Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Willem Storm, zeven weken predikant te Utrecht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Willem Storm, zeven weken predikant te Utrecht

13 minuten leestijd

Het komt niet vaak voor dat dienaren des Woords slechts enkele weken een gemeente gediend hebben. Willem Storm maakt daar een uitzondering op: hij wordt op 9 februari 1845 aan de gemeente Utrecht verbonden, maar overlijdt al op 29 maart daaropvolgend.

Willem Storm, geboren op 8 januari 1808, is afkomstig uit Rotterdam. Daar stond zijn wieg en werd hij ten doop gehouden op 31 januari 1808. Hij is een zoon uit het tweede huwelijk van Dominicus Storm. Zijn moeder is Sophia Boeyes.

Willem Storm studeert theologie te Leiden en krijgt in Heinenoord zijn eerste gemeente, hij wordt er op 5 februari 1832 bevestigd tot predikant. Achtereenvolgens dient hij de Hervormde gemeenten Leiderdorp (1835), Delft (1837) en Utrecht (1845). In Delft houdt hij op 4 januari 1840 een rede ter inwijding van het nieuwe orgel in de Nieuwe Kerk, naar aanleiding van Psalm 33: 1-3.

Het afscheid van zijn geliefd Delft valt hem zwaar als hij een beroep aanneemt naar Utrecht kost het hem tranen en smart, zoals hij zelf zegt. Zijn afscheidspreek op 26 januari 1845 is met de woorden uit 1 Timótheüs 1 vers 12: ‘En ik dank Hem Die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende.’

In Delft heeft Willem Storm Anna Maria (Mienette) van der Chijs leren kennen, een dochter van koopman Jacobus van der Chijs en generaalsdochter Anna Susanna Baggelaar. Voordat hij naar Utrecht vertrekt, treedt Storm met haar te Delft in het huwelijk op 29 januari 1845. Samen verhuizen ze naar de Domstad.

Intrede te Utrecht

Na op 9 februari bevestigd te zijn, doet ds. Storm zijn intrede in de Domkerk en preekt hij uit 1 Korinthe 1 vers 23: ‘Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid.’ In zijn voorafspraak zegt de nieuwe predikant: ‘Het is immer een gewichtig tijdstip in het leven eens leraars, als hij, na een aandoenlijk vaarwel aan een geliefde gemeente te hebben toegeroepen, in een andere optreedt, om zijn heilige bediening in haar midden te ervaren.’ Volgens Storm verdringt zich dan ‘een mengeling van gewaarwordingen’ in zijn binnenste: ‘Hij werpt een blik op het verledene en verliest zich in de toekomst. Hij weegt het gewicht van zijn taak en verheugt zich in het heerlijke doel zijner roeping. Daar vertegenwoordigt hij zich zijne zwakheid, ginds zo vele gronden van bemoediging; beurtelings geschokt door droefheid en vreugde, geslingerd door vrees en hope, heeft hij behoefte aan hulp van boven en aanspraak op de welwillendheid der vergadering, die hem voor het eerst hoort.’

Ook Willem Storm, de nieuw beroepen predikant van Utrecht, is geëmotioneerd: ‘Zo vermenigvuldigen zich ook voor mijnen geest de gedachten in dezen stond, hooggeachte gemeente van Utrecht! Geroepen door uwe voorgangers, heb ik in hunnen stem de wenk des Heeren geëerbiedigd, en sta hier voor u, om wat ik dezen morgen plechtig beloofde, van deze ure af, onder opzien tot God, te vervullen. Mij klopt het hart! Een heilige huivering ontroert mij! Gewichtig is de taak, die ik op mij nam! Het zegt iets dienaar te zijn van het Evangelie der verzoening; zwaarder weegt die taak in een talrijke, aanzienlijke gemeente, wier bijzondere behoeften mij onbekend zijn; zwaarder in dagen, gelijk de onze, die meer dan ooit, tot hogen ernst en trouw roepen. En toch, mij ontzinkt de moed niet! Ik mocht denkend van een onvergetelijke gemeente scheiden; de Heer, die mij daar bekrachtigde, is ook hier dezelfde! Een rijke ervaring verlevendigt mijnen moed; de overtuiging, dat gij mij dringend hebt geroepen, dat God hier mijn werkkring bestemd heeft, sterkt mijn vertrouwen; en de heerlijkheid mijner bediening is mij een bemoedigende waarborg: dat Evangelie keert nooit ledig weder, onze arbeid is niet ijdel in den Heere!’ Er is grote blijdschap vanwege de komst van ds. Storm. Zijn ambtgenoot L. Merens vermeldt: ‘Hoe hoog was aller blijdschap over de komst van den Waardigen Storm, met het volste recht, gestemd! Meer algemene bewijzen van hoogachting kunnen een Evangeliedienaar wel niet te beurte vallen, beide onder ambtgenoten en onder gemeenteleden. Wij dankten God en groot waren onze verwachtingen voor de toekomst.’

Zeven weken

Een viertal keren mag ds. Storm het Woord verkondigen in deze grote gemeente. Het is in de lijdenstijd en hij preekt over Jezus’ belijdenis voor Pilatus en Jezus’ uitgang naar Golgotha. Daarnaast behandelt hij Zondag 27 H.C. over de kinderdoop. In de laatstgenoemde preek komt de irenische houding van de predikant sterk naar voren: hij wenst niet streng hen te veroordelen die voor de volwassendoop zijn, hoewel hij uit volle overtuiging de kinderdoop voorstaat. Ernstig vraagt hij aan zijn gedoopte gemeenteleden: ‘Hebt gij uw leven gewijd aan de dienst van de enige God? Hebt gij de wereld verlaten en in een nieuw leven gewandeld? Heeft die doop u opgewekt tot een waarachtig geloof, een ongeveinsde levensverandering? Of staat gij daar nog wel gedoopt – maar verre van Christus – onbekeerd en aan de dienst der wereld en zonde gehecht? O! Laat dan de stem des gewetens spreken! Laat uw doop u dan diep beschamen en voor God aanklagen! Verootmoedig u oprecht; bij schuldgevoel is er vergeving; gij zijt eens gedoopt, en jaren mogen verlopen zijn, nog staat aan uw hoofd dat zegel des verbonds, nog houdt de belofte van God stand!’

De weg des Heeren is een andere dan lang verbonden te zijn aan de Hervormde gemeente in de Domstad. Storm wordt binnen een aantal weken ziek, het lijkt eerst onbeduidend te zijn, maar het is een voorbode van een hevige ziekte, die zijn sterke lichaam al snel ondermijnt en afbreekt. Op 21 maart schrijft Mienette over haar ernstig zieke man een brief aan haar broer: ‘Geliefde broeder! Ik schrijf u deze, wakende aan de sponde van mijn dierbaren man, die dikwerf zeer benauwd ijlende is. Wat is het Gode bekend wat ik met hem, die ik zo innig liefheb, lijde.’ Mienette geeft aan dat hij de dag daarvoor een hevige zenuwinzinkingskoorts heeft gekregen en dat het haar zeer bevreemdt dat de uitgeputte lijder aan de pokken dit nog lichamelijk aankan. Zij spreekt uit dat het beter is dat haar broer niet op bezoek komt, omdat zij bang is dat haar man dit niet meer aankan. Over zichzelf schrijft ze: ‘Ik ben bedroefd, maar zeer gelaten; de goede God geeft immers kracht naar kruis en ondersteunt mij zichtbaar. Ik heb daarbij mijzelven in niets te verwijten, maar alles gedaan wat ik kon.’

De dokter bezoekt de patiënt trouw en was er de dag ervoor zelfs viermaal. Ze schrijft: ‘Oh, mocht onze hemelse Vader Zijn middelen zegenen en onze vurige gebeden verhoren! Maar misschien was hij te groot voor deze aarde en rijp voor een gelukkige eeuwigheid. En dan mogen wij mensen uit belang niet boven dat grotere voorgaan – en voegt onderwerping aan den wil van Hem! Die voorzeker tot bereiking van zo wijze oogmerken mij in het bijzonder zulken zware taak oplegde.’

Ds. Willem Storm spreekt weinig meer op zijn ziekbed, maar het weinige dat hij zegt zijn de afscheidswoorden aan zijn gemeente Delft, 1 Timótheüs 1 vers 12. Het duurt enkele dagen tot hij op 29 maart 1845 om 11 uur op 37-jarige leeftijd overlijdt. Hij laat een zeer bedroefde weduwe na.

Begrafenis

Ds. Ahasueros Francken sprak enkele woorden bij het graf, hij zei onder meer: ‘Veelmalen zag ik dit graf geopend. Dáár ligt het overschot geborgen van dierbaren, die in verre gevorderden, of nog jeugdige, of pas ontluikende leeftijd werden weggenomen van de aarde. Maar nimmer werd nog in dat graf, zelden werd op deze uitgebreide Gods-akker het stof ter ruste gelegd van een man, wiens heengaan gekenmerkt is door zulk een samenloop der aandoenlijkste omstandigheden, als ons thans verstomd doet staan bij de opening van deze woonstede des doods. Dáár rust de zoon van een grijze moeder, wier vreugde en kroon hij was. Afgescheurd is de echtgenoot van het hart ener gade, met welke hij twee maanden slechts gelukkig mocht verbonden wezen. Diepe rouw tekent zich op het aangezicht van broeder, behuwdbroeder, bloedverwant en vriend, die hem in de bloeiende leeftijd van zevenendertig jaren zich ontnomen zien. En wij allen, die in hem zulk een uitnemend Godsgeschenk niet langer dan zeven weken mochten bezitten, wij vermengen onze weemoed met dien van duizenden, welke hem kenden en hoogachtten.’

Francken had hoge achting voor zijn overleden ambtgenoot: ‘Dáár rust een man, wiens vaardige, edele en veelomvattende geest een schat van onderscheidene belangrijke wetenschap verzameld had, onvermoeid voortging dien te vermeerderen, en er steeds behoefte aan vond, ook voor andereen in de gezellige kringen die te ontsluiten. Dáár rust, wat meer zegt, een christen, die de kennis van zijnen Heer boven alles uitnemend achtte, alle menselijke wetenschap Hem ter dienste wijdde, en als aan de voet van Zijn kruis Hem ten offer bracht, omdat zijn gemoed brandde van liefde voor dien Verlosser, Wiens verzoenend sterven het half gebrokene oog en het bijna verstijfde gelaat, toen de mond niet meer spreken kon, maar het oor nog niet geheel gesloten was voor het benodigde woord der vriendschap, met kennelijke toestemming des geloofs, als het blijvend rustpunt zijns harten scheen aan te duiden. Dáár rust een Christen-leraar, die geloofde, en daarom sprak met vuur, en ernst, en kracht, Die de onuitputtelijke rijkdom van het Evangelie des kruises gevoelde. En daarom, vol des Heiligen Geestes, een vloed van evangelische denkbeelden uit de milde bron van verstand en hart aanhoudend deed voortstromen; die zijn ziel had overgegeven voor de Naam des Heeren Jezus Christus, en daarom zijn leven zelfs voor Hem niet te dierbaar rekende, met rusteloze ijver getrouw aan de zinspreuk zijns Meesters: “Ik moet werken de werken de werken Desgenen, Die mij gezonden heeft, zo lang het dag is; de nacht komt, waarin niemand werken kan.” Ach, die ijver heeft de laatste krachten zijns lichaams gesloopt! Ach, die nacht is voor hem gekomen, zo spoedig, zo onverhoeds gekomen. En wij, wij hebben slechts de laatste schemering van zijn levensdag aanschouwd. Hij is als een schaduwbeeld voor ons voorbijgegaan, waarvan geen spoor meer is overgebleven. Neen broeders, neen, zó moeten wij niet spreken. Ook wij hebben hem nog onder ons gezien als een brandende en lichtende kaars; ook wij hebben ons nog, al was het slechts voor een korte tijd, in zijn licht mogen verblijden. Moge het geschenen hebben in veler harten! Dán is er zijne zaligheid door verhoogd in den hemel.’

De woorden van ds. Francken worden in druk uitgegeven door Kemink en Zoon te Utrecht, de opbrengst is bestemd voor de armen van de gemeente.

Leerredenen

Na het overlijden verschijnt in hetzelfde jaar de bundel Viertal leerredenen, uitgegeven ten behoeve van een weldadig doel door C. Bielevelt te Utrecht. Ds. L. Merens te Utrecht schrijft op 15 mei 1845 een woord vooraf in deze bundel met de vier in Utrecht gehouden preken. Het jaar daarop verschijnt nog een verzamelbundel, de Bundel leerredenen, nagelaten door W. Storm, laatst predikant te Utrecht, dit keer met twaalf leerredenen. Het is door J.E. Heringa te Delft uitgegeven ten voordele van de leer- en werkschool voor behoeftige meisjes te Delft. Ds. G. Molenkamp schrijft in de voorrede: ‘Te diepe indruk had zijn arbeid bij velen gemaakt, en te levendig was nog bij allen de herinnering daarvan, dan dat zich de begeerte niet zou geopenbaard hebben, om van zijn kanselarbeid nog een meerdere nalatenschap te ontvangen. Wij zagen, bij de hem eigene levendigheid, hem zo nog onder ons bezig, dat hij als plotseling uit ons midden scheen te zijn weggerukt. Hem in al de rijkdom, de ernst en het vuur zijner Evangelieprediking nu nog te horen; door de uitgave van enige zijner leerredenen daartoe in staat gesteld te worden; dit was het verlangen van velen. Zijn heengaan van de aarde verlevendigde dit bij hen in bijzondere mate.’

Onder de naamlijst der intekenaren laat het Koninklijk Huis zich niet onbetuigd: liefst 27 exemplaren gaan naar Z.M. de Koning, H.M. de Koningin, de Prins van Oranje en Z.K.H. Frederik der Nederlanden. De totale intekening komt op ruim 450 exemplaren.

Weduwe Storm

Na het overlijden van haar man keert Mienette Storm-van der Chijs terug naar Delft. Zij gaat eerst bij haar moeder wonen in het pand ‘De werelt’, Breestraat 1, waar zij opgroeide en waar tot haar gedachtenis een koperen gedenkplaat aan de muur is geplaatst. Na een jaar overlijdt haar moeder en gaat Mienette wonen aan de Voorstraat nummer 22, ze verhuist vervolgens naar Voorstraat 48 en naar een bovenwoning aan de Verwersdijk 1. Doordat zij woningen en aandelen en obligaties geërfd heeft, is ze tijdens haar verdere leven in financieel opzicht onafhankelijk.

Mienette Storm wordt lid van de Hervormde vrouwenvereniging Dorcas te Delft. Deze verleent steun aan behoeftige weduwen, alleenstaande vrouwen en grote gezinnen. Mienette heeft een belangrijke taak in de verbetering van de positie van meisjes en vrouwen: in 1846 neemt ze het initiatief tot de oprichting van een Leer- en Werkschool, waar meisjes van arme komaf lessen volgen in naaien en andere huishoudelijke taken. Verder ijvert ze voor het oprichten van industriescholen voor meisjes, het toelaten van vrouwen tot de farmaceutische examens, het openstellen van middelbaar onderwijs voor meisjes, het scheppen van een afzetgebied voor producten van vrouwenarbeid en de aanstelling van vrouwelijke telegrafisten en telefonisten. Ze verzoekt in 1865 de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag open te stellen voor vrouwen. Mienette heeft ook aandacht voor de opleidingen voor zuivelbereiding en de bloembollen- en groenteteelt. Daarnaast reist zij door heel Europa en naar Afrika en Amerika, sticht in Zuid-Afrika en Tennessee kolonies voor Nederlandse weeskinderen, die daar een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Haar albums getuigen van de ontmoeting met de groten der aarde, die er hun opdrachten en handtekeningen in schrijven. Onder hen zijn de Nederlandse koningin Sophie, met wie zij bevriend is, de Oostenrijkse keizer Franz Joseph, de Duitse keizer Wilhelm I, Nederlandse politici waaronder G. Groen van Prinsterer, maar ook buitenlandse kunstenaars en wetenschappers. Ze houdt ook lezingen in binnen- en buitenland, onder andere voor de Delftse studenten. Mienette Storm-van der Chijs overlijdt op 1 januari 1895. De laatste tien jaar van haar leven is zij opgenomen in het Sint Joris Gasthuis in Delft, waar de diagnose ‘vervolgingswaanzin’ wordt gesteld. Zij bereikt de leeftijd van 80 jaar. Naar haar is een straat vernoemd in Delft: Mienette Stormstraat.

Aantekening: de brief van Mienette Storm aan haar broer is afkomstig uit de collectie Anna Maria Margaretha Storm-van der Chijs. In: collectie IAV-Atria


Eveneens ten voordele van de armen der gemeente geeft uitgever J. Herfkens – gevestigd aan de Korte Jansstraat te Utrecht – een gedicht over het sterven van ds. Storm uit, dat ondertekend is met de initialen F.H.

Toen we, Alwijze Hemelkoning!

Ons verheugden in uw woning,

Waar uw liefde een Leeraar schonk,

Die, welsprekend in ons midden,

Door zijn reden, door zijn bidden,

Als een star ons tegenblonk,

Die, … maar ach! pas zeven weken,

Viermaal mogt hij tot ons spreken,

En hij lag op ’t krankbed neêr,

Nog vol hoop op ’s hemels zegen,

Klonk de droeve maar ons tegen:

STORM, uw Leeraar, is niet meer!

Groote God! o, welk een tijding!

Na kortstondige verblijding

Dompelt Ge ons in diepen rouw.

Troost, o Heer! zijn brave Moeder;

Schenk uw’ bijstand aan zijn’ Broeder;

Sterk, door Uwen Geest, zijn Vrouw.

Doe ons in uw’ wil berusten,

Rigt ons oog op gindsche kusten,

En wij volgen hem eens na;

Zo wordt ons geloofsvertrouwen

Eens verwisseld in aanschouwen,

Door het kruis van Golgotha.

Ja, hij ging in vrede henen;

Wij behoeven niet te weenen

Bij zijn stoff’lijk overschot;

Neen, van de aardsche boei ontslagen,

Was de dood zijn zegewagen,

Die hem henenvoer naar God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2021

Oude Paden | 64 Pagina's

Willem Storm, zeven weken predikant te Utrecht

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2021

Oude Paden | 64 Pagina's