Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reflexen

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verlangen naar meer van de Geest

Terugkijkend op wat de afgelopen maanden in theologisch en kerkelijk opzicht speelde, springt voor mijn besef voor wat de confessioneel-gereformeerde wereld in ons land als eerste het ‘verlangen naar meer van de Geest’ eruit. Het kopje hierboven neemt de ondertitel op van een publicatie uit vrijgemaakt-gereformeerde kring over deze thematiek, die in 2004 verscheen en waaraan ook door enkele christelijk-gereformeerde auteurs werd meegewerkt (H. ten Brinke e.a., Meer dan genoeg. Het verlangen naar meer van de Geest, Bar neveld 2004). Deze bundel gaat in op de vraag of er sprake is van een ‘tekort’ in de gereformeerde geloofsbeleving. Hoe bijbels is het verlangen om meer van de Geest te ervaren? Erkend wordt dat een rationele en formele benadering van het geloof de vraag naar ‘meer van de Geest’ heeft opgeroepen. De auteurs stellen zich ten doel deze eenzijdigheid te corrigeren door het op echte beleving van het geloof gerichte spreken van zowel de Schrift als de belijdenis naar voren te halen. Op basis daarvan kan men ook het pleit voeren voor meer - ook lichamelijke - ervaring in de kerkdienst, zoals knielen, stil zijn en ook lofprijzing. Inmiddels verscheen zeer recentelijk een tweede bundel (H. ten Brinke, J.W. Maris e.a., Geestrijk leven, Bar neveld 2006). Die bundel zelf heb ik niet meer kunnen inzien voor deze Reflexen, maar de ‘bijsluiter’ belooft dat de auteurs ‘op een positieve manier ingaan op het verlangen naar meer van de Geest’. In de verschillende bijdragen wordt, aldus de uitgever, ‘een Geestrijk leven aangeprezen, zoals dat in de Bijbel wordt aangereikt’.
Het verschijnen van deze bundels moet ons niet tot de gedachte brengen, dat men in christelijk-gereformeerde en vrijgemaakt-gereformeerde kring helemaal op deze lijn zit, en dat eigenlijk niemand naar nóg meer van de Geest uitziet. De vrijgemaakt-gereformeerde ds. G.H. Hutten publiceerde vorig jaar een boek onder de titel Verrast door de Geest (Heerenveen 2005). In een interview met K. van der Zwaag zegt hij ervan: ‘Toen ik het onderwerp “de Heilige Geest” bestudeerde, ging een hele wereld voor me open, vooral nadat ik alle bijbelteksten over de Heilige Geest bestudeerde en veldonderzoek deed onder alle mogelijke geestesgaven, zoals genezing, profetie en spreken in tongen. Ik wist het nodige van het werk van de Heilige Geest, dat Hij belangrijk is voor je geloof, maar als je het onderwerp gericht bestudeert, merk je hoeveel onkunde er op dit punt heerst. Er is veel angst in de kerk voor wat er gebeuren gaat als de Geest de ruimte krijgt. Het is belangrijk om die angst te onderzoeken. Waar komt dat vandaan? Je ziet tendensen dat de traditionele kerken leeg lopen en jongeren afhaken. Er is in de kerken veel krachteloosheid. Terwijl de Bijbel leert dat we krachtig moeten zijn in de genade. Kerken, die krachtig in de Geest zijn, groeien. (...) De Geest is meer bezig met mensen dan ze vaak doorhebben. Vaak merk ik dat mensen het fijn vinden om te praten over de Geest. Er ontstaat een bewustwordingsproces en ze gaan dingen die ze al zien in hun leven leren benoemen.’ (Ellips, augustus 2005) Hier worden duidelijk andere accenten gezet, en het mag duidelijk zijn, dat men in vrijgemaakt-gereformeerde kring over deze dingen nog niet is uitgepraat.

Koerswijziging?

Naast deze publicaties is in het blad CV-Koers in 2004 en 2005 een serie interviews en artikelen over het thema van de Geestesgaven gepubliceerd, als voorbereiding op een congres dat op 24 november 2005 aan de Christelijke Hogeschool Ede gehouden werd. Die bijdragen kwamen aan de vooravond van het congres in een boekje uit (Ronald Westerbeek [red.], Stromend van levend water. Werken met de gaven van de Geest in de gemeente, Amsterdam 2005). In deze bundel staan ook de uitkomsten van een enquête onder predikanten van de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Daaruit kwam onder meer naar voren, dat een meerderheid van de geënquêteerde predikanten de mening is toegedaan, dat vele christenen in geestelijk opzicht onder de maat leven, omdat zij zich niet laten vervullen door de Geest (uitzondering zijn de vrijgemaakt-gereformeerde predikanten, van wie een minderheid er zo over denkt). Ruim 80 % van de respondenten was van oordeel, dat we in onze tijd in principe open moeten staan voor alle gaven van de Geest, inclusief tongentaal en profetie. Het valt op, dat bijna 80 % zegt de Geest krachtig te ervaren, en dat bijna evenzovelen aangeven in de gemeente graag meer ruimte te willen geven aan de gaven van de Geest, maar in hun persoonlijke geloofsleven is dat verlangen er nauwelijks. Het roept de vraag op: Is men rijk en verrijkt, en heeft men geen gebrek en behoefte aan méér? Dat zal toch de achtergrond niet zijn, maar merkwaardig is de discrepantie wel. Het volgende ‘hoofdpunt uit het onderzoek’ is een doordenker: ‘Predikanten die weinig openstaan voor de “bijzondere” gaven, kennen die niet in hun eigen geloofsleven en kennen doorgaans ook geen gemeenteleden met deze gaven.’ Men kan er overigens op zijn minst twee kanten mee op, en welke richting men kiest zal nauw samenhangen met de eigen visie. De ene mogelijkheid is dat men vaststelt, dat wie zich voor deze ‘bijzondere’ gaven afsluit ze ook niet ontvangt; de andere, dat de behoefte aan beleving de ervaringen op roept.
Dat CV-Koers de eerste interpretatie aanhangt, bleek wel daaruit dat men voor het op 24 november 2005 belegde congres over gaven van de Geest geen sprekers of workshopleiders had uitgenodigd, van wie bekend was dat ze kritische kanttekeningen bij de nieuwe aandacht voor de Geestesgaven zouden plaatsen. Het bracht de christelijk-gereformeerde prof.dr. J.W. Maris en de vrijgemaakt-gereformeerde drs C.J. Haak ertoe om in een open brief aan te kondigen dat zij ‘op een congres van gelijkgezinden, waar men al overtuigd is, niets te zoeken’ hadden. Ze krijgen een herkansing, want er staan diverse bijeenkomsten gepland, waar - hopelijk - de diversiteit aan inzichten met betreking tot de Geestesgaven beter tot zijn recht kan komen. Als dit nummer verschijnt is er op 17 & 18 maart al een congres gehouden aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg), met als thema ‘Levend water: het werk van God de Heilige Geest’, waar o.a. prof. dr. C. van der Kooi, hoogleraar charismatische vernieuwing aan de Vrije Universiteit, het woord zal voeren. Voor wie dat congres gemist heeft staat er nog een bijeenkomst op stapel: het COGG is voornemens dit voorjaar een conferentie te beleggen onder de titel: ‘Geestesgaven: niet los verkrijgbaar’ (aldus het RD, d.d. 14 december 2005).
Al met al is het een indrukwekkende veelheid van bijeenkomsten, die maar één conclusie toelaat: het thema van de gaven van de Geest leeft, en nu dus ook in kringen waar men er tot voor kort eerder gereserveerd tegenover stond. De ontwikkeling van het blad CV-Koers is een treffende illustratie van wat er op dit punt in de gereformeerde wereld verschoven is. Ooit was Koers (zonder CV) een stijl-gereformeerd opinieblad, zonder veel openingen in de richting van wat meer charismatische geloofsbeleving, nu is het een spreekbuis van diegenen die naar méér verlangen.

Wisselwerking

Verlangen naar meer. Het is goed dat die vraag aan de orde is, en we moeten haar ook terdege horen. Wie zal ontkennen, dat we in een schrale tijd leven, waarin de menselijke ziel groot gevaar loopt te verkommeren? Hier wil ik inzetten met enkele kanttekeningen, en wijzen op één bijeenkomst die ik nog niet heb genoemd: de Lezersdag van Kontekstueel van 8 oktober 2005, die gewijd was aan de ‘emotiecultuur’. Op die studiedag gaf dr. A. Verbrugge eerst een kenschets van de belevingscultuur en ’s middags was er een lezing van prof.dr. C. van der Kooi over ‘Godservaringen in een belevingscultuur’ (Kontekstueel 20 [2005/2006] nr. 2 [december 2005] 9-13). Het was goed dat dit de beide lezingen waren. De vraag om ‘meer van de Geest’ hééft ontegenzeggelijk te maken met wat breder in de cultuur speelt. Er is een wending vàn de nadruk op de ratio náár het gevoel. De ratio zelf had al eerder ook een verschuiving laten zien. Was het in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zó, dat de ethiek een sterk verplichtend karakter had, met als opdracht de realisering van gerechtigheid en vrede op wereldschaal, halverwege de jaren tachtig blijken de hoge standaarden niet gehaald te kunnen worden en heroriënteert de ratio zich op het welbegrepen eigenbelang. Nu, als dat dan toch de nieuwe maatstaf mag zijn, is het nog maar één stap om bij de toename van welvaart er nu ook van te gaan genieten. En dan ‘verveelt’ het ‘gewone’ al snel. Wij mensen blijken niet zomaar aan het apostolisch vermaan om tevreden te zijn met wat we hebben te willen en kunnen beantwoorden. We zoeken vandaag die ‘kick’, dat ‘extra’, in een verre en avontuurlijke vakantie, of in een op andere wijze opzoeken van de grenzen.
De omslag die zich bij sommigen in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt aftekent, van een sterk rationele geloofsbeleving naar een oriëntatie op het gevoel staat niet los van de golfbewegingen in de cultuur. De roep om lichamelijke ervaring in de eredienst, zoals die niet alleen in de bijdrage van prof.dr. C. van der Kooi op de Lezersdag van Kontekstueel, maar óók in de bundel van H. ten Brinke e.a., Meer dan genoeg, te beluisteren valt, staat niet los van de cultus van de zintuigen als middelen om extase te beleven. Daarmee bedoel ik geenszins een waardeoordeel uit te spreken of ook het een tot het ander te herleiden, maar enkel een verband, een wisselwerking aan te geven. Juist wat in de samenleving als vraag leeft - vanuit de ervaren leegte - kan en wil de Heilige Geest opnemen, veranderen, heiligen en in dienst nemen om daardoor in onze cultuur opnieuw plaats te maken voor het Evangelie van Jezus Christus. De hoofdstroom in onze cultuur heeft zich afgesloten voor God en zijn Evangelie, en dat heeft de concrete gestalte van een zich sterk maken van de ratio aangenomen. De kerk heeft daar een tik van meegekregen, en soms ook meer dan dat. De roep om wat onze ratio te boven gaat, om wat ik niet beheers maar wat mij meeneemt, is minstens óók een onbetaalde rekening voor achterstallig onderhoud van de ziel.

Christus en de Geest

Eén van de gevaren, die van gereformeerde zijde zijn en worden aangewezen, is dat de Geestesgaven zich kunnen verzelfstandigen ten opzichte van Christus. Is het niet het grote werk van de Geest om Christus te verheerlijken? Neemt de Geest het niet alles uit Hem? Bezwaren van deze aard kunnen worden geuit om hetgeen het Nieuwe Testament over de werkingen van de Geest zegt te neutraliseren en de oren te sluiten voor wat de Geest zelf over de gaven zegt. Dat is echter niet mijn oogmerk. Het moet er wat mij betreft om gaan echt vérder te komen, en beide recht te doen: het onderkennen van zowel de armoede van een rationeel beheersbaarheidsideaal als ook van het gevaar dat de Geestesgaven een eigen even gaan leiden.
Vanuit die instelling heb ik enkele vragen bij de wijze, waarop in Stromend van levend water Handelingen 19,1-12 aan de orde komt. We lezen daar van Paulus die op zijn rondreis in Efeze op leerlingen van Johannes stuit, die niet weten dat de Heilige Geest is uitgestort. Zij hebben de boodschap gemist dat de Messias Jezus is gekomen, geleden heeft, is opgestaan uit de doden en door zijn Geest werkt. Centraal staat hier dat als Paulus hun Jezus Christus verkondigt en zij zich gelovig en dankbaar aan Hem toevertrouwen en zich laten dopen in de naam - dat is de levende tegenwoordigheid van Jezus Christus , de Heilige Geest ook over hen komt.
Kees Goedhart ziet de spits van die pericoop in de ontkenning van het automatisme dat tot geloof komen ook inhoudt de Geest ontvangen (20). Dat de leerlingen van Johannes de Geest pas ontvingen nadat er ‘voor hen gebeden [was] voor de uitstorting van de Heilige Geest’, wijst er volgens hem duidelijk op dat je wel kunt geloven, maar dat daarmee niet is gezegd dat je ook vervuld bent met de Heilige Geest. Goedhart’s toepassing voor de lezers is, dat de doop in de Heilige Geest ‘niet met uw behoud te maken’ heeft, maar met het ‘functioneren’ als christen. Ik vraag me af hoe hij deze gedachten uit dit gedeelte meent te kunnen afleiden. Nog eens: Het gaat hier om leerlingen van Johannes, die buiten de levende stroom van het Evangelie van Jezus Christus staan. Zij bevinden zich nog in het stadium van Israël vóór de openbaring van Jezus Christus. Het gaat in Handelingen 19,1-12 mijn inziens niet om een volheid, waarvan mensen die Christus al kennen en in Hem geloven soms geen weet hebben, maar om een onbekendheid met de komst en het heilswerk van Christus. Ze kennen de ‘naam’ van Jezus niet, dat is die ‘naam’, waarin ‘bekering tot vergeving van zonde aan alle volken’ gepredikt moest worden ‘aan alle volken’ (Lk 23,47). Dat ze die naam van Jezus niet kennen is in Handelingen 19,1-12 de achtergrond van het missen van de vervulling met de Heilige Geest!
Op diezelfde pericoop gaat ook prof.dr. J. Hoek in, zowel in zijn bijdrage aan deze bundel als ook in zijn ‘Ruim baan voor de Geest - dogmatische kanttekeningen’ in een bundel vanuit de Christelijke Hogeschool Ede (R.J.A. Doornenbal & P.A. Siebesma [red.], Gaven voor de gemeente. Over het werk en de gaven van de Heilige Geest, Zoetermeer 2005, 72-92, m.n. 87, 89). Hij ziet het zó, dat deze leerlingen van Johannes niet wisten van ‘de volle maat van het werk van de Heilige Geest’, en ‘nog in het voorportaal van de nieuw-testamentisch gemeente blijken te staan’. Hoek acht het ‘positief’, dat deze discipelen van Johannes zo ootmoedig waren dat ze zich aan het onderricht van Paulus overgaven. Als ze zo naar de apostel luisteren komt het tot een ‘verrassende doorbraak’. Hoek vervolgt: ‘Dat is ook vandaag mogelijk bij gemeenteleden die niet verder zijn gekomen dan het voorportaal.’ (14) Ik onderstreep graag, dat de bereidheid zich te laten onderrichten in het horen naar het Evangelie van belang is, al teken ik daarbij aan dat die in deze pericoop niet naar voren wordt gehaald of zelfs maar genoemd. Het lijkt mij goed en nodig om uit te laten komen, dat het hier niet gaat om een verrijking en vervulling van het geloofsleven, maar wel degelijk om het al dan niet levend kennen van en verbonden zijn met Christus.

Ziekenzalving

Het belang daarvan treedt mijns inziens ook aan het licht in de omgang met de zogenaamde ziekenzalving. In Stromend van levend water schrijft Ronald Westerbeek over Jacobus 5,13-18 (82). Ik kan wat hij daar schrijft helemaal bijvallen. Alleen ontbreekt de dieptedimensie van de woorden ‘oprichten’ en ‘redden’. Beide woorden worden in het Nieuwe Testament op diverse plaatsen gebruikt als aanduiding voor het eschatologisch heil: ‘oprichten’ heeft dan betrekking op het ‘opgewekt worden uit de dood’, en ‘redden’ heeft de notie van het eschatologisch behoud in zich. Daarmee wil ik geenszins de betekenis van deze pericoop voor het hier en nu ontkennen of ook afzwakken, maar alleen precies die betrokkenheid op Christus en zijn heil, dat boven wat ik hier en nu ontvang uitgaat, onderstrepen.
Zowel de concreetheid van Gods heil als ook de relatie met Christus ontwaar ik helder bij Luther. Als Melanchthon hem tijdens zijn verblijf op de Wartburg in 1521 schrijft dat een medereformator ernstig ziek is, die zelf al innerlijk heeft aanvaard dat hij zal overlijden, schrijft Luther per kerende post terug dat Melanchthon deze broeder moet gelasten onmiddellijk op te staan van zijn ziekbed, en dat hij - Luther - ervan overtuigd is dat deze broeder hem zal overleven. Hij voegt eraan toe, dat hij overtuigd is dat God het ook wil - en dat als het anders uitpakt en de mede-reformator toch sterft, de HERE maar moet zien hoe het met de reformatie verder moet. Inderdaad is de man enkele maanden na Luther, in 1546, overleden. Zulke verhalen bezorgen mij een ongemakkelijk gevoel, juist omdat ze niet in het kader van het verlangen naar persoonlijke vervulling staan, maar geheel en al gericht zijn op het Koninkrijk van Christus.

Profetie

Als het gaat over de gaven van de Geest heb ik het meest behoefte aan profetie. In 1 Korinthiërs 14,1 roept Paulus de gemeente op te streven naar de gaven van de Geest, maar vooral naar het profeteren. Als een gave werkelijk uit de Heilige Geest is, is zij gericht op Jezus Christus en heeft zij het karakter van dienst. In veel spreken over vervulling met de Heilige Geest dat ik vandaag beluister kan ik niet aan de indruk ontkomen dat het een christelijke variant is op wat in de huidige cultuur speelt: verlangen naar de directe beleving, misschien zelfs wel in het uit zijn op een kick. In de profetie gaat het evenwel om een onderkennen van hoe God zijn weg gaat in deze tijd, waarin Christus als Hoofd boven alles is gegeven aan de gemeente die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt (Ef. 1,22v). Dat lijkt me bijbels en gezond: oog voor het spoor dat Christus trekt. In Stromend van levend water kom ik dat niet steeds tegen. Menno Helmus vertelt bijvoorbeeld van een counselor die tijdens het gebed met en voor een ernstig depressieve en zelfs potentieel suïcidale vrouw ineens moet denken aan een klein wit hondje. Als hij dat zegt blijkt hij op het goede knopje gedrukt te hebben. Ooit bezat de vrouw een dergelijk hondje, dat bij een verhuizing werd afgemaakt, hetgeen haar een diep trauma bezorgde. Toen dit verhaal naar buiten kwam werd de weg tot genezing gevonden (41). Eerlijk gezegd doet dit mij meer aan het ‘medium Char’ denken dan aan werk van de Heilige Geest, en houd ik het liever bij de onvolprezen Pearle-reclame van de ‘helderziende’ echtgenote.
In heel de discussie zoals ik die onder ogen gekregen heb is niet of nauwelijks aandacht voor de hermeneutische vragen. Hebben we een hermeneutisch gescherpt bewustzijn? Beseffen we dat we vanuit een bepaalde tijd en een bepaalde context gaan vragen naar de Geest? Maar net als alle hermeneutiek moet ook de bezinning op de Geest door het kruis héén! Onder hermeneutisch gezichtspunt zou ik willen vragen of de gerichtheid van onze tijd op het ‘ik’ - die veelal de gestalte heeft van een afgeslotenheid voor het bevrijdende niet van mezelf hoeven te zijn van Zondag 1 - wel kritisch genoeg getoetst wordt. Zijn we voldoende bedacht op het gevaar dat men, waar men hoog opgeeft van de Geestesgaven, Jezus Christus uit het oog kan verliezen? Hierboven heb ik een brief van Luther uit mijn geheugen weergegeven. Ik zet er nog een ander Luthercitaat naast, óók uit een brief aan Melanchthon vanaf de Wartburg, als in Wittenberg geestdrijvers hun intrede hebben gedaan: ‘Als je te horen krijgt, dat alles glad, rustig, devoot (zoals ze dat noemen) en vroom er aan toegaat, zelfs als ze zeggen dat ze tot in de derde hemel opgetrokken zijn, zul je daaraan geen bijval geven, omdat het teken van de Mensenzoon ontbreekt, het infernum, het enige kenmerk van de christenen en het zekere criterium om de geesten te onderscheiden.’ (Luther, WA Br. 2, Nr. 450)

Homoseksualiteit

Stiller was het de afgelopen maanden rond de vraag van de homoseksualiteit. In de zomer van 2005 laaiden de gemoederen hoog op rond het toen recent verschenen boek van dr. B. Loonstra (‘Hij heeft een vriend’. Homorelaties in de christelijke gemeente, Zoetermeer 2005). Nadat Loonstra zijn boek uit de handel genomen had werd het heel stil, na enig gesputter dat hier iemand monddood gemaakt werd en een discussie in de kiem gesmoord. Als mijn informatie juist is - maar ik heb geen navraag gedaan - hebben zowel het Nederlands Dagblad als het Reformatorisch Dagblad afgesproken radiostilte in acht te nemen, tot ongenoegen van die media die graag de ‘achterlijkheid’ van de orthodox- gereformeerde wereld aan de kaak stellen. Wel is in december 2005 en januari 2006 in het Nederlands Dagblad een serie brieven geplaatst, waarin twee christenen elkaar over hun omgang met de eigen homoseksuele gevoelens of geaardheid schreven. De één meent tot praktiseren te mogen overgaan, de ander meent dat de Bijbel helder is en iedere homoseksuele praxis afwijst. Het Nederlands Dagblad heeft er echter - de serie is al weer geruime tijd afgesloten - niet voor gekozen een discussie hierover te beginnen of ook alleen iemand commentaar te laten geven.
Hoe men er ook over denkt, de huidige stilte is geen goede zaak. Er kan dan een taboe op een onderwerp komen te rusten, en stellig gaat de discussie buiten de openbaarheid om verder. Bij een toenemend independentisme kan dan ook een heel verschillende kerkelijke praktijk groeien. Dat lijkt me niet goed. Ik zou er zeer vóór zijn, dat men uit - wat dan heet - de ‘gereformeerde gezindte’ een breed samengestelde studiecommissie in het leven roept, die zich met deze problematiek gaat bezig houden. We hebben aan de discussie rond de vrouw in het ambt gezien, dat ook gereformeerd denkende mensen tot verschillende conclusies kunnen komen. Het zou goed zijn als het hier tot een gezamenlijke bestudering van de vragen zou kunnen komen.
Ik heb alvast een vraag die deze commissie wat mij betreft mee zou dienen te nemen. Die betreft het onderscheid tussen ‘zijn’ en ‘doen’. Dat onderscheid wordt ook wel door gereformeerde ethici gemaakt, en men geeft ermee aan dat een homofiel zijn of haar geaardheid niet hoeft te ontkennen of verachten, zolang men zich seksueel onthoudt. Naar mijn gedachte veroordelen we onze homoseksuele zusters en broeders op die manier tot een spagaat. Het helpt ook daarom niet, omdat zij zelf een spanning ondervinden tussen de liefde tot een andere mens die men ervaart als iets moois, als een echt geschenk, enerzijds en de doorgaande lijn in de Heilige Schrift, die geen openingen biedt voor een homoseksuele relatie, anderzijds.

Deus caritas est

Op Eerste Kerstdag 2005 verscheen de eerste encycliek van Paus Benedictus, onder de titel Deus caritas est. In een eerste herderlijk schrijven moet altijd de toon te horen zijn, die in de muziek van heel het pontificaat van een Paus wil doorklinken. Het thema van deze encycliek is zonder twijfel bewust gekozen, en wat mij betreft is het ook een goede keuze. Ik acht het zonder meer positief dat de paus probeert om in de wereldsituatie van nu, waarin zoveel ook religieus gemotiveerd geweld aanwezig is, de bijbelse boodschap van God die liefde is te laten doorklinken. Opvallend en positief vind ik hoe de Paus schrijft over de vreugdevolle kant van de seksualiteit, de eros, zonder te vergeten dat de gemeenschap tussen man en vrouw in het huwelijk vraagt om een dienen in liefde. Op het terrein van de seksuele ethiek heeft de Rooms-Katholieke Kerk in het verleden wel veel zuiniger tonen aangeslagen!
Dat deze Paus Duitser is en in een vorig leven hoogleraar systematische theologie was, kan men alleen al daaruit aflezen dat hij in discussie gaat met de filosoof F.W. Nietzsche, al komt hij wel erg snel met het antwoord dat de Kerk de eros niet vernietigd heeft. Op dit punt had de Paus wat langer mogen blijven kijken in de spiegel die Nietzsche de christenheid in West-Europa heeft voorgehouden.
Weldadig doet de erkenning van het volk Israël als ‘oudste broeder’ aan. Tweemaal verwijst de Paus naar het ‘Sj e ma Israel’ uit Deuteronomium 6, en het is een echte erkenning dat hij schrijft dat de ‘gelovige Israëliet’ dit gebed dagelijks bidt. Hij trekt daarmee een lijn door die zijn voorganger Johannes Paulus II - door Benedictus steeds met grote warmte en respect genoemd - heeft ingezet.
Ik schrijf deze regels in de dagen van de hoog opgelopen protesten tegen de Deense cartoons. Onthullend en onthutsend wat mij betreft is hoe politici als Van Aartsen, Hirsi Ali en Wilders slechts één snaar op de viool lijken te hebben: vrijheid van meningsuiting, zonder enige richtinggevende of beperkende kwalificatie. Dat vrijheid alleen vrijheid blijft als ze is ingebed in liefde en respect voor de ander dreigt vergeten te worden, als het al niet botweg wordt ontkend. Deze encycliek laat een helder tegengeluid horen. Er zal voor Europa veel van afhangen of we het geheim van de christelijke liefde weer gaan verstaan en er uit leven. Ze wordt door de apostel Paulus niet voor niets de ‘meeste’ van de gaven van de Geest genoemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006

Theologia Reformata | 101 Pagina's

Reflexen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006

Theologia Reformata | 101 Pagina's