Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (129)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (129)

De kenmerken van een waar smeekgebed

7 minuten leestijd

Het is reus Diábolus gelukt via de Voelpoort stad Mensziel binnen te komen. Een groot deel van de stad heeft hij al in handen. De kapiteins van Prins Immanuël hebben zich teruggetrokken in het kasteel, het ‘hart’ van de stad. Gaat het Diábolus lukken weer heer en meester te worden van Mensziel? In dit artikel wordt een begin ge­maakt met hoofdstuk 14 van ‘De heilige oorlog’ van John Bunyan. De titel daarvan is: ‘Zie, hij bidt!’.

Toch weer een smeekschrift

Mensziel bevindt zich al tweeëneenhalf jaar in droevige en betreurenswaardige omstandigheden. Geen enkel smeekschrift dat ze in die tijd gestuurd hebben naar de Prins heeft het gewenste effect. De regeerders van de stad komen met de burgemeester weer samen. Na enige tijd doorgebracht te hebben met het beklagen van hun ellendige toestand en het ellendige oordeel dat op hen rust, spreken ze samen af om toch weer een verzoekschrift om hulp op te stellen en naar Prins Immanuël te sturen.

Voorwaarden aan het smeekschrift

Maar dan staat Godsvreze op. Hij vertelt dat hij weet dat de Prins nimmer een smeekschrift in ontvangst zal nemen van wie dan ook, tenzij de handtekening van Opperste Geheimschrijver, de Secretaris, eronder staat. Het ontbreken van die handtekening is er volgens hem de reden van dat de smeekschriften tot nu toe geen gezegend effect hebben gehad. Ze besluiten dat een verzoekschrift wordt opgesteld en de Opperste Geheimschrijver gevraagd zal worden de brief te ondertekenen. Weer reageert Godsvreze en zegt dat de Opperste Geheimschrijver geen handtekening zal zetten onder een verzoekschrift als Hij deze niet Zelf opgesteld en geschreven heeft. ‘Bovendien’, zegt hij, ‘onderscheidt de Prins het handschrift van de Opperste Geheimschrijver van alle handschriften. Hij kan op geen enkele wijze bedrogen worden. Ik adviseer jullie naar de Opperste Geheimschrijver te gaan en Hem te smeken om Zijn hulp.’

De vraag aan de Secretaris, de Opperste Geheimschrijver

Godsvreze wordt hartelijk bedankt en de door hem voorgestelde raad wordt opgevolgd. De inwoners gaan naar het kasteel, waar de Opperste Geheimschrijver samen met de kapiteins en hun soldaten is te vinden. Daar vertellen de burgers wat de reden van hun komst is: Mensziel bevindt zich in een betreurenswaardige toestand en ze zien graag dat Zijne Hoogheid het op Zich neemt om een verzoekschrift op te stellen dat gericht is aan Prins Immanuël en Zijn Vader, hun Koning El-Schaddaï.

Daarop vraagt de Secretaris: ‘Wat voor smeekschrift willen jullie dat Ik opstel?’ De burgers geven geen rechtstreeks antwoord, maar zeggen: ‘U kent de staat en de toestand van stad Mensziel het beste. U weet hoe we van de Prins zijn afgeweken en Hem hebben onteerd. U weet ook wie er tegen ons ten strijde is getrokken en dat Mensziel nu een oorlogs toneel is geworden. U weet als onze Secretaris ook welke barbaarse mishandelingen wij met onze vrouwen en kinderen moeten ondergaan en dat de onder ons wonende Diábolonisten vrijer over straat durven te gaan dan de stadsbewoners. Daarom smeken wij U als Opperste Geheimschrijver met de wijsheid die U van God gegeven is een verzoekschrift te schrijven voor ons, die arme dienaren van Prins Immanuël zijn.’

Het voorstel van de Secretaris

’Dat is goed,’ zegt de Secretaris, ‘Ik zal een verzoekschrift voor jullie schrijven en daar ook Mijn handtekening onder plaatsen.’ Dan vragen de burgers: ‘Wanneer kunnen we het antwoord bij U komen halen?’ Het antwoord luidt: ‘Jullie moeten zelf aanwezig zijn bij het schrijven en vertellen wat jullie willen verzoeken. Hoewel Ik de schrijver ben en de pen hanteer, moeten jullie voor inkt en papier zorgen. Hoe zullen jullie anders kunnen zeggen dat het jullie verzoekschrift is? Ik hoef niet voor Mezelf te pleiten, want Ik heb de Prins niet beledigd. Er gaat’, zo voegt hij eraan toe, ’geen verzoekschrift van Mij en door Mij ondertekend naar de Prins, en van Hem naar de Vader, tenzij degenen om wie het gaat er met hart en ziel bij betrokken zijn. Dat is een onmisbare voorwaarde.’

De burgers zijn het hartelijk eens met wat de Secretaris eist en er wordt onmiddellijk een verzoekschrift opgesteld.

Maar wie moet deze brief bij de Prins brengen? De Secretaris adviseert dat kapitein Geloof het smeekschrift brengt. Hij is immers iemand die goed kan spreken. De burgers roepen hem erbij. Nadat ze hem het plan hebben verteld, zegt kapitein Geloof: ‘Deze opdracht neem ik graag aan. Hoewel ik kreupel ben, zal ik het zo snel en zo goed mogelijk voor jullie doen.’

De vereisten voor een waar gebed

In de strijd tegen de zonden is er al heel wat gebeden om de hulp van Boven. Bunyan laat aan het begin van hoofdstuk 14 echter gelijk al zien wat de haper in die gebeden is geweest. Hoe ontroerend die gebeden ook waren, in die gebeden werd het werk van de Heilige Geest gemist. De vreze Gods is niet alleen het beste middel in de strijd tegen de oude mens van de zonde, maar beseft ook dat alleen door de Geest gewerkte gebeden de hemeltroon kunnen bereiken.

Hernieuwde gebeden

De levendgemaakte zondaar is door eigen schuld in een ellendige toestand terechtgekomen, maar heeft de Heere nodig om daaruit verlost te worden. Hij komt er echter achter dat al zijn gebeden de Heere niet kunnen bewegen om hem bij te staan in de strijd tegen de zonde en satan. De Heere lijkt hem niet te horen. En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet (Jes. 1:15). Tegelijkertijd voelt hij dat het gebed het beste wapen is in de strijd. Daarom besluit hij toch weer de Heere om hulp te verzoeken.

Het stempel van de Heilige Geest

In deze hoge nood, waardoor de ziel dichter tot de Heere wordt gedreven, leert de vreze Gods wat nodig is: het stempel van de Heilige Geest (door Bunyan de Opperste Geheimschrijver, de Secretaris, genoemd). Een geesteloos gebed zal nooit verhoord worden, hoe indringend de woorden ook kunnen zijn. Mensenwerk kan de Heere niet behagen. Van zulke gebeden moet gezegd worden: Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet (Jer. 6:20b). Ze hebben Gods goede geboden verlaten en niet gedaan wat de Heere behaaglijk is. De les wordt geleerd: En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem (1 Joh. 3:22).

Het zal dus een gebed moeten zijn, dat gewerkt is door Gods Geest. En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen (Rom. 8:26). Dat is immers Gods Eigen werk, en dat alleen is Hem welbehaaglijk.

Eigen woorden

Het is een opmerkelijke voorwaarde voor een waar gebed die Bunyan ook nog noemt: de inhoud van het gebed moet afkomstig zijn van de bidder zelf. De Heilige Geest bidt immers niet voor Zichzelf, want Hij heeft niet gezondigd. Het geldt ook voor de derde Persoon van het Goddelijk Wezen: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht (Job 34:10). Hoe onmisbaar de Geest is in het gebed, toch wil de Heere dat Zijn volk Hem in hun eigen woorden aanroept. Het menselijke verstand wordt niet uitgeschakeld in het gebed. Hoewel het een door Gods Geest gewerkt gebed is, zal de bidder toch ook kunnen zeggen dat het zijn eigen gebed is, zodat hij kan instemmen met David: HEERE, neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem mijner smekingen (Ps. 86:6).

Bidden in geloof

Naast de vereisten dat het gebed door de Heilige Geest wordt gewerkt en dat de bidder zijn nood in zijn eigen woorden tot de Heere brengt, noemt Bunyan nog een derde voorwaarde voor een waar gebed. Het gebed dat God behaagt, moet als het ware op de vleugels van het geloof opgezonden worden. Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken (Hebr. 11:6). Dat benadrukte ook Jakobus toen hij voorhield hoe men wijsheid van God moet begeren: Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; (…) Want die mens mene niet dat hij iets ontvangen zal van den Heere (Jak. 1:6a, 7).

Hoe bidden wij?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (129)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's