Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET GOUDEN KALF (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GOUDEN KALF (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„en het geschiedde, als hij aan het leger naderde en het kalf en de reien zag .... Exodus 32 vs 19a.

Wordt als vermist opgegeven: Mozes, de man Gods, de leider van het volk Israël. Reeds weken geleden verliet hij de legerplaats met onbekende bestemming. Nee, dat is niet waar. Hij had de berg Sinaï beklommen, om daar, op een door een wolk bedekte top, met God te spreken. God haalde hem naar zich toe, geen mens had ooit zo met Hem gesproken, van aangezicht tot aangezicht. Maar het volk begint zich te roeren. Is het ongerustheid, is het ontevredenheid? Het klinkt nogal wrevelig: Want deze Mozes, die man, die ons uit Egypteland uitgevoerd heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij.

Waarom wordt er geen expeditie uitgerust om hem op te sporen? Omdat de berg Sinaï streng verboden gebied is. Nog horen zij de donder in hun oren ratelen, nog zig-zagt de bliksem voor hun ogen. Nog herinneren zij zich dat de aarde schokte en dat de hele berg rookte toen God nederkwam in vuur. Voor geen geld van hun leven zouden ze de berg bestijgen, de schrik zit erin, de doodschrik. Misschien betekent het Mozes' dood ook wel. Vermist, ongeluk wordt gevreesd.

Inderdaad, Mozes is lang weggeweest. Er waren veel zaken ter sprake gekomen, regelingen en ordeningen, inzettingen en instellingen. Mozes was de middelaar van het oude verbond. De Heere had met hem over de bepalingen van het verbond gesproken, Veertig dagen had het geduurd. Maar vandaag keert hij terug; uitgerekend vandaag, nu het volk het ervan neemt. Wat hoor ik toch, zei Jozua. Krijgsgeschreeuw. Wat zal het wezen, een overwinning, een nederlaag? Geen van beiden bromt Mozes: het is het geluid van een beurtzang. Het is volop feest in de legerplaats. Hij weet wat er aan de hand was, de Heere had het hem meegedeeld: Klim af, uw volk heeft het verdorven. Heeft het verbond verbroken, heeft alles kapot gemaakt, waar wij over spraken. Zij hadden verklaard de weg Gods te zullen houden, maar ze wijken er mijlenver van af. Hoor het feestgedruis, en zie hen dansen om het gouden kalf.

Toen Mozes het kamp naderde, zag hij dat kalf. Hij kwam uit een andere wereld, de wereld van Gods heerlijkheid en Gods heiligheid. Nu staat hij oog in oog met de ongerechtigheid en de goddeloosheid; dat is de wereld waarin Israël blijkbaar kan leven. Wat een overgang voor de man Gods. Er is aan de voet van de berg, waar Israël al maandenlang gelegerd is, heel wat gebeurd. Mozes was weg, de vertegenwoordiger Gods in hun midden. Dat werd een verzoeking voor het volk, zij vervielen tot wat kwaad was in de ogen des Heren. Zij voelden zich aan hun lot overgelaten en weldra roerden zich mannen, die het over een andere boeg wilden gooien. Zij vonden aanhang en bijval onder het volk. Hoe is het mogelijk. Israël had toch vrijwillig een verbond met de Heere gesloten: Hij zou hun God zijn en zij zouden zijn volk zijn. Och, wat komt daarvan in eigen kracht, naar eigen inzicht, terecht.

De Heere had hen uit Egypte uitgeleid. Daarin ligt het verbond verankerd, in Zijn reddende daden. Dat wordt wel zeven keer herhaald. Daar draait het blijkbaar om, daar staat en valt het leven van dit volk mee: zij moeten zich houden aan hun Bevrijder! Maar deze God was zo veeleisend; Hij kwam helemaal niet tegemoet aan hun menselijke verlangens. Hij was de God met een naam; Ik zal zijn. Die Ik zijn zal. Daar moesten ze het mee doen. Hij was de God van het woord. Die zich aan hen openbaarde, die met hen sprak, meer niet. Zij moesten zich aan die naam en aan dat woord houden, als ziende de Onzienlijke. Dat had vader Abraham hun kunnen leren. Het is echter te veel gevraagd. Ze willen wat zien, net als de andere volken. Zo hebben ze geen houvast aan God. Hij is hun te hoog en te heilig. Hem kunnen ze alleen maar geloven en gehoorzamen. Zij willen misschien geen andere God, zij willen God anders.

Tot Aaron wenden zij zich met het vreemde verzoek: Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan. Meervoud nog wel! Die wij zien kunnen, die wij ons kunnen voorstellen, met wie wij uit de voeten kunnen. Die voor ons heentrekken. Die ons verder brengen, goden van de vooruitgang. De Heere brengt ons niet verder. Zijn naam en Zijn woord zijn ons te bleek en te zwak. Trouwens, wij hebben het contact met Hem verloren, Mozes, onze contactman, is spoorloos verdwenen.

Aaron gaat er op in. Wat spelen de priesters vaak een droeve rol. Wat bewijst de kerk de mensen een slechte dienst, door zich aan te passen aan hun eisen en wensen. Hij is tegemoetkomend: de kerk toont begrip, voor de situatie. Zo ontstaat het gouden kalf, het teken van de verkapte afval van Israël. Waarschijnlijk was het een houten beeld — gesneden dus — met goud overtrokken. Zij hebben er hun sieraden voor over; dit zijn uw goden. Een afgod kwam eruit, een jonge stier, toonbeeld van mannelijke kracht en vruchtbaarheid. Egypte kende zijn „heilige stier" en Babel, en vele andere volken vereerden hem. Zo wordt de God Israëls miskend; zijn heerlijkheid wordt veranderd in een dier van hout en goud.

Het gouden kalf. De God die wij ons wensen, de afgod. Haalt er uw schouders niet over op, als zou dat gouden kalf een antiek geval zijn. Het is angstig modern. Omdat de Heere God is, is iedere andere God, god-af. Wie wil daaraan? Een andere God willen de mensen, u en ik, hoewel deze God ons bij zijn naam en in zijn woord bekend is, hoewel Hij een verbond met ons sloot. Nu, een andere God, dat is te veel gezegd. Wij willen Hem anders. Wij zijn immers anders dan de mensen van vroeger, wij leven in een andere tijd. Wat doen we met deze God? Wij zien Hem niet eens. Altijd maar horen en gehoorzamen, dat zint ons niet. Dan vervallen wij onherroepelijk in andere goden. In de natuurkracht: bloed en bodem. In de cultuurmacht: wetenschap en techniek. Dan wordt God — wel zeker de God, die ons uitleidt — de promotor van evolutie en revolutie. Zo alleen kunnen wij Hem nog herkennen en gebruiken. Goden, die voor ons aangezicht gaan. Niet hoog boven ons, maar midden onder ons. Wij weten dan tenminste, waar wij aan toe zijn. Daar zweren de mensen van de twintigste eeuw bij en ze gaan aan de zwier.

Israël danst van pure vreugde. Wilde Aaron hen paaien met een feest tot eer des Heeren, het ontaardt in een echt heidens feest. Een feest vol uitgelatenheid. Die andere goden gunnen een mens tenminste wat plezier en vertier. Zij laten ons leven! Het wordt een losse boel, een rondedans om het beeld. Er is niet veel nieuws onder de zon. Wordt het leven eenmaal vrijgegeven, in naam van de natuur en van de cultuur, in naam van de vooruitgang, die ons van taboe's bevrijdt, dan zijn we net zo wispelturig als Israël was, en evenzeer tot uitspattingen geneigd. Het gouden kalf veroorlooft ons dat. En menig spel eindigt in overspel.

Dat is nog eens een ander feest, dan het strenge en trieste Paasfeest. Geestdriftig viert men de bevrijding naar het vlees. Alles wordt op zijn kop gezet, als God voor een afgod wordt ingeruild. Zijn woord en Zijn naam doen niet meer mee. En het volk, dat in de kerk werd vergaderd, stroomt naar de kermis. Komt het u bekend voor? Herkent u de hunkeringen van uw eigen hart. Benijdt u soms heimelijk hen, die er de brui aan geven, en vrij en blij door het leven gaan. Och, wie van ons wil voor de Heere leven, Hem eren en dienen. Dat is te hoog gegrepen. Leven is anders, andere goden zijn ons veel meer terwille.

Het gouden kalf! Zodra de kennis Gods zoek raakt, zodra wij met Zijn woord en Zijn naam niets meer kunnen beginnen, werpen wij alles in het vuur. En dit kalf is eruit gekomen. Deze dingen zijn geschreven tot onze vermaning. Tot vermaning van alle priesters, die het zo goed bedoelen, en die zo bij de tijd zijn. Dit kalf is eruit gekomen. Tot vermaning van ons en onze kinderen, die menen, dat de Heere te ver weg is, dat we met Hem geen voeling kunnen houden in geloof en gebed. En die daarom de sieraden, bij de bevrijding ontvangen, inleveren, omsmelten: Dit kalf is eruit gekomen.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET GOUDEN KALF (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's