Nederlandse Gedachten *)
(Toespraak, gehouden op 4 mei 1970 te Hoevelaken)
I
Het is een menselijke ervaring, dat de heerlijkste dingen onder onze handen oud kunnen worden. Zij verliezen dan hun oorspronkelijke geur en kleur, en verdorren. Een huwelijk, als heilige liefdesbetrekking, kan oud worden. Een werkkring, als roeping aanvaard, kan oud worden. Een bezit, als kostbaar geschenk ontvangen, kan oud worden. Het wonderkarakter is eruit verloren gegaan. Het is profaan en vanzelfsprekend geworden, en daardoor ontluisterd.
Is dat nu met de bevrijding van 1945 niet ook het geval? Is zij niet onder onze handen oud geworden? Het zij mij daarom vergund, enkele van de belangrijkste herinneringen nog eens naar voren te halen.
Wij ervoeren de bevrijding als een wonder van God. De overmacht van Hitler en zijn legers was immers verbijsterend groot geweest. De genialiteit en het raffinement van het kwaad verbluffend. De inzet van mens en materiaal onuitputtelijk. Het propaganda-mechanisme van de leugen overweldigend. Wie was er, die niet telkens vertwijfelde aan de goede afloop? Kon deze politieke en strategische macht wel ooit verslagen worden? En zo dat mogelijk was, zou er dan nog wel een Nederland zijn; zouden wij het overleven?
Toen dan ook de nederlaag en ondergang van Hitler een feit geworden was, en zie, wij leefden nog, toen ervoeren wij dat als een wonder. Daarom konden wij aanvankelijk over de bevrijding eigenlijk alleen maar in bijbelse woorden spreken: ,,De Here heeft grote dingen aan ons gedaan; dies waren wij verheugd!" (Ps. 126).
Wij ervoeren de bevrijding als genade Gods. Ik bedoel daarmee, dat het wonder van de bevrijding over ons kwam als iets onverdiends; iets dat wij verbeurd hadden.
Want wie kwam uit de oorlog en de bezettingsjaren zonder schuld, wroeging, schaamte? Onbeschrijfelijke daden van onrecht en wreedheid hadden zich voor onze ogen afgespeeld. Bloedverwanten, vrienden, buren, collega's waren gevangen genomen, gefusilleerd, weggevoerd naar concentratiekampen. Het drama van de Joden voltrok zich in onze straten. Wie heeft toen niet gezondigd tegen gerechtigheid en barmhartigheid? Wie heeft niet zelfzuchtig gedacht aan eigen hachie? Wie is niet bang en laf geweest? Wie zocht niet in schijnredeneringen een alibi om ontslagen te zijn van de opdracht om te getuigen, te protesteren tegen dit nameloos kwaad?
Daarom ervoeren wij de bevrijding tegenover allen, die gevallen of vermoord waren, als onverdiende en verbeurde genade Gods. Wij ervoeren de bevrijding ook als een verlos
Wij ervoeren de bevrijding ook als een verlossing. Zij was voor ons veel méér dan het einde van stoffelijke en lichamelijke nood; van honger, armoede, gebrek, gevaar. Wij wisten ons gered uit een geestelijke nood. De nood van een bewust, antichristelijk heidendom. De nood van de mensverachting en mensvernietiging, van de goddeloosheid. Nooit tevoren hadden wij zo duidelijk gezien, dat de duivel een werkelijkheid is; nooit zo goed begrepen, dat in de Bijbel over de duivel als over het Beest gesproken wordt. Wij zagen het immers voor ons, dat de Boze, als de anti-geest, de mens onaanspreekbaar, afgrondelijk, bestiaal maakt. Dat hij de aarde onleefbaar, de samenleving tot een hel maakt.
Daarom was de bevrijding voor ons zeKer niet allereerst, dat wij weer brood en boter en kleren kregen. Wij ervoeren haar als het einde van een geestelijke nachtmerrie. Wij waren verlost van de anti-goddelijke macht van het Beest. Wij konden en mochten ons weer verheugen in het licht van Gods vriendelijk aangezicht. Wij ademden weer in een sfeer van vrijheid en geloof.
Aan de herinnering van die persoonlijke ervaringen moet ik echter nog een algemener ervaring toevoegen. Dat was de ervaring van een nationale wedergeboorte.
Ik bedoel daar het volgende mee. Vóór de laatste wereldoorlog en de Duitse bezetting beleefden wij een tijd van vaderlandse malaise. Wij waren ons de historie en het daardoor gestempelde eigen karakter van Nederland zó weinig meer bewust, dat wij neutraal en verdraagzaam waren tot in het karakterloze toe. Nederlander-zijn had voor ons nauwelijks meer een geestelijke inhoud en betekenis. Wij pochten wat op onze uitvinders en Nobel-prijswinnaars, onze sporthelden, onze koloniën, onze handel, onze grote fabrieken. Een dieper besef van het eigene van onze volksaard was er niet. Maar door de overweldiging van het Duitse nationaal-socialisme werd dat opeens anders! Wij gingen het eigen geestelijke klimaat van Nederland opnieuw ontdekken en liefkrijgen. Wij gingen het als schuld zien, dat wij het erfgoed uit het verleden zó hadden veronachtzaamd en verwaarloosd. Wij beseften duidelijker dan tevoren, dat ons volk gestempeld was door het Evangelie. Dat het geloof de diepste wortel was, waaruit wij als volk tot zelfstandigheid, tot bloei en tot aanzien gekomen waren. Omdat Nederland uit een geloofsstrijd geboren was, waren wij het volk van het Wilhelmus, de Valeriusliederen, de Statenbijbel. Omdat Nederland uit een geloofsstrijd geboren was, waren wij een toevluchtsoord voor ontrechten en vervolgden. Omdat Nederland uit een geloofsstrijd geboren was, bezaten wij een vrije kerk, een vrije staat, een vrije universiteit.
De Bijbel had de ziel van ons volk in het verleden te diep aangeraakt, dan dat zij de goddeloosheid, wreedheid en tyrannie van het nationaal-socialistische heidendom verdragen kon. Een ware en karaktervolle Nederlander kan geen antisemiet zijn; hij dient de God van Abraham, Izaak en Jakob! Een ware en karaktervolle Nederlander kan geen Führer volgen; hij kent maar één Leidsman ter zaligheid: Jezus Christus! Een ware en karaktervolle Nederlander verafschuwt de bloed- en bodem-religie en alle rassisme; hij leeft uit de vrije verkiezing Gods! Door de botsing met het nationaal-socialisme werden die hoge, geestelijke waarden uit het verleden weer levend in de ziel van ons volk. Ons volk ging de Bijbel weer lezen en begrijpen.
Toen dan ook de bevrijding kwam, ervoeren wij dat als het uur van een nationale wedergeboorte. Zij was méér dan het mogen afwerpen van een boos en vreemd juk. Zij was het wonder van genade, waardoor wij uit Gods hand de mogelijkheid ontvingen om bewust en vastbesloten terug te keren tot wat de bron van ons volksbestaan was geweest: het Evangelie. Daarom hebben wij nooit zó geestelijk doorleefd en als een nationale geloofsbelijdenis ons volkslied gezongen als toen: ,,Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer!" Nimmer tevoren hebben wij het Oranje-huis, als symbool van ons vaderlands verleden, zó liefgehad! Meer en dieper dan ooit voelden wij ons geroepen en verplicht, om de Bijbel als ons levensfundament in hoge ere te houden. Wij waren vervuld van het oprechte verlangen om onze dankbaarheid aan God en onze band met het voorgeslacht tot uitdrukking te brengen door op de puinhopen van de oorlog en de bezettingsjaren een geestelijk vernieuwd volksbestaan op te bouwen. Was daarom het uur der bevrijding niet zoiets als een verbondsvernieuwing? Als een tolk van die gevoelens schreef de dichter prof. Heeroma op de bevrijdingsdag:
17c wil nog eens met opgeheven hoofde
en een hartstochtelijke dankbaarheid het zeggen: Ja, 't is waar wat wij
het zeggen: Ja, 't is waar wat wij geloofden! Kind'ren, 't is waar, 't is waar, wij zijn
Kind'ren, 't is waar, 't is waar, wij zijn bevrijd!
O, in een vrij land mogen jullie leven. Wij zijn bevrijd van wat o-ns heeft
Wij zijn bevrijd van wat o-ns heeft benauwd:
Angst, dat wij jullie moesten overgeven
aan 't Beest der eeuw, dat alle geesten knauwt.
Maar geen volk zal ooit opstaan tot nieuw leven,
dat niet zijn vrijheid uit Gods hand ontving.
Daarom heh ik dit vers voor je geschreven
van vuur en wind, tot een herinnering!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1971
Kerkblaadje | 8 Pagina's