Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk-opbouwnaar geneefs model

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk-opbouwnaar geneefs model

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de tweede helft van de julimaand 1536 heeft zich in een van de logementen van Genève een kleine scène afgespeeld die voor de stad zelf maar verder ook voor heel de geschiedenis van de Reformatie der kerk onafzienbare gevolgen heeft gehad. Het is. te begrijpen dat heden, na 350 jaar, deze gebeurtenis uit 1536 in Genève publiek wordt herdacht.

Wat er toen gebeurd is kan door ons op geen betere wijze worden weergegeven dan met de woorden van Calvijn die daar zelf in eerste instantie bij betrokken was. In het 'Voorwoord' op zijn Psalmencommentaar heeft hij het volgende ervan meegedeeld. 'Omdat de kortste weg naar Straatsburg, daar ik mij wilde terugtrekken, door de oorlog geblokkeerd was, besloot ik snel door te reizen, en niet langer dan één nacht in de stad (Genève) te blijven. Het pausdom was aldaar door een man (Farel) wiens naam ik al genoemd heb en door Pierre Viret kort tevoren ten val gebracht. Maar de zaken waren nog niet wèlgeordend. Onder de inwoners van de stad bestonden gevaarlijke spanningen. Er waren verschillende partijen. Iemand (Du Tillet) ontdekte mij ( - ) en stelde anderen van mijn verblijf in de stad op de hoogte. Toen kwam Farel naar mij toe, een man brandend van ijver voor het Evangelie. Hij stelde terstond alle pogingen in het werk om mij hier vast te houden. Nadat hij vernomen had dat ik vrij man wilde blijven, en zag dat hij met al zijn aandrang bij mij niets bereiken kon, ging hij mij tenslotte vervloeken. God zou verdoemen mijn rust en mijn studiën als ik mij onttrekken zou aan de nood van Genève en zou weigeren hem hulp en bijstand te verlenen. Dit ontstelde en schokte mij zo diep dat ik afzag van de reis die ik mij voorgenomen h a d . . . '. Tot zover Calvijns eigen getuigenis.
Uit Calvijns verslag kunnen wij het volgende opmaken, Calvijn was op weg naar Straatsburg. Wegens oorlogsomstandigheden werd hij gedwongen zijn route te veranderen. Dat bracht hem in Genève. Calvijn was van plan niet langer dan één nacht in Genève door te brengen en dan verder te reizen. Genève was in die tijd een stad die weliswaar gebroken had met het pausdom, maar verder nog volop in gisting en beroering was. Farel en Viret, twee hervormers waren hier werkzaam, maar konden de situatie maar moeilijk aan. Zij hadden hulp nodig. Farel, een vurig man, hoorde via een ander dat Calvijn in de stad was. Hij snelde naar het logement waar Calvijn vertoefde. Hij stelde alles in het werk om Calvijn ertoe te bewegen in de stad te blijven en hem hulp te verlenen. Calvijn wilde niet. Hij wilde verder reizen en studeren. Maar Farel liet hem niet los. Nadat tenslotte door Farel alle mogelijke beweegredenen waren benut en het gebleken was dat hij bij Calvijn geen gehoor vond, ging hij zo ver dat hij Calvijn in Gods naam dreigde te vervloeken. Vervloekt zouden zijn studiën zijn en vervloekt zou zijn de rust die Calvijn begeerde. Dit bracht bij Calvijn de verandering, In Farels stem hoorde hij Góds stem. Hij durfde niet langer weerstand te bieden. Hij gaf zich gewonnen. Genève werd zijn arbeidsterrein.
Niet uit eigen beweging - dat is ons nu wel duidelijk - is Calvijn de hervormer van Genève geworden. Hij heeft er bepaald niet naar gesolliciteerd. Hij is gezwicht voor de roepstem Gods; was hij dat niet, dan zou hij Genève gelaten hebben voor wat het was. Hij was een man die de rust begeerde. Hij wilde studeren. Wij weten dat hij een schuchter en zelfs ietwat verlegen man is geweest. Wij kunnen er zeker van zijn dat hij zich niet geschikt heeft gevoeld voor het scheppen van orde in de chaos waarin Genève op dat moment verkeerde. De gemoederen in de stad waren zeer verhit, Farel had al in de gevangenis gezeten. Er was strijd, en dat was niets voor de jonge Calvijn, die veel liever een teruggetrokken leven leidde.
Maar Gods weg was anders. En Calvijn heeft zich daarin geschikt. Hij had al geleerd eigen wil te onderwerpen aan Gods wil. Niet op een gemakkelijke wijze had hij persoonlijk gebroken met de kerk van Rome. Die breuk was voor hem niets minder dan een 'bekering' geweest. Zij was een 'wedergeboorte' met alle smarten en strijd die daaraan gepaard gaan. Toen Calvijn eenmaal op de zojuist geschetste wijze verbonden werd aan Genève was dat - wat Calvijn toen uiteraard nog niet wist - een verbintenis voorgoed.
Voorgoed werd zijn naam verbonden aan deze stad. Genève zou men in later tijd noemen 'de stad van Calvijn'. Hij heeft er zijn levenswerk gevonden. Slechts één keer is zijn werk in Genève voor langere tijd onderbroken geweest, maar ook dat was slechts voor een periode van niet langer dan drie jaar. Zijn beste krachten heeft Calvijn gegeven aan Genève. Lange tijd heeft hij er gewerkt onder zeer moeilijke omstandigheden. De tegenkrachten waren niet gering. Calvijns leven is somtijd bedreigd geweest. Pas in de latere jaren van zijn leven kwam er iets van rust in de stad. De zegen op zijn arbeid heeft hij nog met eigen ogen mogen zien.
Waar het ons nu om gaat zijn vooral de motieven die Calvijn gedreven hebben in zijn arbeid in Genève. Die motieven hebben het karakter van zijn werk bepaald. Calvijns werk droeg een eigen karakter, had een eigen stijl.
Zijn arbeid heeft niet alleen in Genève vrucht gedragen, maar in heel de Gereformeerde wereld. Genève is een 'model' geworden. Eeuwenlang na Calvijns werk in Genève heeft men elders in de wereld getracht het werk na te volgen. Men spiegelde zich aan Genève. Niet dat Genève volmaakt zou zijn geweest, ook Genève was niet het voltooide rijk Gods. Maar wèl kon Genève gezien worden als een voorbeeld. In ieder geval: de beginselen die aan Calvijns arbeid ten grondslag lagen zijn door velen overgenomen. Allerwege is men begonnen aan de opbouw naar de kerk naar Geneefs model.
Naar onze overtuiging zullen ook heden alle Gereformeerde kerken, dat wil zeggen: kerken met een Gereformeerde belijdenis, zich aan die beginselen gebonden moeten weten. Niet uit traditionalisme, maar omdat zij ontleend zijn aan de Schrift, het Woord Gods. Wij zullen nu, zonder naar volledigheid te streven, een viertal van die beginselen naar voren brengen en de betekenis daarvan in het licht stellen.

1. Calvijns arbeid was kerkelijk van aard. Hij was een man van de kerk en had steeds de kerk op het oog. Niet voor niets wordt hij gerekend tot de voornaamste hervormers van de kerk. Niet alleen in zijn theologisch denken maar ook in heel zijn geloofsbeleving heeft de kerk een grote plaats ingenomen. De eerste hoofdstukken van boek IV van de Institutie, die over de kerk gaan, heeft hij geschreven vanuit een innerlijke verbondenheid. Het stond voor hem vast dat wij God niet tot Vader kunnen hebben, als wij de kerk niet tot moeder hebben.
Het valt vanzelfsprekend niet te ontkennen dat Calvijn op vèlerlei terrein een man van betekenis is geweest. Op het terrein van de staat, van het onderwijs, en van heel het culturele leven. Maar zijn eigenlijke betekenis ligt op het terrein van de kerk, Calvijns naam hoort het meest thuis in een 'kerkgeschiedenis'. Het is de kerk die het meest aan hem verschuldigd is, en het meest aan hem te danken heeft.
Calvijn preekte, bedreef zielzorg, gaf kerkelijk onderricht, handhaafde de kerkelijke tucht en ijverde op allerlei manieren voor de opbouw van de kerk. Calvijn is wars geweest van allerlei religieus individualisme en subjectivisme. Er is in zijn leven nooit sprake van geweest, dat hij zou kiezen voor een of andere religieuze groep of gemeenschap buiten de kerk. De mogelijkheden daartoe bestonden zeer zeker. Er waren niet alleen de afgescheiden doperse gemeenten, maar ook de kleine geestelijke broederschappen van de spiritualisten. Maar Calvijns optreden is van den beginne aan gekenmerkt geweest door een duidelijk afwijzen daarvan. Eén van zijn eerste werken was de Psychopannichia, een boek dat gericht was tegen de leer van de zieleslaap, zoals die blijkbaar leefde in bepaalde doperse kring. Zijn Institutie kan gelezen worden als één doorlopend protest tegen het standpunt der dopers en andere radikalen.
Calvijns uitgangspunt was de Openbaring Gods. Hij ging van God uit en niet van de mens, ook niet van de religieuze mens. In zijn denken en werken stonden centraal: God, Jezus Christus, de Openbaring, het Woord Gods, de genademiddelen, de kerk, de verkiezing en het verbond Gods en de wet Gods. Van daaruit kwam hij tot de mens; niet omgekeerd. De ervaring bepaalde bij hem niet, zoals zo vaak het geval is in onze tijd, de openbaring. De ervaring is genormeerd door de openbaring, is daarvan afhankelijk, is de verwerkelijking van de openbaring in eigen leven, blijft altijd aan de openbaring ondergeschikt.
Calvijn heeft gebroken met het pausdom en met de kerk van Rome in haar geheel. Wij hoorden al dat hem dat innerlijke strijd en moeite heeft gekost. Deze wat karakter betreft, sterke persoonlijkheid bood taai weerstand. Hij zat met al de vezelen van zijn bestaan vast aan de kerk waarin hij geboren en getogen was. Maar God werd hem te machtig. Hij werd 'bedwongen'. Geen wonder dat in Calvijns nagelaten werken zo vaak de uitdrukkingen 'bedwingen' en 'beteugelen' voorkomen. Die woorden dragen het stempel van Calvijns eigen levenservaring. Hij kón niet anders meer dan de kerk van Rome prijsgeven.
Maar dat heeft hem er niet toe gebracht om nu ook de kerk zélf prijs te geven. Integendeel! Calvijn is niet, om zo te zeggen, van de weeromstuit door zijn bekering in de onkerkelijkheid terecht gekomen. Ook in en na zijn bekering bleef hij een kerkelijk man. De kerk behield de liefde van zijn hart. Aan haar heeft hij zijn krachten gegeven. Het was de kerk die delen mocht in zijn rijke gaven.
Aan de kerk bleef hij ook tróuw. Zelfs in zeer spannende en moeilijke situaties, wanneer zijn trouw aan de kerk zwaar op de proef werd gesteld. Wij geven daarvan een bewijs. In de jaren dat Calvijn uit Genève verbannen was, 1538 tot 1541, en predikant was in de Franse vluchtelingengemeente te Straatsburg ontaardde de kerk in Genève in hoge mate. De door de overheid in de plaats van Farel en Calvijn aangestelde predikanten, maakten op geen enkele wijze ernst met de tucht. Het zedelijk peil van de kerk daalde dermate dat Calvijn sprak van een 'Sodom'. Geen wonder dat de aanhangers van Calvijn, die er ook waren in de stad, klaagbrieven naar hem stuurden en vooral de Geneefse predikanten in gebreke stelden. Vanuit Straatsburg heeft Calvijn hen in zijn brieven geantwoord, maar tegelijk ook vermaand. Hoezeer hij het optreden van de nieuwe predikanten in Genève verfoeide, hoezeer hij leed onder het zedelijk verval van de kerk in deze stad, toch maande hij zijn volgelingen kerkelijk te blijven, de kerk trouw te blijven, en in geen geval zich af te scheiden. Ondanks het verval van de kerk in Genève, schreef Calvijn, is de kerk alhier toch een ware kerk van Jezus Christus! Calvijn was steeds huiverig voor alle afscheiding. Ook in zijn Institutie heeft hij daarover het een en ander geschreven. Calvijn was dus een kérkelijk man. Zijn werk heeft een kerkelijk karakter gedragen. De opbouw van de kerk was het hoofdbeginsel in zijn werk in Genève.

2. Calvijn heeft geijverd voor de zuiverheid van de christelijke leer. Die ijver was bij hem niet maar een bijkomstige zaak, maar een hoofdzaak. Men zal moeten bedenken, dat zijn bekering een breuk met de 'dwaUngen' van Rome heeft betekend. Niet om bijkomstigheden brak Calvijn met het pausdom, ook niet alleen maar om voortaan vrij te zijn van de macht van Rome, maar omdat zijn ogen geopend waren voor de afschuwelijke dwalingen van Rome. Hij had de Heilige Schrift en geschriften van Luther leren kennen; hij zag hoe ver Rome was afgeweken van de ware christelijke leer, en dat bracht de grote verandering in zijn leven teweeg. Een diep besef van de betekenis van de zuivere leer was hem dus al gegeven met zijn bekering.
Men heeft al meermalen een veel te grote spanning aangebracht tussen Calvijn en de 'orthodoxie'. Calvijn was een orthodox man. Het ging hem om de waarheid Gods. Dat is een motief geweest in heel zijn arbeid.
Vandaar de ijver die Calvijn aan de dag heeft gelegd voor het invoeren in Genève van een 'geloofsbelijdenis' die door allen zou worden aanvaard. Hij wilde heel de stad binden aan die geloofsbelijdenis. De grenzen van stad en kerk vielen in die tijd zo goed als samen. Het ging Calvijn daarin om de eenheid van de kerk. De kerk kan slechts één zijn als zij een 'belijdenis' heeft en als men daaraan zich houdt.
Het was in Genève een vaste instelling dat elke vrijdag de predikanten bij elkaar kwamen, en allerlei geloofszaken met elkaar verhandelden. Ook alweer terwille van de eenheid in de leer.
Een leer die afweek van de in Genève geaccepteerde geloofsbelijdenis werd door Calvijn en zijn ambtsbroeders niet getolereerd. Toen Castellio, de rector van de School, predikant begeerde te worden en zich daartoe bij Calvijn meldde, werd hij geweigerd. Er waren twee punten die het Calvijn onmogelijk maakten hem als predikant te accepteren. Castellio was van oordeel dat het boek Hooglied in onze canon niet thuishoort, en hij had een andere opvatting over de woorden 'Nedergedaald ter helle' in onze Apostolische Geloofsbelijdenis dan in Genève gangbaar was. Deze twee punten waren voor Calvijn genoeg om de weg tot het predikantschap in Genève voor hem toe te sluiten. Het gevolg is geweest dat Castellio enige tijd later vrijwillig Genève verlaten heeft.
Calvijn heeft dus geijverd voor de integrale canon. Ook 'Hooglied' wilde hij niet laten vallen. Er alleen maar een bundel Joodse minneliederen in zien, vond hij een aantasting van het Woord Gods. En wat de 'nederdaling ter helle' betreft, Calvijn wist dat die woorden op verschillende wijzen zijn opgevat. Maar dat wil niet zeggen dat hij kon aanvaarden dat ook in Genève die woorden op verschillende wijzen zouden worden uitgelegd. De eenheid in de leer en de eenheid in de verkondiging van het Woord Gods, zou er afbreuk mee worden gedaan. Castellio werd voor de keus gesteld óf de belijdenis van Genève te aanvaarden óf af te zien van zijn solliciteren naar het predikambt. Het eerste heeft hij geweigerd, en zo bleef hij dan buiten het predikambt.
Enige jaren later deed zich in Genève opnieuw een leer-kwestie voor. De arts Bolsec viel Calvijns predestinatieleer aan. Daarbij meende hij zich zelfs te kunnen beroepen op hetgeen Melanchthon over dit onderwerp leerde. Het heeft hem niet mogen baten. Hij werd uit Genève verbannen. Later is hij rooms geworden. Ook op dit punt heeft Calvijn dus niet toegegeven. Hij oefende, als het nodig was, leertucht. Een kerk zonder leertucht zag hij overgeleverd aan onenigheid en verwarring. De eenheid van de kerk kan alleen gewaarborgd worden door leertucht. Het is een beginsel dat in heel het Gereformeerd protestantisme diep wortel heeft geschoten. Gereformeerden kunnen nooit vrede hebben met leervrijheid. In kerken waarin toch die leervrijheid is protesteren zij.
Ik vermeld ook nog het geval-Servet. Het zal allen wel bekend zijn, dat Servet op 27 oktober 1553 te Genève is verbrand. Er is over die kwestie al veel geschreven. Terwijl in de tijd waarin het gebeurde door vrijwel heel de christelijke wereld de verbranding van Servet is goedgekeurd, zijn er daarna de bezwaren tegen gerezen. Heden beschouwt men de verbranding van Servet als een zwarte vlek op de Reformatie en dus ook op het werk van Calvijn in Genève.
Ik wil mij buiten een beoordeling houden, en alleen maar op enkele aspecten wijzen die niet altijd voldoende verdisconteerd zijn. Men zal moeten bedenken dat Servet niet zomaar 'een' ketter was. Hij was een antitrinitariër, een man die het gronddogma van het christendom: het geloof in een drieënige God, loochende, en dat bovendien deed op een uiterst irriterende en uitdagende wijze. Hij sprak, met het oog op dit dogma, van een 'driekoppig monster'. Heel de christenheid, reformatorisch én rooms, gruwde hiervan. Men zag in Servet een Godslasteraar van de ergste soort, en hij was dat ook. Vervolgens, hij verwierp ook de kinderdoop en werd gerekend te behoren tot de 'wederdopers'. En wederdopers hadden de naam dat zij revolutionair waren, een gevaar opleverden voor staat en maatschappij. Men verdacht Servet van subverse activiteiten. Wij zeggen niet dat deze verdenking op goede gronden heeft berust, maar zij was er wel. En ook staat het vast, dat hij gespeculeerd heeft, tijdens zijn gevangenschap in Genève, op een eventueel ten val brengen van Calvijn. In de derde plaats, wij zullen, critisch naar onszelf, in aanmerking moeten nemen, dat de ware bezorgdheid voor de 'gezonde leer' bij ons veel minder sterk aanwezig is dan zij bij Calvijn en de zijnen in die tijd was. Wij zijn in de loop der eeuwen toleranter geworden. Maar het is zeer de vraag, of dat vooruitgang is of achteruitgang. Er waait een sterke wind van 'indifferentisme'. De ergste ketterijen beroeren ons nog maar ternauwernood. Wij hebben er, zoals men tegenwoordig zegt, mee leren leven. Is dat onze eer? Of onze schande?

3. Een derde beginsel in Calvijns werk is geweest de ijver voor de heiligheid van de gemeente. Aan Calvijns naam is verbonden de idee van de kerkelijke tucht. Soms lijkt het alsof niemand anders in de geschiedenis der kerk geijverd heeft voor de kerkelijke levenstucht dan alleen Calvijn. Die idee is in elk geval verkeerd. Calvijn heeft ten aanzien van zijn ijver voor de kerkelijke tucht voorbeelden gehad. Niet voor het minst in de figuur van Martin Bucer, de hervormer van Straatsburg. Maar ook, en niet weinig, in de praktijk van de Oude Kerk. De kerkelijke levenstucht had al een lange geschiedenis vóór Calvijn er in Genève een begin aan maakte. Ook in haar vorm was zij niet geheel nieuw. Behalve op het ene punt dat Calvijn 'ouderlingen' naast zich had, met wie de predikanten samen de tucht uitoefenden.
Genève was in de tijd van Calvijn hard toe aan de tucht. De bisschop die als laatste in Genève aan het rooms-katholieke leven leiding gaf, had zelf een los leven geleid. Hij liet een verwoeste kerk achter. In deze chaos moest orde worden geschapen. Dat was allereerst het werk van Farel en Viret, vervolgens het werk van Calvijn. Een werk dat tijd kostte en veel strijd. Het verzet was groot. Maar Calvijn zette door. Men heeft hem 'inquisitie' verweten. Vooral roomse en humanistische auteurs hebben hem, met name om zijn tuchtpraxis, zwart afgeschilderd.
Men heeft over het hoofd gezien dat de inderdaad strenge bepalingen in Genève niet uitsluitend in Genève van kracht waren. Ook elders. Zij behoorden tot het beeld van die tijd. Niet dat ze altijd gehandhaafd werden, maar ze waren er wel. Calvijn heeft er echter voor geijverd dat zij ook gehandhaafd en uitgevoerd werden. Men bedenke vervolgens dat aan het avondmaal door allen werd deelgenomen in die tijd, en dat dus ook het heilig houden van het avondmaal een strenge tucht voor alle inwoners van de stad met zich meebracht. En niet voor het minst zal men moeten bedenken, dat het Calvijn in deze tucht om niets anders ging dan de eer en het recht van God.
Men kreeg te maken met gevallen als echtbreuk en Godslastering. Overheid en kerk grepen dan samen in, elk op eigen wijze. Menig geval kwam voor de kerkeraad. Soms ook wel gevallen waarvan wij heden denken, dat zij nauwelijks de moeite waard waren. Maar dat waren uitzonderingen. En men ging als kerkeraad strikt rechtvaardig te werk. De rijken en aanzienlijken werden niet gespaard. Er was één behandeling voor allen, ongeacht of de persoon in kwestie een hooggeplaatste was of iemand uit de lagere volksklassen.
Een kerk moet kérk zijn, en dat betekent ook dat zij ernst moet maken met de levenstucht. Daar is de naam en het recht van God direct mee gemoeid. Dat heeft Calvijn beseft. Vandaar dat hij het zware en lastige juk van de kerkelijke tuchtoefening op zich genomen heeft. Waarlijk niet om tyrannie te bedrijven, maar omdat hij het zag als zijn roeping, en omdat. naar zijn vaste overtuiging, de opbouw van de kerk ervan afhing. Hij heeft vrucht mogen hebben op zijn werk. Genève is veranderd. Ooggetuigen als John Knox hebben daar soms aangrijpende verslagen van gegeven.

4. Een vierde beginsel in Calvijns werk is geweest het didactische. Al spoedig kwam Calvijn ertoe een eigen Catechismus op te stellen en in te voeren. Het was zijn overtuiging dat met preken alleen het werk van de dienaar des Woords nog niet voltooid is. Daarom stelde hij het huisbezoek in, maar ijverde hij ook voor de catechese, voor het onderricht aan de jongeren. Calvijn heeft daarmee fundamenteel werk verricht. Hij heeft navolging gevonden in de Gereformeerde kerken.
Het didactische element in Calvijns werk is ook merkbaar in zijn preken. Zij zijn in de eerste plaats uitleg van de Schrift. Ze dragen in menig geval zelfs het karakter van een bijbellezing. De tekst wordt uitgelegd en daaraan worden dan vervolgens onderwijzingen, vermaningen en vertroostingen verbonden.
In de Formulieren die ontstaan zijn op Gereformeerd erf vindt men eveneens dit didactische, dit lerende element. Onze eigen Formulieren, o.a. voor doop en avondmaal leggen er getuigenis van af. Het Doopsformulier begint met een uiteenzetting van de 'leer van de heilige doop', die, zoals er staat, in drie stukken begrepen is. Ook in de andere formulieren vindt men de 'leer' uiteengezet.
Dit alles is geheel in de geest van Calvijn. De gemeente moet worden onderwezen. Vandaar ook de catechismnsprediking. Onkunde wordt gezien als een kwaad, een ramp voor de gemeente. Het gaat om het bijbrengen van geestelijke kennis. Daardoor wordt de gemeente gebouwd.
Wij zeggen: gééstelijke kennis! 'Kennis' is bij Calvijn niet dorre kennis van het intellect alleen. Het geloof zelf wordt door Calvijn kennis genoemd. Hart en leven participeren in deze kennis. Als Calvijn spreekt over de leer gebruikt hij doorgaans het woord 'doctrina', en dat woord kunnen wij gevoegelijk vertalen met 'heilzame kennis', zij is gelóófskennis, zij is een kennis van hoofd en hart beide. Het gaat om déze kennis. Ook in de Catechismus. Niet slechts een louter 'voorwerpelijke' waarheid wordt de kinderen en jongelui in de Catechismus bijgebracht, waar dan later eventueel nog een 'bevindelijke' kennis bijkomt (of ook niet). In dit laatste geval zou de Catechismus eigenlijk nauwelijks enige waarde hebben. Wat heeft een christen aan alleen maar voorwerperlijke, verstandelijke en historische kennis? Hij wordt daardoor niet behouden. En de gemeente wordt er niet door gebouwd. Het gaat in de catechese en alle arbeid van de kerk om een heel andere kennis, die, gewis, ook door het verstand gevat en begrepen en verwerkt moet worden, maar die tegelijk gericht is op het hart en het leven. Een kennis waarbij men zich persoonlijk betrokken weet en gevoelt. Omdat het Calvijn om déze kennis ging, kon hij al jongelui op 14 ä 15-jarige leeftijd, na de Catechismus te hebben bestudeerd, tot het heilig avondmaal toelaten en beschouwen als ware leden van de kerk.

Ziehier vier beginselen in Calvijns werk in Genève. Er zouden er nog wel enkele meer te noemen zijn. Zo heeft Calvijn ook zorg gedragen voor kerkorde en liturgie. En heeft hij een functie gehad in het hele maatschappelijke en politieke bestel in Genève. En heeft hij ook gewerkt aan een Academie en theologische grondslagen gelegd. Dat alles zou ook nog ter sprake kunnen worden gebracht. Maar de vier genoemde beginselen zijn in elk geval van grote, en wellicht zelfs van de allergrootste betekenis geweest.
Zij hebben alle vier ook nog betekenis voor het heden. De realisering ervan is niet gemakkelijk, Is zelfs moeilijker geworden dan ooit. Het Geneefs model staat ver van ons af. En toch heeft de kerk het nodig.
Calvijn heeft het ontleend aan het getuigenis van de Heilige Schrift. Hij was een getrouw leerling van de Schrift. Zijn exegetische arbeid legt er getuigenis van af. Zijn schriftelijke nalatenschap bestaat voor het grootste deel uit bijbelcommentaren. Ook voor de organisatie van de kerk vroeg hij naar het Schriftgetuigenis. Zij gaat bepaald niet alleen maar terug op de eis der omstandigheden waarin men in Genève verkeerde in die tijd. Zo is het wel voorgesteld, maar dat is onjuist. Calvijn heeft zich niet beroepen op de eisen van de tijd, hij heeft zich steeds op de Schrift beroepen. Zo kon ook het één en ander omtrent de organisatie van de kerk en de leer van de ambten opgenomen worden in de Gereformeerde geloofsbelijdenissen, zoals onder andere in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daarmee werd hetgeen zij op deze punten leerden, ontheven aan alle tijdgebondenheid. Een Geloofsbelijdenis immers vertolkt wat eeuwige waarheid is niet en niet slechts wat eis des tijds is.
Alle kerkelijke arbeid, ook in het heden, zal gedragen moeten worden door het verlangen naar een gemeente, een kerk die kerk, die gemeente van Christus is, die zuiver is in de leer en rein in het leven, en wel onderwezen is. Daarmee is ons een taak, een roeping opgelegd, niet alleen ambtsdragers maar ook alle gemeenteleden, die handen vol werk geeft, die ons geen rust laat, die ons bezighoudt zolang wij in de kerk leven. Wat wij ervan zien is vaak maar weinig. 'Genève' ligt ver weg, ver weg in het verleden. Er is meer G?eformatie der kerk dan /-eformatie der kerk. En alle kerkelijke arbeid die gericht is op het grote doel dat wij geschetst hebben, stuit op veel tegenstand. Voor de zuivere leer is de liefde vaak maar zeer gering. Een heilig leven ligt niet één van ons van nature. Zelfs zien wij heden dat velen de kerk geheel de rug toekeren. Zij verwachten van de kerk niets meer. Zij hebben haar afgeschreven. Waarom? Omdat men zelf zoveel heihger is? Omdat men buiten de kerk meer gemeente van Jezus Christus kan zijn dan in de kerk? - Ik meen, dat de motieven vaak nog al wat verschillen. Als men de kerk gelijkstelt met een of andere progressieve beweging, dan ligt het voor de hand dat de kerk teleurstelt. Maar deugt dan wel de opvatting die men van de kerk heeft?
Als men de knusse gezelligheid zoekt, en gekoesterd wil worden in eigen subjectieve gevoelens, of zelf graag aan bod wil komen in het leidinggeven, dan ook is het te begrijpen dat men het in de kerk niet vinden kan. Maar bij wie ligt dan de schuld? Wij zullen ons wel wachten de kerk van alle vlekken vrij te spreken, maar wij willen ons er ook voor wachten de kerk van alles de schuld te geven.
Er wordt van ons trouw aan de kerk gevraagd. Dat is een gereformeerd beginsel van de eerste orde. Wat meer is, het is een bijbels beginsel voor heel het christeliike leven. Reeds de nieuwtestamentische gemeenten waren niet 'ideaal', toch hebben de apostelen van Jezus Christus daarin getrouw hun werk gedaan. Paulus was dag en nacht met de gemeenten Gods bezig. Calvijn is in dit opzicht slechts een late navolger van Paulus geweest. Paulus zwoegde voor de kerk. Hij leed voor de kerk. Hij leed ook ään de kerk. Daarvan hebben wij bewogen getuigenissen in zijn eigen brieven.
Ook Calvijn heeft geleden vóór de kerk, en ään de kerk. Maar bleef haar trouw. En dat is in heel het Gereformeerd protestantisme diep ingeburgerd. Het is kerkelijk van aard gebleven. Ook in de dagen van veel verval en afval. De kerk is niet maar een inzetting van mensen. Zij draagt de naam van Christus zelf, doordat zij in de Schrift Zijn lichaam is genoemd. Alle ijver voor de kerk is ten diepste ijver voor Christus zelf. Het Hoofd is meer dan het lichaam, maar het Hoofd kan niet zonder het lichaam.
Het is van uiterst groot belang dat dit lichaam één is. De band der eenheid kan nooit iets anders zijn dan het ware geloof. De gezonde leer, de belijdenis. Zonder belijdenis geen eenheid. Zonder leertucht geen behoud van de eenheid. En er is ook het léven. Dat kan niet als onbelangrijk terzijde worden geschoven. Ook niet met een beroep op de 'rechtvaardiging van de goddeloze'. Op barthiaanse wijze wordt dit authentiek reformatorisch artikel maar al te vaak uitgespeeld tegen alle ijver voor de heiligheid en reinheid van de kerk en van de christenen persoonlijk. Zonder heiligmaking, zegt de Schrift, zal niemand God zien. En ook het onderricht is nodig. Het onderwijs in de Schrift en vervolgens ook in de Catechismus. Daartoe kunnen alle gemeenteleden het hunne bijdragen. En zo werken zij mee aan de opbouw van de kerk, van de gemeente Gods. Al die arbeid kan (ook al lijkt het soms) niet ijdel zijn. Als Paulus de gemeente van Korinthe (1 Korinthe 15), een gemeente met veel zonden en niet zonder afwijkingen van de rechte leer, vermaand heeft, eindigt hij met te zeggen: Onze arbeid is niet ijdel in de Heere! Dat moge ook ons stimuleren en bemoedigen in onze kerkelijke arbeid. Bouw de gemeente naar Geneefs, beter gezegd: naar bijbels model.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1986

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Kerk-opbouwnaar geneefs model

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1986

Protestants Nederland | 8 Pagina's