroof ik Christus van Zijn kroonrechten.’ Deze John Brown werd door de bekende en beruchte Claverhouse (1648- 1689), die ook achter Alexander Peden aan zat met zijn dragonders, gevonden en meegenomen (1 mei 1685). Vervolgens moest hij de eed voor de koning afleggen, maar hij bleef standvastig. Hij zei: ‘Dat kan ik niet, dat is een zaak van het geweten.’ Maar Claverhouse had geen geweten, althans niet kenbaar. Claverhouse zei: ‘Meekomen’. Hij dreef John Brown toen naar zijn eigen huis. Zijn vrouw hoort lawaai en komt in de deuropening kijken wat er aan de hand is met twee van Browns kinderen bij zich, een op de arm en een naast haar. Tevens is ze zwanger. Claverhouse zegt dan tot John Brown: ‘Ik geef u nog één keer de tijd om te bidden’. Dan valt John Brown gelijk op zijn knieën in het gras voor zijn huis en bidt daar vurig en intens. Opnieuw hangt de hemel laag. Dat kan Claverhouse niet verdragen. ‘Ik heb gezegd dat u mocht bidden, maar niet preken. Stoppen nu. Neem afscheid van uw vrouw en uw kinderen.’ John Brown omhelst zijn vrouw en zijn kindertjes en als een stervende patriarch zegent hij ze ook nog, ook dat ongeboren leven, nu hij op de drempel van de eeuwigheid staat. Ontroerend! Daar gaat zoveel vanuit dat als die Claverhouse tegen zijn dragonders zegt: ‘Nu, schiet hem dood’, dat die mannen dat niet kunnen. Geen van die soldaten durft het. Dan pakt de gewetenloze Claverhouse zelf zijn pistool en schiet dwars door het hoofd van John Brown. Zijn schedel wordt verbrijzeld. Claverhouse zegt nog wat hatelijke woorden tegen Browns vrouw, springt op zijn paard met zijn dragonders en vertrekt, terwijl ze Browns vrouw met die kindertjes verbijsterd achterlaten. Het was alles precies zoals Alexander Peden dat op afstand, zo’n twaalf tot dertien mijl verderop, in de geest op hetzelfde moment zag, want hij zei tegen zijn vrienden: ‘Nu is John Brown zojuist doodgeschoten en daar ligt hij.’ Een van die vrienden ging kijken en het was alzo. Zijn vrouw stond bij het lijk van haar man.
Zo was het gesteld in Schotland. Niet voor niets staat de regeerperiode van Jacobus II bekend als ‘the killing time’, de tijd waarin zoveel bloed van martelaren vergoten is. We mogen hier wel van zeggen: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? (Openb. 6:10b). Maar te midden van die hitte van verdrukking zijn er van Gods kinderen, onder wie de Schot Alexander Peden, die profetisch mogen voorspellen dat de verlossing nabij is. Ook de Schotse predikant ds. Thomas Hog (1628-1692), die veel martelingen heeft ondergaan, getuigde daarvan. Hij wist zelfs wie het instrument tot verlossing zou zijn. Hij schreef in 1685 aan Willem III:
“Hoewel de kerk van Schotland nu onder een wolk verkeert, zo zal deze toch spoedig voorbij zijn en u zult het instrument zijn tot verruiming van de kerk in Schotland. Tevens zult u koning van dit ganse rijk worden.” 6
De Nederlanden
Hoe was het in de Nederlanden? Daar was sinds kort als door een wonder prins Willem III stadhouder van de Nederlanden geworden. Was dat nu zo’n bijzonder beste man? Nee, dat leert ons de Bijbel van geen mens. Maar wel is hij kennelijk door God aan ons land gegeven. Dat kunnen we gerust zeggen! Als jongen had hij al gebeden, dat weet u ongetwijfeld:
“Ik bid U, dat ik door genade mag worden een voedsterheer van de Kerk en op Uw tijd gemaakt worden tot een pilaar van de religie”. 7
Hij heeft een moeilijke jeugd gehad. Zijn vader was al voor zijn geboorte overleden. Zijn moeder stierf toen hij ongeveer 11 jaar was. Hij is vooral door zijn oma en ook door de Haagse predikant ds. Cornelis Trigland (1609-1672), de zoon van ds. Jacobus Trigland, opgevoed. Het was al spoedig bekend dat zijn hart bij het calvinisme lag. We weten ook dat de regenten die toen in het zogenaamde Eerste Stadhouderloze Tijdperk de macht hadden, hem ver van zijn functie als stadhouder wilden houden. Deze Willem III zou naar de mens gesproken nooit stadhouder hebben kunnen worden. Daar was zoveel weerstand tegen onder de regenten. Ja, de voetiaanse predikanten in die tijd werd het wel verboden te bidden voor het prinsje van Oranje. Dat mocht niet. Kunt u zich dat voorstellen? En toch, als door een wonder werd hij desondanks stadhouder. Wat gebeurde er? In 1672, het zogenaamde Rampjaar, werd ons land door vier vijanden tegelijk (Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen) aangevallen. Het land was reddeloos, het volk redeloos en de regering radeloos; de logica van de regen- ten werkte niet meer. Maar dan, in die grote nood werd er weer geroepen om Oranje. Mede onder druk van het volk werd hij toen aangesteld tot opperbevelhebber van het leger. Als snel gaf de kennelijk door God aan ons land gegeven nieuwe stadhouder Willem III blijk van moed, dapperheid en bekwaamheid in de strijd tegen de vijanden. De toenmalige situatie was naar de mens gesproken hoogst precair. De Fransen stonden reeds in Utrecht. De mis werd weer opgevoerd in de kerk van Voetius. Aangrijpend! Het leek: nog even en dan zouden ook die laatste paar gewesten van de Nederlanden wel ingerekend worden. Maar het ging allemaal anders. Lodewijk XIV werd teruggeslagen. De Engelsen op zee ook, door Michiel de Ruyter. En de stad Groningen weerstond het beleg van Bommen Berend, zoals Bernard van Galen, de bisschop van Münster, werd genoemd. De bisschoppelijke legers moesten uiteindelijk de aftocht blazen.
Na deze gunstige wendingen was Willem III populairder dan ooit, maar volksgunst duurt maar even en regentengunst duurt nog korter. Acht jaar later waren de regenten in de Nederlanden al meer bezorgd over de macht van de stadhouder dan over het machtsstreven van Lodewijk XIV en zijn verlangen om de roomse godsdienst overal in ere te herstellen. De regenten wilden niet dat de stadhouder ‘een gewapende vuist’ zou maken tegen Lodewijks machtsstreven. Zij wilden Lodewijk te vriend houden. In 1680 en in die jaren daarna, leek het wel dat Willem III definitief buiten spel was gezet. Dat zou ook werkelijk zo gebleven zijn, want de regenten zeiden: ‘Wij willen graag handeldrijven, we willen geld verdienen, en met roomsen kun je net zo goed handelen als met protestanten, wanneer ze maar betalen. U moet niet te bekrompen zijn, want dat is slecht voor de handel. Die oorlogshitser Willem III kan dan wel zeuren dat Lodewijk XIV zo gevaarlijk is, maar dat zal nog wel meevallen. Dat zal wel met een sisser aflopen. Bovendien kost oorlog voeren veel geld. Nee, geen oorlog’, zo wikten de regenten. Dat was de situatie in de Nederlanden.
De omslag van de regenten
Maar wat gebeurt er dan? En dat is toch ook een wonder, zodat we kunnen zeggen dat Gods winden ook toen ten gunste van het protestantisme en van ons land gewaaid hebben. Als in 1685 het Edict van Nantes wordt opgeheven door Lodewijk XIV en er vele duizenden hugenoten op de vlucht slaan naar onder meer ons land, dan gaan de ogen van de Nederlandse regenten ervoor open dat Lodewijk XIV toch gevaarlijker is dan zij denken. Zij gaan zich afvragen: zou de geschiedenis zich niet gaan herhalen? Zouden dan toch, evenals in het Rampjaar, Frankrijk en Engeland één front gaan vormen tegen de Republiek en het protestantisme? Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat Willem III al meer de ruimte krijgt. En dat wordt helemaal een feit als Lodewijk XIV zelf ronduit op ramkoers gaat liggen door een agressieve, anti-Nederlandse handelspolitiek te gaan voeren, waarin hij onder meer de invoerrechten op diverse Nederlandse producten drastisch verhoogt. Het zal duidelijk zijn dat dit slecht was voor de handel in de Republiek. Lodewijk XIV schond door deze acties zijn beloften gedaan in het Vredesverdrag van Nijmegen (1678). Het drong toen temeer tot de regenten door dat Lodewijk niet op zijn woord te vertrouwen was.
Een en ander escaleerde na verloop van tijd in een confiscatie van heel wat Nederlandse schepen. Die werden door Frankrijk gewoon aan de ketting gelegd. Toen was de boot aan. Ook de regenten zijn dan van mening dat er wat gebeuren moet. Anders gezegd: God bestuurde het zo door Zijn voorzienig bestel dat zij van mening veranderden.
Rond deze tijd komt ook een aantal afgevaardigden van de puriteinen uit Engeland bij stadhouder Willem III op bezoek. Zij schetsen het reële gevaar dat Engeland weer rooms zal worden, nu de huidige roomse koning Jabocus II alsnog een zoontje heeft gekregen. Ze zeggen tegen Willem III: ‘Wilt u alstublieft overkomen en wilt u ons redden van dit grote gevaar?’ Willem III voelt daar wel voor, maar hij kon hierover niet zomaar zelf beslissen, zoals Lodewijk XIV. Hij had hiervoor de toestemming nodig van de Staten van Holland en van de Staten-Generaal. Voor hen ontvouwt hij in het geheim zijn plan voor een invasie in Engeland om zijn schoonvader af te zetten. Acht jaar geleden zouden de heren Staten daar echt nooit voorgestemd hebben, maar nu zien ze ook zelf in dat er wat moet gebeuren en… ze stemmen unaniem voor. Niet alleen Willems vrienden, maar ook zijn tegenpolen zeggen nu dus: ‘Ga maar naar Engeland.’ Gods vinger schrijft de geschiedenis!
De vloot uitgevaren
Willem III rust dan een enorme vloot toe. Ongeveer driemaal zoveel schepen als de Spaanse Armada, tegen de 500. Dat is een ongedacht staaltje van organisatiekunst geweest! Vrijwel het gehele leger van de Nederlanden wordt ingescheept; er blijft weinig van betekenis meer achter. Dit alles was een groot waagstuk, want Lodewijk XIV had immers al gezegd: ‘Zodra jullie zo iets doen, dan gaan wij aanvallen en rekenen we met dat kleine landje aan de zee af.’ Dat was voor het in vergelijking geweldig grote leger van Frankrijk niet zo moeilijk. Toch zet Willem III door. De soldaten werden bij Hellevoetsluis ingescheept en uiteindelijk komt het moment om uit te varen. Het is dan al oktober. Bepaald niet zo’n mooi seizoen. Nee, de armada van Spanje voer destijds in een mooier seizoen uit: juni, juli en augustus. Dat zijn mooie maanden om te varen, maar niet oktober en november. Wat zou er gebeurd zijn wanneer deze vloot hetzelfde lot had ondervonden als de Spaanse Armada? Wat zou er dan van de Nederlanden geworden zijn? Wat zou er dan van Willem III zijn geworden? Het zou dan waarschijnlijk heel anders met het protestantisme en met Engeland, Schotland en Nederland gegaan zijn. Maar zou het niet een zaak van het geloof geweest zijn? Zou Willem III niet geweten hebben van het lijden van de Schotse kerk? Geloof maar van ja. Daar was een Schotse kerk in Rotterdam. De bekende ds. James Renwick (1662-1688) was in ons land geweest, onder andere in Rotterdam. De verhalen van de bloedige vervolgingen waren ook hier bekend.
Dan vaart uiteindelijk de vloot uit (26 oktober 1688). Een enorme expeditie van bijna 500 schepen, zoals we al zeiden. Maar wat gebeurt er? De roomsen in Engeland en Nederland bidden of het alstublieft maar niet zal gebeuren. En koning Jacobus zegt: ‘Hier wordt dagelijks de hostie opgeheven om God aan onze kant te krijgen’. En… het lijkt inderdaad dat zij God aan hun zijde hebben, want de eerste uitvaart wordt een mislukking, doordat de wind omgaat en een westerstorm opsteekt, die de schepen verstrooit. Een deel van de schepen raakt beschadigd en een duizend paarden sterven of slaan overboord, maar geen soldaat of matroos verongelukt. Dit is een geloofsbeproeving. Zou het allemaal bij de handen afbreken? Heeft Willem het dan toch fout gehad?
De vloot hergroepeert zich echter al weer snel voor de Nederlandse kust. Opnieuw wordt er een bidstond gehouden. Opnieuw vaart dan de enorme vloot uit (11 november 1688). Er waait nu een gunstige wind, een mooie oostenwind. Werd de westenwind een roomse wind genoemd, nu spreekt men van een protestantse wind. Deze wind is gunstig voor de Nederlandse schepen, maar ongunstig voor de Engelse schepen, want die kunnen bij deze wind de Theems niet uitvaren. Het gaat voorspoedig. De Staatse Armada vaart tussen Dover en Calais door. Even laat men daar de kanonnen bulderen, wat zowel in Frankrijk als in Engeland te horen is. Enkele dagen later komt de grote vloot - doordat op het juiste moment door Gods voorzienig bestel de wind uit zuidelijke richting gaat waaien - veilig in de haven van Torbay in het zuiden van Engeland aan. Onmiddellijk begint de ontscheping. Als deze afgerond is, steekt een westerstorm op, waardoor de vloot op dat moment onbereikbaar is voor de Engelsen.
De meegereisde Schotse predikant William Carstares (1649-1715) raadt dan de prins aan om eerst God in het openbaar te danken voor Zijn bescherming. Dit geschiedt en vervolgens begint de opmars naar Londen, wat - mede door de hulp van talloze Engelsen - erop uitloopt dat enkele maanden later zonder bloedvergieten Willem en Mary zich koning en koningin van Engeland mogen noemen. Eerst was Willem ongedacht stadhouder geworden en nu bovendien ook koning van Engeland. In die hoedanigheid mogen wij wel zeggen, wat eens door Mórdechai gezegd is tot Esther: wie weet, of gij niet om zulken tijd als deze is, tot dit koninkrijk geraakt zijt (Esther 4:14b).
Ten slotte
Lodewijk XIV moest nu inbinden. Hij kon het uiteraard niet opnemen tegen twee van zulke grote vloten. En Gods kerk heeft God gedankt voor Zijn wonderlijke uitredding, waar naar menselijke logica niemand meer op had kunnen rekenen, maar waar toch een Alexander Peden en een Thomas Hog van getuigd hadden en als laatste ook nog een James Renwick, de laatste bloedgetuige (1688), in de hoofdstad van Schotland Edinburgh. Aan die hitte der verdrukking, waarin veel martelaarsbloed gevloeid was, was nu een einde gekomen. In 1690 ondernam Jacobus nog eenmaal in Ierland een poging om met Franse en loyaal gebleven Ierse troepen de Britse kroon terug te veroveren, maar zijn leger werd in de Slag aan de Boyne (12 juli 1690) door dat van zijn schoonzoon, koning-stadhouder Willem III, verslagen.
Ter afsluiting wil ik nog één keer Groen van Prinsterer aan het woord laten. Nadat hij in zijn Handboek deze Glorieuze Revolutie voor de protestantse religie en de vrijheid van Engeland had beschreven, concludeerde hij:
“Aldus kwam binnen weinige weken zonder bloedvergieten een omwenteling tot stand die niet enkel nuttig en heilrijk, maar plichtmatig en noodzakelijk was. Het gevaar van burgeroorlog, regeringsloosheid en despotisme werd afgekeerd en de grondslag van het wankelend staatsgebouw vaster gelegd. Ook voor Nederland was deze gebeurtenis heilrijk en onmisbaar, daar zij een machtige staat, die met de vijand steeds overleg gepleegd had, in een bondgenoot, de enige die met de verbonden mogendheden tegen Lodewijk was opgewassen, herschiep.” 8
Noten:
1) G. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het vaderland, dl. 1, Veenendaal 1978, p. 67 (hierna: Groen)
2) Zie: Abr. van de Velde, De wonderen des Allerhoogsten, Ede 1970, p. 112-113
3) G. Mattingly, De ondergang van de Spaanse Armada. De mislukte aanval van Filips II op Engeland, 1587-1589, Amsterdam, p. 322
4) J.I. Israel, De Republiek 1477-1806, Franeker 2001, p. 926
5) Zie onder andere: J.D. Barth, Uit de historie van Gods kerk in Schotland, Zwijndrecht 1989, p. 146-147. Hoewel er van deze geschiedenis verscheidene lezingen in omloop zijn, komt de kern toch op hetzelfde neer.
6) B. Hooghwerff, Op U zo wil ik bouwen. Een gouden draad in het Huis van Oranje-Nassau, Houten 2011, p. 115 (hierna: Hooghwerff). Zie meer over het leven van deze gezaghebbende predikant in: W. Kolijn, Thomas Hog. De verbannen predikant van Kiltearn, Apeldoorn 2014.
7) Hooghwerff, p. 108
8) Groen, dl. 1, p. 371
Fotoverantwoording:
a) By Alvesgaspar (Own work) [CC BY-SA 3.0 (http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)], via Wikimedia Commons
b) Door Ben Buxton Riflemann (Uploaded by photographer) [GFDL (http://www.gnu.org/copyleft/fdl.html), CC-BY- SA-3.0 (http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/) via Wikimedia Commons
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2015
In het spoor | 72 Pagina's