Gods weg met Jozef
3. Als slaaf verkocht
Terwijl de broers na hun gruwelijke daad brood zaten te eten, was Ruben afwezig. Mogelijk paste hij op de kudde, terwijl zijn broers pauzeerden. We weten dat hij van plan was om Jozef stiekem uit de put te halen. Nee, hij durfde daar niet openlijk voor uit te komen, want dan zouden zijn broers woedend op hem zijn. Hij sprak tegen zijn broers: Vergiet geen bloed, werpt hem in deze kuil (…) en legt de hand niet aan hem (Gen. 37:22a). Vervolgens lezen we: Opdat hij hem uit hun hand verloste om hem tot zijn vader weder te brengen (22b). Maar het zou anders lopen.
Terwijl de broers aan het eten waren en Ruben afwezig was, zagen zij een bont reisgezelschap van Ismaëlieten en Midianieten naderen. Zij kwamen uit Gilead, waren de Jordaan overgetrokken en wilden op hun kamelen via de handelsweg vanuit het noorden langs Dothan naar Egypte reizen. Het was een handelsvolk, want ze vervoerden allerlei specerijen, balsem en mirre (vers 25). Ineens schoot Juda een plan te binnen en sprak hij tot zijn broers: ‘Kijk, daar komen kooplui aan die op weg naar Egypte zijn. Weet je wat we moeten doen? Laten we Jozef verkopen! Daar hebben we méér aan dan dat we hem in de kuil laten sterven.’ Met dat plan stemden de anderen in en na een korte onderhandeling werden ze het al gauw over de prijs eens en werd Jozef voor het geringe bedrag van twintig zilverlingen aan het gezelschap verkocht. De kooplui konden tevreden zijn, want in Egypte waren Kanaäni tische slaven zeer gewild en konden ze hem met flinke winst verkopen. Hierna gingen een paar broers vlug naar de kuil, lieten een touw neer en hesen Jozef omhoog. Wat moet er in hem zijn omgegaan, toen hij daar de vreemde kooplui met hun kamelen zag staan. Angstig vroeg hij zich af wat er met hem gebeuren zou. Maar lang hoefde hij daarover niet na te denken, want hij werd gebonden en als een slaaf meegenomen naar het verre Egypte. Hoe hij ook smeekte en huilde, het was alles tevergeefs. De broers waren maar wat blij dat ze op zo’n mooie manier van de meesterdromer afkwamen.
Wat leek de raad van Juda om zijn broer te verkopen veel op het verraad van Judas, de verrader van de Heere Jezus. We lezen van hem dat hij tot de overpriesters sprak: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen (Matth. 26:15).
Daarna keerden de broers weer naar hun schapen terug en Ruben haastte zich kort hierna stiekem naar de kuil om Jozef eruit te halen. Na herhaaldelijk roepen kwam hij tot de vreselijke ontdekking dat zijn broer niet meer in de kuil aanwezig was. Meteen drong het tot hem door wat er gebeurd was. In de Bijbel staat dat hij als teken van rouw zijn klederen scheurde en meteen naar zijn broers ging. Haast wanhopig riep hij hen toe: De jongeling is er niet; en ik, waar zal ik heengaan? (vers 30). Maar al te goed besefte hij dat zijn vader hem als oudste broer hevige verwijten zou maken! Hij durfde hem gewoon niet onder ogen te komen! Maar zijn broers stelden hem gerust door te zeggen: ‘Wij zullen een geitenbokje slachten en de veelvervige rok daarin dopen en bij vader bezorgen.’
Zij voegden de daad bij het woord en terwijl enige broers bij de schapen bleven, brachten een paar anderen de rok bij vader Jakob. ‘Kijk eens, vader, deze rok hebben we onderweg gevonden. We denken dat het de rok van Jozef is. Gelooft u het ook niet?’ Meteen herkende de honderdachtjarige man de rok van zijn zoon en in grote verslagenheid riep hij uit: ‘O, dat is de rok van mijn zoon! Vast en zeker is hij onderweg door een wild dier verscheurd.’ Daarop scheurde hij als teken van diepe rouw zijn klederen, legde een zak om zijn lendenen en droeg langer dan de gewoonte was rouw over zijn jongen. Als mensen probeerden hem wat te troosten, sprak hij: ‘Ik zal hem nooit meer kunnen vergeten, maar tot mijn dood toe over hem blijven treuren.’ Alzo beweende hem zijn vader (vers 35).
Intussen trok het gezelschap met Jozef naar Egypte. Het is niet te zeggen wat er in de jongen moet zijn omgegaan toen hij van Dothan werd meegevoerd langs de hem bekende plaatsen en gebergten van zijn land. Ongetwijfeld heeft hij tot de Heere in stilte geroepen. Mogelijk heeft hij, al was het met andere woorden, met David gezegd: Zij hebben mij een strik verborgen op den weg dien ik gaan zou. Ik zag uit ter rechterhand, en zie, er was niemand die mij kende, en er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel (mijn leven). Tot U riep ik, o HEERE; ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden. Let op mijn geschrei, want ik ben zeer uitgeteerd; red mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik (Ps. 142:4-7). Wat was het een onbegrepen weg voor Jozef en voor zijn vader. Ze zullen ongetwijfeld hebben gedacht aan de dromen die zo’n zonnige toekomst hadden voorspeld. Maar dat de vervulling ervan zou gaan door zo’n inktzwarte nacht, dát hadden zij nooit kunnen vermoeden.
Dan peinst de ziel: is ’t waar, zou God
ook weten van mijn droevig lot,
zou d’ Allerhoogste van mijn klagen
en bitt’re rampen kennis dragen? (Ps. 73:6).
(Volgende keer D.V. 4 Jozef in Potifars huis)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's