Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van augustinus' bekering en doop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van augustinus' bekering en doop

36 minuten leestijd

In onze dagen staan wij voor een merkwaardig feit. Augustinus IS weer in ere. Wie in Milaan komt, constateert dat daar niet zo lang geleden het baptisterium werd ontdekt waar Augustinus is gedoopt. Het was onzichtbaar ondergronds, maar is weer uitgegraven. Zo lijkt het ook met de kerkvader Voor velen was hij verdwenen en nu blijkt plotseling weer zijn aktualiteit Onlangs werden in het Amsterdamse Paradiso lezingen gehouden. Het feit dat in dit vroegere centrum van drugcultuur nu voordrachten plaatsvinden, is op zich al opvallend. Maar meer nog, dat gesproken werd over Augustinus Er waren 400 aanwezigen, meest jongeren.

Wat is de verklaring van dit alles? Precies weet men het niet. Wel zijn er enkele opvallende feiten meer. Bijvoorbeeld dat preken van Augustinus opnieuw worden vertaald en in brede kring gelezen. Van het grote werk van Augustinus De stad van God verscheen onlangs ook een nieuwe vertaling, een boek van ruim 1200 bladzijden, en dat werd bij duizenden verkocht. Blijkbaar spreekt Augustinus velen weer aan.

Toen ik ruim een half jaar geleden door Ds Van Heyst en Dr Aalders gevraagd werd voor u een referaat te houden over Augustinus, heb ik mede vanuit deze achtergrond niet lang geaarzeld Blijkbaar is Augustinus aktueel. Nu spreek ik hier niet voor een gezelschap van ex-druggebruikers, maar op een conferentie van de Vrienden van Kohlbrugge. Velen van u hebben al jarenlang een of meer werken van Augusti nus in de kast staan, meestal in de vertaling van Alexander Sizoo en naast diens vertaalwerk van Calvijn. Augustinus lijkt bekend en vertrouwd Maar wat weten wij werkelijk van hem? De achterliggende herfst was het precies 1600 jaar geleden dat Augustinus tot bekering kwam en met Pasen wordt herdacht dat zestien eeuwen geleden Ambrosius hem doopte. Er IS goede aanleiding de vraag naar de betekenis van Augustinus' bekering en doop aan de orde te stellen.

Nu merk ik hierbij direkt op, dat dit naar mijn inzicht om twee redenen zo is Allereerst om een persoonlijke, een individuele, een innerlijke Bijna zouden WIJ het vergeten, maar de zo immens invloedrijke kerkvader was een mens van gelijke bewegingen als WIJ. Natuurlijk, zijn leven was heel bijzonder bewogen en op unieke wijze heeft hij daarvan getuigenis afgelegd. Maar ten diepste is zijn levensgang die van iedere Chnstgelovige, de weg van zonde naar genade, van dwaling naar thuiskomst. Wie herkent zich met hierin? Wat God toen deed, deed Hij zestien eeuwen tevoren ook al en doet Hij zestien eeuwen nadien nog Dat IS een eerste betekenis van Augustinus' bekering en doop. Wie het verhaal ervan verneemt, kan zeggen "Mea res agitur", mijn zaak wordt behandeld

Maar er is meer. De betekenis van Augustinus' bekering en doop is zeker met beperkt tot het individuele. Deze gebeurtenissen zijn van grote draagwijdte geworden voor heel de kerk en voor heel onze westerse cultuur. Toen, in 386 en 387, werd een genie dienaar in Christus' kerk. Maar tevens werd de zelf lange tijd dwalende een wegwijzer voor eeuwen. Wanneer wij het verhaal van zijn bekering en doop horen, kunnen we zeggen: "Nostra res agitur", onze zaak wordt behandeld.

I

Dat WIJ zoveel van Augustinus weten, danken we allereerst aan hemzelf. In zijn Belijdenissen, de Confessiones, beschrijft hij zijn innerlijke levensgang. Dit kostbare document is uniek en boeit telkens weer de geesten. Augustinus vertelt zijn leven, zoals het was en zoals het is, in de vorm van een gebed. Maar waarom noemt hij het Confessionesl Ongetwijfeld zit in het latijnse woord confessio het element van zondebelijdenis. Ook de inhoud van het werk wijst in deze richting De afdwalingen worden beleden, ook de verborgen afdwalingen, en wie zal ze ten volle verstaan dan God alleen? Voor het aangezicht van de Heilige en Verhevene worden ze daarom uitgezegd en mets blijft achter. Dat is een aspect van Augustinus' werk.

Maar de Confessiones zijn veel meer dan een belijdenis van zonden of een bekeringsverhaal Het gaat de schrijver voor alles om de roem van Gods barmhartigheid Een beter vertaling van Confessiones is daarom: Lofprijzingen. Dit immers is het hoofdthema en deze cantus firmus klinkt reeds thematisch in de openingswoorden: "Groot zijt Gij, Here, en zeer te prijzen". Uit de gereserveerdheid van het innerlijk treedt een mens naar voren. Het eigen leven, denken en doen, wordt blootgelegd. Dat gebeurt evenwel niet op de wijze van veel hedendaagse literatuur — al is de schrijver om dit boek en de diepe psychologische kenms die eruit spreekt wel als de eerste moderne mens begroet Maar uitgaand boven en als dragende ondertoon van de zelfkennis klinkt hier de Godskennis. Dat geeft een verheven karakter aan het werk en maakt het tot een hymne "Inquietum est cor nostrum, do-nee requiescat in te Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U" Het bestaan van de mens is van- God-uit en naar-God-toe, uiteindelijk kan de mens slechts begrepen worden vanuit God Confessio, lof prijzende belijdenis en belijdende lofprijzing, is in strikte zin het komen van de mens voor God vanuit Gods genadige komst tot de mens Zo wordt de lof ge boren Tot God wordt ze gesproken en anderen mo gen meehoren De openheid wordt openbaarheid

Reeds in de naam Confess/ones geeft Augustinus doel en hoofdinhoud van zijn werk aan En wat meldt hij er over zijn vroegere leven en de tijd van zijn beke ring en doop''

Wie het geschrift leest, ontmoet allereerst de bonte hond van Hellevoetsluis Een jongetje dat lastig is op school, slecht zijn best doet, bang is voor slaag Hij leert alleen wat hem motiveert, en veel is dat aanvan kelijk met Het liefst speelt hij en hij is verzot op i.ir cus en theater Hij vertelt bovendien dat hij liegt, steelt uit de proviandkamer van zijn ouders, dat zelf opeet of er vriendjes mee omkoopt Zelfs in zijn spel pleegt hij bedrog (I, 19, 30) En het meest bont maakt hij het, wanneer hij vijftien is en een jaar lang thuis loopt In het holst van de nacht zwerft hij met leeftijd genoten over straat en steelt peren, met omdat hij ze lekker vindt, maar gewoon voor de lol — en voor de varkens (III, 4, 9) En vooral het seksuele baart hem moeilijkheden Zijn moeder weet van zijn ontwaakte mannelijkheid, toont haar bezorgdheid en waar schuwt hem ernstig om toch vooral gehuwde vrouwen met rust te laten Maar wie goed leest en bereid is de Confessiones ook tussen de regels door te lezen, merkt dat zelfs eigen seksegenoten voor Augustinus niet veilig zijn en hij met voor hen In een modderpoel van begeerte is hij verstrikt en dat blijft zo wanneer hij in Carthago student wordt "Ik kwam te Carthago en overal om me heen bruiste de maalstroom van schandelijke minnanjen" (III, I, I)

Dit alles vormt geen opwekkend beeld en we zouden kunnen denken dat Augustinus dit achteraf allemaal erg overtrokken heeft Toch is er mijns inziens geen reden dit zo te stellen Natuurlijk, vanuit het heden steekt het verleden gitzwart af Maar Augustinus overdrijft niet Hij voert zelfs zo nu en dan verzachtende omstandigheden aan en zegt ook dat er anderen waren die het nog bonter maakten Als student in Carthago is hij bijvoorbeeld geen aktief lid van een bende die zich tooit met de naam Eversores, "de Vernielers", een antiek soort Hells Angels en sinistere voorlopers van RaRa

Maar waar is in dit alles Augustinus' christelijke opvoeding'' Want dat hij die gekregen heeft, staat vast We kunnen zelfs zeggen, dat het deze vorming is die op beslissende momenten van Augustinus' levensloop te voorschijn treedt en de gang van de gebeurtenissen bepaalt

In Carthago en ook al eerder voelt Augustinus zich als de verloren zoon (III, 6, II, II, 10, 18) Dit beeld is treffend juist hij is afgedwaald, maar weet van de rechte weg Want vanaf zijn jeugd is hij opgevoed in de traditie van de christelijke kerk Nooit was hij hei den en hij werd dat nimmer Op de achtergrond staat steeds zijn christelijke opvoeding Ze treedt vooral naar voren — en hoe herkenbaar voor ons is dit alles 98 niet' — op de crisismomenten Wanneer de kleine jongen maagkrampen heeft, verlangt hij vurig naar de doop (I, II, 17) Als knaap smeekt hij God innig om op school geen slaag te krijgen (I, 9, 14) Wanneer later een vriend sterft, schokt hem dit tot op zijn fundament en stelt hij zijn hoop op God (IV, 4, 7 vv )

Maar het duidelijkst wordt deze christelijke opvoe ding wakker in de gebeurtenis die Augustinus' eerste bekering is genoemd Hij verblijft te Carthago, jaagt in deze zedeloze havenstad naar eer en zingenot, laat zich in met occulte praktijken, leeft samen met een vrouw en wordt op achttienjarige leeftijd vader van een zoon Dan evenwel gebeurt er iets dat diep in grijpt HIJ leest een geschrift van Cicero, de Hortensi us In deze dialoog spreekt Cicero over het verlangen naar wijsheid Wat brengt in het leven geluk'' Rijkdom met en evenmin eer of zingenot Slechts wijsheid en reeds het verlangen naar wijsheid, de wijsbegeerte, maken de mens gelukkig, het ware leven is met het zintuieelijk waarneembare leven, maar het geestehj ke

Augustinus IS diep geschokt En dan ontvlamt zijn christelijke opvoeding weer "Hoe brandde ik, mijn God, hoe brandde ik om uit het aardse terug te vliegen naar U" (III, 4, 8) Een heidens geschrift is blijkbaar in staat christelijke indrukken krachtig te wekken Vol verwachting grijpt Augustinus naar de bijbel Maar wanneer hij die leest, wordt hij ernstig teleur gesteld Hier klopt allemaal mets van de inhoud is onlogisch, onwaarschijnlijk en — wat de gecultiveerde mens van deze tijd wellicht nog het meest afstoot — de stijl is barbaars Teleurgesteld wendt de naar kennis dorstende zich af

Veel herkennen wij hierin Kritische jongeren komen met hun vragen, maar het testament lijkt hen leeg, nietszeggend, ouderwets, vreemd En juist de overgevoelige en nu zo hartstochtelijk naar het verhevene strevende Augustinus heeft zijn vele vragen "Unde malum et quare'' Vanwaar het kwaad en waarom'' Unde homo et quomodo'' Vanwaar de mens en hoe''" In de eenvoudige Africaanse kerk van zijn dagen heeft men hierop geen adekwaat antwoord, in de nogal onbeholpen Africaanse bijbelvertaling vindt Augustmus het evenmin En dan gebeurt wat we vandaag ook dikwijls zien Augustmus wendt zich oostwaarts, hij wordt lid van een nieuwe oosterse sekte

Nu zou over het manicheisme, de gnostische wereldreligie waarvan Augustmus een tiental jaren lid is geweest en die grote invloed heeft uitgeoefend op zijn denken, veel te zeggen zijn Recent is immers een belangrijk geschrift ontdekt in Egypte, de Mam Codex, een boekje van slechts 3,5 bij 4,5 cm, de kleinste pocket ooit gevonden Maar de betekenis van de inhoud is voor ons groot Want zeker weten wij nu dat Mam, de stichter van het mamcheisme, opgroeide in een joodschristelijk milieu in Babylome Dat maakt enkele essentiële karaktertrekken van zijn religie duidelijk De jonge Mam, die mank was, worstelde met het pro bleem van het kwaad En wie in onze tijd doet dat niet'' De moderne literatuur staat er vol van en via de communicatiemedia worden we er dagelijks mee ge confronteerd Wat Mam dwars zat, zit ook een exgereformeerde als Maarten 't Hart dwais en vele anderen meer Wat als het kwaad goede mensen treff Vanwaar komt het, vanwaar komen ziekte, lijden, rampen'' Een veerboot zinkt, een klem kind loopt onder een auto In de joodschristelijke sekte waarin Ma ni opgroeide, zag men dit alles als een direkte daad van God Satan werd beschouwd als Gods linkerhand Mam protesteert tegen deze opvatting Hij krijgt openbaringen, beschouwt zichzelf als de beloof de Parakleet en verkondigt sindsdien een radikaal dualisme Goed en kwaad hebben volstrekt mets met elkaar te maken, er zijn twee geheel verschillende rijken, van licht en duisternis, goed en kwaad. God en Satan Deze radikaal dualistische leer werd gehuld in een zeer mythisch gewaad en vanaf 240 door Mam en vele zendelingen wijd en zijd gepropageerd Meer dan duizend jaar heeft deze wereldreligie haar miljoenen aanhangers gehad, van Peking tot Spanje, van de Pa cific tot de Atlantic

Ook de grootste westerse kerkvader Augustmus wordt in Africa lid van deze sekte Wat moet hem in deze gnostische religie, een soort antroposofie, heb ben aangesproken'' Augustmus meldt het zelf Het is enerzijds het intellectuele karakter van de mamchese religie, anderzijds haar bevindelijke spiritualiteit Men wordt herinnerd aan de beweegredenen die heden velen doen kiezen voor Rudolf Sterner of een verwante vorm van gnostiek een alomvattende wereldverklaring verbonden met een persoonlijk, innerlijk appel Zo is ook de aantrekkingskracht van de manicheeërs "Unde malum, vanwaar bet kwaad''" Schijnbaar eenvoudig en in ieder geval radikaal lossen zij dit probleem voor Augustmus op Het kwade heeft mets met de goede God te maken, het gaat volstrekt buiten Hem om Deze visie bevredigt zijn verstand en aansprekend is ook de radikale bijbelkritiek van de manicheeërs Het Oude Testament wordt vrijwel geheel verworpen als barbaars en een verzameling absurditeiten Wordt God er niet antropomorf voorgesteW God die een aangezicht heeft, een hart, ingewanden, han den, voeten, zich naijverig betoont, berouw heeft — wat een belachelijke voorstellingen' En wat te denken van aartsvaders die meer dan een vrouw hebben, van dierenoffers, van wrede oorlogen in de naam des Heren' En dan die ongerijmdheden en evidente tegenspraken wat deed God voor Hij de wereld schiep'', was God m de duisternis voor Hij het licht schiep''. God het nuttige planten ontstaan, maar wie maakte de dorens'' Hoe kan het dat volgens Gen 1 God door zichzelf schiep, maar volgens Joh 1 door Christus'' In het Oude Testament staat dat God rustte, in het Nieuwe dat Hij altijd werkt Enz Enz Het is door deze heftige en schijnbaar rationele kritiek, dat de manicheeërs velen voor hun exclusieve sekte winnen Ook de zoekende intellectueel Augustmus treedt toe

Maar het is met slechts verstandelijke overweging die brengt tot deze stap Heel bijzonder weet Augusti nus zich ook aangesproken door wat ik zou willen noemen het bevindelijke karakter van deze religie Hier worden hart en ziel en zinnen gestild door een christologische vroomheid Want het mamcheisme is volop een christelijke religie' Christus wordt er vereerd als de ware Wijsheidsleraar, die de geest van de mens — die edele lichtvonk die verwant is aan God — verlicht en leidt tot de ware kennis Op aansprekende en zelfs ontroerende wijze bezingen de manicheeërs deze Christus In 1930 is, ook in Egypte, een manichees Psalmboek gevonden en hieruit blijkt dit overduidelijk Ik citeer slechts een hymne op Christus, een fragment uit de Psalmen van de Zwervers

Smaakt en ziet dat de Here zoet is

Christus IS het Woord der Waarheid, wie het hoort, zal leven

Ik smaakte iets zoets, ik vond niets zoeter dan het Woord der Waarheid

Smaakt en ziet dat de Here zoet is

Ik smaakte iets zoets, ik vond niets zoeter dan de Naam van God

Smaakt en ziet dat de Here zoet is

Ik smaakte iets zoets, ik vond niets zoeter dan Christus

Wie met beter wist, zou een dergelijk lied zo aanheffen En WIJ begrijpen nu hoe het kwam dat Au gustinus, die bovendien zijn hele leven zo gevoelig blijkt voor muziek en zang, tot de manicheeërs overging Hier worden verstand en hart bevredigd, inzicht en innigheid gaan hand in hand

Ruim tien jaar lang heeft Augustmus onder de manicheeërs verkeerd, van zijn 18e tot na zijn 28e, juist de periode die zo belangrijk is voor de vorming van iemands persoonlijkheid En hij is een vurig aanhanger geweest' Reeds als student in Carthago haalt hij anderen over Wanneer hij in zijn geboorteplaats Thagaste terugkeert, afgestudeerd en wel, met concubine en baby van ruim een jaar, is hij druk in de weer met het uitdragen van zijn nieuwe inzichten Zozeer zelfs, dat zijn moeder bij wie hij inwoont — zijn vader is intussen overleden — hem aanvankelijk het huis uitzet Hij neemt dan zijn intrek bij zijn weldoener Romamanus Ook deze invloedrijke man heeft hij trouwens al tot het mamcheisme overgehaald En zo doet hij straks ook anderen, wanneer hij een belangrijke leraarspost m de retorica krijgt te Carthago Negen jaar lang on-derwijst hij hier de bloem van Africa in kennis en kennisse. Eerst tegen het eind van deze periode komen de twijfels.

Augustinus' eerste bekering heeft zo verstrekkende gevolgen gehad. Maar het was geen echte, geen radikale, geen tot de wortel van de persoonlijkheid gaande, geen voluit christelijke. Door de lezing van de Hortensius ontvlamde plotseling in hem een filosofische levensinstelling, werd hij gericht op het hogere, smachtte hij er hartstochtelijk naar. Maar het bleef bij een eerste propedeuse, een torso. Zelf zegt hij, dat hij zich jarenlang tevreden moest stellen met de draf der zwijnen.

Het is zeer opvallend, dat Augustinus de tijd bij de manicheeërs doorgebracht steeds aanduidt als een periode van negen jaar. En toch kan ieder constateren, dat het er minstens tien zijn geweest. Ik zie geen andere verklaring dan dat Augustinus hier bewust het getal van de onvolkomenheid opgeeft: negen, — niet een volmaakt getal als tien of zelfs twaalf. Onvolkomen was zijn religie, onvolkomen zijn ijveren^ onvolkomen zijn bidden, zijn biechten, zijn zingen, zijn zuchten.

Maar dan komt de twijfel, de onzekerheid, de vertwijfeling. En zij voert de zeer religieuze en tegelijk zeer ambitieuze dertigjarige door peilloze diepten. Tweestrijd verscheurt hem jarenlang, maar tenslotte arriveert hij op ongekende hoogten en vindt de heelheid in Christus.

Het is goed deze schoonste en tegelijk meest aangrijpende episode uit de christelijke wereldliteratuur grondig op ons te laten inwerken. Het direkte voorstadium is welbekend: Augustinus twijfelt aan diverse beweringen van de manicheeërs, ontmoet de door hen vereerde bisschop Faustus, wordt teleurgesteld, vertrekt uit Carthago naar Rome, van Rome naar Milaan. Hier wordt hij staatsprofessor in de retorica, verkeert in hofkringen, smeert hooggeplaatsten met schone redevoeringen stroop om de mond. In de christelijke residentie Milaan werpt hij zich op als woordvoerder van een geheim accoord van heidenen, manicheeërs en humanisten. En via de politiek — u ziet, er is niets nieuws — hoopt deze Streber nog eens gouverneur van een provincie te worden. Maar tegelijk is hij innerlijk volkomen leeg, verw&rd, gedesillusioneerd.

Dan evenwel gebeurt er iets onverwachts: hij maakt kennis met de neoplatonische filosofie. Milaan is in deze tijd niet alleen centrum van macht, maar ook van cultuur. Heidenen zijn erbij betrokken en vooral ook christenen, niet in de laatste plaats de kring rond de befaamde bisschop Ambrosius. Men leest de neoplatonische geschriften van Plotinus en Porphyrins, ervaart ze als verrukkelijke en zelfs als in verrukking brengende filosofie. God wordt erin getekend als een zuivere Geest en diepzinnig spreken ze over de Logos, het Woord. Wat gelezen wordt in de proloog van het Johannesevangelie wordt ook hier gezegd, weliswaar niet met dezelfde woorden maar in overeenkomende gedachten.

Augustinus wordt erdoor gegrepen. Deze filosofie is voor hem een 'eye-opener', een verrassende ontmoeting, zelfs een openbaring. Men heeft daarom wel gesproken van Augustinus' tweede bekering. En het is 100 inderdaad diep ingrijpend wat hier gebeurt. In Augustinus' geest spoken allerlei waandenkbeelden rond over God, ze "fladderen in zwermen om mij heen", zegt hij zelf (VII, 1, 1). Is God lichamelijk, stoffelijk, oneindig uitgebreid, begrensd of onbegrensd? En wat te denken van de macht van het kwade? Het zijn deze en nog vele andere vragen die Augustinus eertijds gebracht hebben tot het manicheïsme. Maar nu leest hij verrassende dingen en hoort ze ook in de preken van Ambrosius, want hij gaat bij deze befaamde retor regelmatig naar de kerk. God is een Geest, louter Geest, het Ene, Eerste, Goede, soeverein in zichzelf, uitstijgend boven alles wat lichamelijk, ruimtelijk, tijdelijk is. En vanwaar is het kwade? Het kwade is geen zelfstandige substantie, het is een beroving van het goede, dat wat het goede, het zijnde, mist. "En al zoekende naar wat eigenlijk de slechtheid was, kwam ik tot het inzicht dat het geen substantie was, maar de verkeerdheid van de wil die zich afgewend heeft van de hoogste substantie, van U, o God, en zich gekeerd heeft naar de laagste dingen" (VII, 16, 22).

Dit alles betekent voor Augustinus een geweldige intellectuele ervaring. Nooit, zo meldt hij, had hij aan het bestaan van God getwijfeld, maar steeds had hij wel een verkeerd denkbeeld over Hem gehad en dit had hem zeer verward. Nu echter leert hij dat God verheven is, geestelijk, en ziet hij zelfs overeenkomst tussen de eenheid van het platonische Ene, Hoogste, met de Nous, de Geest, en met de Logos, het Woord enerzijds en de eenheid van God en de Logos zoals het Johannesevangelie die leert anderzijds. Zowel in het platonisme als in het christendom zijn God en Logos één en vinden alle dingen hun oorsprong in de Logos door wie ze gemaakt zijn.

Maar méér ontdekt Augustinus, want Godskennis en zelfkennis gaan samen. Hij ontdekt zijn zelf, zijn innerlijk, de binnenruimte van de ziel. En niet minder ingrijpend is déze ontdekking. Augustinus noemt het zelfs geen ontdekking, maar beschrijft het als een openbaring: "En door die boeken van de platonici aangespoord om terug te keren tot mijzelf, trad ik onder Uw leiding in mijn binnenste en dat kon ik omdat Gij mijn helper geworden waart. Ik trad binnen en zag met het oog van mijn ziel, hoe zwak het ook was, boven dat eigen oog van mijn ziel, boven mijn geest, een onveranderlijk licht, niet dit alledaagse voor alle vlees zichtbare licht (...), maar iets anders, iets heel anders, sed aliud, aliud valde. En boven mijn geest was het ook niet zoals olie op water en evenmin als de hemel boven de aarde, maar het was hoger omdat het mij gemaakt heeft, en ik was lager omdat ik erdoor gemaakt ben. Wie de waarheid kent, kent dat licht, en wie dat licht kent, kent de eeuwigheid. De liefde kent het. O aeterna veritas et vera caritas et cara veritas! O eeuwige waarheid en ware liefde en geliefde waarheid! Dat zijt Gij, mijn God, naar U verzucht ik dag en nacht. En mét dat ik U leerde kennen, hebt Gij mij opgeheven om mij te laten zien dat er iets was te zien, en dat ik nog niet in staat was het te zien. En met blindheid hebt Gij mijn zwakke ogen geslagen door fel op mij te stralen en ik sidderde van liefde en ontzetting. En ik bevond, dat ik ver van U was in een geheel ander gebied" (VII, 10, 16).

Wat Augustinus hier beschrijft, is indrukwekkend en van verstrekkende betekenis Onder invloed van de platonici richt hij de blik naar binnen Hij ontdekt de subjectiviteit, het menselijke zelfbewustzijn, het eigen innerlijk als binnenruimte die openligt voor het Zijn Geen sprake is hier van zelfontleding, maar het is het betreden van geheimzinnig gebied Niet gaat het hier om het licht van het eigen verstand, maar het is ver hchting, openbaring In het binnenste, in het diepste innerlijk, in de binnenruimte van de ziel klinkt van verre en uit den hoge de stemme Gods "Ik ben die Ik ben" (VII, 10, 16) De bhk naar binnen en de ervaring van het verblindende Licht ver boven het oog van de ziel horen bij elkaar'

Door deze filosofisch mystieke ervaring is de werkelijkheid van de levende God nader tot Augustinus gekomen dan ooit tevoren En toch was dit het ware neg niet' Toch was dit nog slechts propedeuse, voorbereiding, een staan op de drempel Christus werd er niet in gekend en de diepte van de zonde werd er niet in gepeild

En dan grijpt Augustinus opnieuw naar de Schrif ten "En zo kwam het, dat ik met grote gretigheid greep naar de eerbiedwaardige boeken van Uw Geest en bovenal naar die van de apostel Paulus ( ) En ik bevond dat alles wat ik bij die anderen aan waarheid had gelezen ook hier gezegd werd, maar met nadrukkelijke vermelding van Uw genade" (VII, 21, 27) Hier gaat het Augustinus om, om genade, want hij weet zich zondig Hiervan echter spreken de platonisten met Zij zien wel het vaderland in de verte, maar hun hoogmoed verhindert ze in te gaan Hoge en verheven en zeer schone dingen worden in hun geschriften gezegd Maar de nederigheid en het verlossende werk van Christus erkennen ze niet

Zo heeft de kennismaking met het platonisme vooi Augustinus een enorme geestelijke bevrijding bete kend Maar eindpunt is zij niet Integendeel zelfs het meest ingrijpende komt nog De binnenruimte van de ziel IS ontdekt en hier is Augustinus met zichzelf in gesprek De afgronden van het hart worden eerst nu gepeild en de realiteit van de zonde wordt eerst nu er varen In deze tijd is Augustinus een gespleten mens Enerzijds verkeert hij in de verheven wereld van Plato en de neoplatonici, anderzijds wordt hij neergetrok ken door zijn eerzucht en sensualiteit hij wil belang rijk zijn, een hoge positie verwerven, stuurt daarom — mede op aandrang van zijn moeder trouwens — de vrouw met wie hij vijftien jaar samenleefde weg, maakt voorbereidingen voor een huwelijk van stand Omdat evenwel het beoogde meisje nog niet huwbaar IS, leeft hij intussen samen met een ander

Maar in zijn hart komt de tweestrijd tussen natuur en genade tot een dramatisch hoogtepunt De binnen ruimte van de ziel is ontdekt, maar het menselijk ik blijkt geen heer en meester in eigen huis Een Jakobsworstehng volgt nu het innerlijk gesprek loopt uit op een vertwijfeld gevecht, het zichzelf ondervragen wordt een angstig roepen, zuchten, kermen, tranen In boek VIII van de Confessiones beschrijft Augustinus dit alles op aangrijpende wijze Hij heeft ge hoord hoe anderen tot bekering zijn gekomen en aards genot vaarwel hebben gezegd Maar zelf aarzelt hij, stelt maar uit, zegt maar steeds eras, eras, mor gen, morgen "Gij, o Heer, haalde mij weg van achter mijn rug, waar ik mij had neergezet omdat ik met van plan was naar mezelf te kijken Gij zette mij voor mijn aangezicht neer, zodat ik zien moest hoe lelijk ik was, hoe misvormd, hoe vuil, hoe bezoedeld, hoe vol zweren En ik zag het en huiverde " (VIII, 7, 16) Krachtig klaagt zijn geweten hem aan en het innerlijk tweegevecht eindigt in stomme angst, muta trepidatio En dan komt het beslissende Twee willen strijden in hem, maar de nieuw ontkiemde wil is niet bij machte de oude zondige wil tot overgave te dwingen In volle hevigheid vindt m hem het duel plaats tussen natuur en genade, vlees en Geest, de strijd van Paulus uit Rom 7, de strijd waar Kohlbrugge zo diepzinnig over heeft gesproken En deze strijd, die Augustinus trouwens zijn leven lang gekend heeft, verscheurt hem nu Zijn gelaat is verwilderd, zijn geest eveneens "En met verwrongen gelaat en geest grijp ik Alypius vast en roep uit Quidpatimur"^ Wat overkomt ons toch'' ( ) Mijn stem klonk met als gewoonlijk En meer dan uit de woorden die ik uitte, sprak mijn gemoedstoestand uit mijn voorhoofd, wangen, ogen, kleur en de klank van mijn stem" (VIII, 8, 19) Augustinus gaat de tuin m, werpt zich neer onder een vijgeboom, barst los in een stortvloed van tranen "Hoelang, hoelang zal het nog zijn'' Morgen, altijd maar morgen Waarom niet nu''" En dan hoort hij een stem, een stem als van een jongetje of een meisje, een stem die zingend zegt "ToUe lege, toUe lege Neem en lees, neem en lees" Nu IS de ban gebroken, Augustinus' gezicht klaart op HIJ erkent dit als een goddelijk bevel, loopt terug, slaat de codex open met de brieven van Paulus en leest Rom 13 13 en 14 "Niet in brassenjen en dronkenschappen, met in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijd Maar doet aan de Here Jezus Christus en verzorgt het vlees met in begeerlijkheden" Verder lezen hoeft met, het licht van de gemoedsrust stroomt zijn hart binnen

Zo IS in hoofdlijn het verhaal van Augustinus' bekering Het eindigt in de ontmoeting met Christus, in de herkenning, in de erkenning "Doet aan Jezus Christus'" Tevoren had Augustinus gezocht, gesmacht, gebeden Als klein kind deed hij dat al, in de vele jaren van dwaling als manicheeër deed hij het ook, m de tijd van verscheurende twijfel evenzeer En nu wordt hem geopenbaard, dat de gezochte heelheid m Christus volle werkelijkheid is Op goddelijk bevel doet hij nu Jezus Christus aan, wordt hij van een verscheurd een heel mens en stroomt het licht van de gemoedsrust zijn hart binnen

En waarom vertelt hij dit alles'' Ik meldde al, dat de titel Confessiones veel meer dan naar een bekeringsverhaal verwijst naar de lofzang Confessio is vooral lofprijzing Met het verhaal van zijn bekering wil Augustinus het hart opwekken tot de lofzang op God Heel duidelijk zegt hij dit in boek X " wanneer deze boeken gelezen en gehoord worden, wekken ze het hart op om met in vertwijfeling te blijven slapen en te zeggen "ik kan met", maar om op te waken door de liefde van Uw ontferming en de zoetheid van Uw genade" (X, 3, 4)

Dat IS een diepzinmng aspect van het verhaal van Augustinus' bekering en we horen hier al de doctor giatiae, de leraar der genade Maar er zijn er vele meer' Wie het verhaal leest, staat telkens voor verras-singen en verwondert zich over de vele diepzinnigheden. Ik noem er nog slechts twee, een kleine en een grote.

Allereerst een kleine, die in ieder geval aansluit bij de titel van het referaat van vanmiddag. Augustinus geeft zijn verhaal, maar in wat hij meldt selecteert hij met een bepaalde bedoeling. Achter de feiten ligt veelal een diepere betekenis, het factum verwijst naar het mysterium. En zo is het bijvoorbeeld niet toevallig dat Augustinus zegt dat hij in grote verwarring neervalt onder een vijgeboom, eenficus in het latijn. Hij had kunnen volstaan met te zeggen: een boom, maar niet zonder reden zegt hij: eenficus. Want ook dit feit verwijst naar een mysterie. Voor Augustinus is de ficus een beeld van de zonde, van de zondige begeerte, en heel duidelijk zegt hij dit in zijn herhaalde uitleg van de roeping van Nathanaël. "Eer u Filippus riep toen gij onder de vijgeboom waart, zag Ik u". De vijgeboom is voor hem beeld van de zonde en hieruit wordt Nathanaël door Jezus geroepen. En ook de vijgebladeren uit Gen. 3 zijn voor Augustinus symbool van de begeerte, de seksuele in het bijzonder.

Maar naast dit ene feitje zijn er vele andere meer. Op één belangrijk gegeven wil ik in dit kader nog wijzen. Het is wellicht opgevallen, dat ik de naam van Monnica nog niet heb genoemd. Dat is heel bewust zo gedaan, want over haar wil ik graag apart spreken. Zij verdient het en wanneer ik dit doe, ga ik helemaal in het voetspoor van Augustinus.

Het factum verwijst naar het mysterium. Welnu, heel in het bijzonder is dit met Monnica zo. Haar naam wordt slechts één keer genoemd, in boek IX, 13, 37, en dat is niet toevallig op deze centrale plaats. Augustinus vertelt er, hoe hij de rust gevonden heeft en moeder Monnica gestorven is nu haar taak is volbracht. Maar in heel zijn boek is zij op de achtergrond present! Het is Monnica die haar kind opvoedt in de vreze des Heren, Monnica die de jongeman aanspoort tot beheersing van zijn driftleven, Monnica die haar afgedwaalde zoon begeleidt met haar moederlijke zorg, Monnica tot wie gezegd wordt dat een zoon van zulke tranen niet verloren kan gaan (III, 12, 21), Monnica die als een weduwe van Naïn haar zoon beweent en op de draagbaar van haar overdenking voorlegt aan God (VI, 1, 1), Monnica in wie geloof, hoop en liefde voortdurend blijken, Monnica aan wie Augustinus zijn bekering als eerste meedeelt en die opspringt van vreugd.

Maar blijkt uit dit alles geen overgevoelige en zelfs ongezonde moederbinding? Zo is wel beweerd, maar wie slechts vanuit dit perspectief leest, is blind. Inderdaad is er sprake van een bijzondere band tussen moeder en zoon. En Monnica is ook een heel kordate en heel moedige vrouw! Maar het is niet hierom dat Augustinus zijn moeder deze bijzondere plaats geeft. Achter de reële, de natuurlijke moeder schuilt voor hem die andere moeder, de kerk. Monnica is voor Augustinus beeld van de kerk en daarom krijgt zij deze bijzondere plaats. Zij is de vrouwe in wie de christelijke verwachting belichaamd is: altijddoor is haar hoop gevestigd op God. Zij is de vrouwe die haar kind draagt in haar schoot en méér barensnood geleden heeft om zijn geestelijke dan om zijn natuurlijke geboorte (V, 9,16). Monnica, zij is als de kerk niet alleen moeder, maar ook weduwe en zo beschrijft haar zoon haar ook: "Die nu waarlijk weduwe is en alleen gelaten, die hoopt op God en blijft in smekingen en gebeden nacht en dag". En niet alleen is Monnica moeder en weduwe en zo ten diepste beeld van de kerk. Ook is zij dat als de dienstmaagd, ancilla Domini, dienstmaagd des Heren. Wie ook deze beeldspraak van Augustinus kent, zoals hij die dikwijls in zijn werken ontvouwt, ziet de diepe betekenis van de eerste zinnen van boek IX, het zgn. Monnicaboek: "O Here, ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, de zoon van Uw dienstmaagd. Gij hebt mijn boeien losgemaakt, U zal ik offeren een offerande des lofs".

Het is in dit negende boek, tenslotte, dat Augustinus de nieuw-gevonden rust beschrijft, zijn thuiskomst na jaren van dwaling, zijn doop. Hij meldt dit gebeuren slechts in enkele woorden, maar ze zijn veelzeggend. Na de beslissende gebeurtenis in de tuin van Milaan geeft Augustinus zijn retorambt op. Met enkele vrienden, zijn zoon én zijn moeder, trekt hij zich terug op een landgoed ten noorden van Milaan. Hier studeert hij, mediteert, houdt gesprekken, schrijft. De ontvangen openbaring wordt in deze periode langzamerhand verwoord in redelijk inzicht en in zijn eerste geschriften legt Augustinus hiervan getuigenis af. Aan het begin van de vastentijd van het jaar 387 geeft hij zijn naam op om gedoopt te worden.

Het is deze gebeurtenis die in dit kader nog aandacht vraagt. Ze is deze maand precies 1600 jaar geleden en mag gelden als eindpunt van Augustinus' zwerftocht en beginpunt van de nieuwe weg. Uit wat hij in de Confessiones ervan meldt en onder meer uit wat we uit de geschriften van Ambrosius ervan weten, ontstaat het volgende beeld.

Tegen het aanbreken van de morgen van 25 april 387 trekt een stoet vanuit de hoofdkerk van Milaan naar de nabijgelegen doopkapel. Men heeft de ganse nacht gewaakt, gevast, gebeden en gaat barrevoets, mannen, vrouwen, kinderen. Samen zingen zij het lied vol verlangen, het dooplied, psalm 42: "Zoals het hert schreeuwt naar de waterbronnen, zó schreeuwt mijn ziel naar U, o God!" In de stoet gaat Augustinus, de dwalende die thuiskomt, het genie op weg naar zijn dienaarschap in Christus' kerk. Getekend is hij de achterliggende weken met het kruis, merkteken en keurmerk, dagelijkse herinnering aan Christus' lijden. En als een rekruut van Christus is hij terdege ingeoefend. Wekenlang heeft hij samen met de anderen apart gestaan, ongebaad, ongeschoeid, in onverzorgde kleding. Dagelijks heeft hij de toespraken van Ambrosius gehoord, diepzinnige uitleg van het Oude Testament, wervende uiteenzetting van Geloofsbelijdenis en Onze Vader, 's Nachts is hij voor oor en oog van de verzamelde gemeente — en daarbij was natuurlijk ook zijn moeder! — uitgevraagd en helemaal doorzocht. Als, eertijds over de dove in het evangelie is nu over hém het Effatha — "word geopend!" — uitgesproken en werden zijn oren aangeraakt "om te horen de woorden des heils" en zijn neusgaten "om op te snuiven de goede geur van het eeuwige leven". En nu gaat hij, ongetwijfeld in tranen van vreugde, zijn beslissende gang:

O Jezus, zie hoe zwak wij zijn.

Maak Gij ons door uw blik weer rein.

Het kwaad dat ons verstikken wou breekt los in tranen van berouw

(Ambrosius, Aeterne rerum conditor, vgl Gez 370)

In de doopkapel worden nu de oude kleren afgelegd, beeld van de oude mens en zijn werken Dan volgt een zalving De atleet van Christus moet dapper tegen de zonde, de duivel en zijn ganse rijk strijden en over winnen Dan volgt de abrenuntiatio "Verzaakt gij de duivel en zijn werken''" "Ik verzaak'" "Verzaakt gij de wereld en haar begeerlijkheden''" "Ik verzaak'" Nu daalt Augustinus af in het stromende water en vraagt Ambrosius hem belijdenis af te leggen van zijn geloof "Gelooft gij in God de almachtige Vader''" "Ik geloof" "Gelooft gij in onze Heer Jezus Christus en m zijn kruis''" "Ik geloof" "Gelooft gij in de Heilige Geest''" "Ik geloof" Driemaal volgt een ondergang in de stroom en als een nieuwgeboren kind rijst de 32 jarige Augustinus uit de vont op Ver volgens vindt de zalving van het voorhoofd plaats en — diepzinnige Milanese gewoonte' — de voetwassing Tenslotte ontvangt Augustinus een smetteloos wit kleed, beeld van de reinheid en van de kinderlijke onschuld "Besprenkel mij met hysop en rem zal ik zijn, was mij en witter zal ik zijn dan sneeuw" Dan keert de nieuwgeborene terug naar de ktrk, naar de verzamelde gemeente, naar zijn moeder Van nu aan behoort hij ten volle tot Christus' gemeente en mag hij deelnemen aan de maaltijd des Heren

Ik zal opgaan tot Gods altaar tot God die mijn jeugd verheugt

II

Zo is in hoofdlijn het verhaal van Augustinus' be kering en doop En wat betekent dit alles'' Een befaamd theoloog — wel geëerd als de kerkvader van de twintigste eeuw — wist het blijkbaar precies Hij sprak van "die schrecklichen Konfessionen" en hij sprak van de reeds in dit werk ontvouwde genadeleer als "Gift und Verderben der Kirche" Het zij ons vergund deze befaamde theoloog enigszins tegen te spreken Zijn naam is Karl Barth

Nu heeft Karl Barth voor de kerk ongetwijfeld zeer grote verdiensten gehad Wie ingaat tegen een liberale theologie waarin God niet meer is dan wij van Hem denken, verdient onze grote waardering God is majesteitelijk, verheven, de gans Andere Zo zei trouwens Augustinus het ook al Wie is God'' "Valde, valde aliud, Hij is gans, gans anders" (VII, 10, 16) En wie ingaat tegen een subjectivisme waarin gevraagd wordt "Leg eerst je bekering maar eens op tafel", verdient eveneens onze grote waardering Wat Barth hierover — met in de laatste plaats geleerd door Kohlbrugge — gezegd heeft, is een heilzaam correctief gebleken en voor sommigen zelfs een bevrijding

Maar daarnaast is er een andere kant Wie met het badwater van het subjectivisme ook het kind van de bevinding weggooit, begaat een ernstige fout En alle dominee's die gepapegaaid hebben "gevoelens, be vinding en zelfs gebed — dat betekent toch allemaal mets, het is toch volbracht, wij zijn toch verzoend''", ZIJ begaan eveneens een ernstige fout En ongetwijfeld hebben zij daarmee vele eenvoudige zielen veel pijn gedaan Maar een groot kerkvader staat aan hun kant er is de binnenruimte van de ziel, er is het verlangen naar God dat God zelf in het hart heeft gelegd — "Onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U" —, er is bevinding en ervaring

En dan kom ik tegelijkertijd bij het tweede punt, Augustinus' genadeleer Al in het verhaal van zijn bekering en doop is deze ten volle present Augustinus zegt ergens in de Confessiones "Da quod lubes et lube quod vis. Geef wat Gij beveelt en beveel wat Gij wilt" (X, 29, 40) De mens is ten volle afhankelijk van Gods genade, doet niets aan zijn verlossing toe en heeft geen vrije wil Het is aan deze uitspraak en aan deze visie dat Pelagius aanstoot genomen heeft God ziet toch tevoren de goede werken'' Dat werd ook door anderen in de Oude Kerk gezegd Maar Pelagius gaat veel verder hij ontkent de innerlijke genade, de gratia interior, afkomstig van de Heilige Geest die in het hart van de gelovige werkt Gratia interior, innerlijke genade genade is ook een innerlijke kracht die uitgaat van de Heilige Geest En telkens maar weer legt Augustinus er nadruk op dat er een magister interior is, een innerlijke leermeester die ons leert en troost en leidt Ik kan dat geen "Gift und Verderben der Kirche" noemen, maar ik noem het een genadevol en daarom voor onze tijd uiterst waardevol inzicht'

Wie het verhaal van Augustinus' bekering en doop hoort, wordt echt opgewekt Opgewekt om met in vertwijfeling te blijven slapen en te zeggen "Ik kan niet", opgewekt door de zoetheid van Gods genade (X, 3, 4) Opgewekt, want mijn zaak wordt behandeld, onze zaak komt aan de orde Hier blijkt Augustinus' genadeleer, zijn spreken over de binnenruimte van de ziel, zijn nadruk op bevinding en ervaring En IS het juist met dit aspekt dat jongeren in Paradiso weer aanspreekt, maar dat op dit moment in de kerk een zeldzaamheid is geworden, vergeten of verguisd''

Naast dit uiterst waardevolle inzicht had Augusti nus er nog vele, vele meer En ook deze lijken mij van grote aktualiteit voor ons vandaag Enkele van de belangrijkste wil tk hier tenslotte nog noemen

Wat Augustinus in het verhaal van zijn bekering en doop beschrijft als persoonlijke geloofservaring, als strijd tussen natuur en genade, vlees en Geest, dat projecteert hij in zijn grote werk De stad Gods op het scherm van de wereldgeschiedenis In het boek Jeru zalem en Babyion heb ik onder meer daarover geschreven en ben ik de betekenis en de bronnen nagegaan van zijn leer van de twee rijken, gesymboliseerd in de steden Jeruzalem en Babyion Wat leert Augustinus hier'' HIJ zegt enerzijds dat er twee njken, twee gemeenschappen, twee steden zijn en uiteindelijk ontspringt dit alles uit joodse bron Deze leer heeft een enorme betekenis gehad voor het staan van de christen in deze wereld en reeds in het verhaal van zijn bekering en doop legt Augustinus daar nadruk op HIJ beschrijft zichzelf als vreemdeling, zoon van de weduwe Hier op aarde, in deze wereldtijd, is de kerk een weduwe, ze staat alleen, realiseert zich haar eenzaamheid en nood en heeft daarom haar hoop gevestigd op God En hoe gaat ze met het aardse en tijdelijke om'' Ze gebruikt het, als tijdehjke en voorbijgaande goederen Ze hecht zich er met aan, ze gaat er met gemetend in op, gemeten doet ze alleen God en Zijn njk

Deze leer van de twee steden heeft een enorme betekems gehad voor onze hele westerse cultuur en bijv Luther en Calvijn wisten zich erdoor geïnspireerd Ook zij leggen nadruk op de twee njken, op het verschil tussen gebruiken en gemeten, op de vreemdelingschap van de chnsten En is dit juist vandaag met opmeuw, tegenover velerlei politieke theologie en verkeerd verstane theocratie, een heilzaam correctieP Augustinus kan de kerk opmeuw leren dat ZIJ vreemdelinge is, hier met thuis maar op weg, weduwe die mtziet en hoopt op God, dienstmaagd die dient En in Monmca vindt zij haar paradigma.

En dan is er tenslotte Augustinus' visie op de geschiedems Reeds in het verhaal van zijn bekering en doop ontvouwt Augustinus die Als een dwalende gaat hij rond, maar uiteindelijk bhjkt zijn weg toch gencht en komt hij thuis Welnu, zoals de Confessiones dit beschrijven voor de individuele mens, zo beschnjft De stad Gods dit voor heel de kerk en voor heel de wereld Het geschiedgebeuren IS geen cirkelgang, geen knngloop, geen zinloze cyclus Maar het is lineair, een rechte lijn, gencht op een doel Het einde is de voleinding, er is hoop, toekomst, Gods toekomst Ook dat is een heilzaam correctief op allerlei vormen van hedendaags doemdenken.

Het verhaal van Augustinus' bekering en doop wekt op om op te zien en vooruit te zien Het is op-wekkend Het IS uiteindehjk een hymne, een lied

Referaat, gehouden zaterdag 4 apnl 1987 op de conferentie van de "Knng van Vnenden van Kohlbrugge" in de Marcuskerk te Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1987

Kerkblaadje | 8 Pagina's

De betekenis van augustinus' bekering en doop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1987

Kerkblaadje | 8 Pagina's