De organisatie onzer Kerk.
II.
•ods Kerk is niet eerst geboren in de l'dagen van den Heere Jezus of op den eersten Pinksterdag. De Zoon Gods heeft, zooals onze Catechismus zegt, Zijne gemeente vergaderd, beschermd en onderhouden van het begin der wereld af. Dus moeten we ook de tijden vóór Christus nagaan.
Lang heeft het geduurd, eer we iets zien wat ook maar eenigszins op kerkelijke organisatie gelijkt. Wel lezen we, dat Abel en Noach hebben geofferd, dat men na de geboorte van Enos den N;iam des Heeren heeft aangeroepen, maar van eenig kerkelijk verband lezen we niets. Ze hadden het Woord, de Parad ij sbelofte, en dat Woord is ook de band geweest, welke de weinigen verbond, die den Heere getrouw bleven.
Abraham wordt door den Heer geroepen. Hij ontvangt op grond van de belofte aangaande den Christus ook het verbond des Heez'en met hem en zijn zaad. Van dit verbond was het Sacrament der besnijdenis teeken en zegel. Dit Sacrament is ook een uitwendige band, en onderscheidt het volk des Heeren van de Heidensche volken.
Iets nieuws is de AVet van Mozes, die echter „tusschen in gekomen is", om der overtredingen wil. Het volk mocht niet onmiddellijk tot God naderen, maar had de priesters, vooral den Hoogepriester, als middelaar aan te zien. Dat zag echter op den Heere Jezus Christus; en vooral de brief aan de Hebreen legt daar sterken nadruk op, dat nu Christus éénmaal zichzelf heeft opgeofferd, geen priester noch offerande meer noodig is. Daarmede zijn de Roomschen geoordeeld, die zich voor hunnen priesterstand beroepen op het priesterschap onder het Oude Verbond.
Voorts moeten we in het oog houden, dat de Wet, die zooveel in bijzonderheden regelde, geen voorschriften bevat voor eenige kerkelijke vertegenwoordiging van de geheele Israelietische gemeente. Wel lezen we dat soms de geheele vergadering der kinderen Iraels gezamenlijk optrad; zóó, toen het verbond aan den Sinai werd gesloten , toen het volk gezamenlijk onder Samuel de afgoden wegdeed, toen het onder Nehemia het verbond vernieuwde (zie Neh. 10); maar dat was onder buitengewone omstandigheden.
Afgezien van enkele betere tijden verkeerde het volk Israël in een toestand van voortdurende afval van God en Zijn Woord. Tegenover dien afval ging er van de priesters als zoodanig weinig kracht uit. Met macht getuigden echter de Profeten. Wat deden dezen ? Drongen zij er op aan, dat het volk eens bijeen zou komen in „kerkelijke vergadering", en onderzoeken wie gelijk had? Neen, zij profeteerden op last van hun Zender tegen alle afgoderij en valschen godsdienst en zagen alléén heil in terugkeer tot den levenden God en Zijn Getuigenis.
We moeten hier ook wijzen op hetgeen de vrome koningen deden. Dezen, vooral Hiskia en Jo=^ia, waren het die, zonder eerst „kerkelijke beslissingen" in te roepen, de beelden verbraken, de hoogten verontreinigden, de afgoderij uitroeiden, de priesters tot hun plicht riepen — en de Schrift getuigt van hen, dat zij recht deden in de oogen des Heeren. (Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1904
Kerkblaadje | 4 Pagina's