Reformatieherdenking
Wet en evangelie bij Maarten Luther
Onze geachte hoofdredacteur ds. J. Roos schreef in De Wachter Sions van 14 oktober jongstleden bijdrage 266 van ”De tabernakeldienst”. Centraal daarin stond de bevindelijke doorleving van wet en evangelie. Het verwonderde me niet dat de schrijver daarbij ook ds. Theodorus van der Groe (1705-1784) citeerde. Ook bij Van der Groe is dit een centraal thema. Dat geldt ook van dr. C. Steenblok (1894-1966), die een uitvoerige bijdrage over Wet en evangelie schreef. 1
Maar er is natuurlijk ook nog een andere historische persoon bij wie de verhouding wet en evangelie een zeer centrale rol speelde: Maarten Luther (1483-1546). Luther viel daarbij terug op Aurelius Augustinus (354-430). Luther was minder een systematische denker en meer een schrijver van vlugschriften, korte verklaringen e.d. Daarom is het voor Lutherkenners een spannende zoektocht om facetten van zijn denken te onderzoeken. Eén van de rode draden – of moet ik zeggen: gouden draden – die door het werk van Luther loopt, is de verhouding tussen wet en evangelie. In dit artikel, aan de vooravond van de jaarlijkse Hervormingsdag, een enkele opmerking daarover.
De rechtvaardiging van de goddeloze
In Luthers leven vormt de rechtvaardiging van de goddeloze een centraal thema. Ja meer. De ontdekking van de zalige ruil is het grote keerpunt in zijn leven geweest. Tegelijk mag je zeggen, dat de rechtvaardiging van de goddeloze het hart van de Reformatie is geweest en altijd nog is en hoort te zijn! Daarmee raken we de verhouding van wet en evangelie. Wie over de rechtvaardiging van de goddeloze spreekt, spreekt over vrijspraak. Vrijspraak van het vonnis. Vrijspraak van het vonnis van de wet. Vrijspraak dóór het evangelie ván het vonnis van de wet. Hier ligt de onlosmakelijke koppeling van ’wet en evangelie’. Wet en evangelie is een uitdrukking die ons bepaalt bij het hart van het evangelie. Dat zie je terug in Luthers geschriften.
In Luthers opvatting is de wet de geopenbaarde wil van God. Door alle eeuwen heen is er maar één wet. Die wet is aan alle mensen bekend en is in de harten van alle mensen geschreven. Deze oorspronkelijke wet vraagt van de mens liefde tot God en liefde tot de naaste. Net als bij Calvijn in later dagen is er bij Luther plaats voor de wet die een functie heeft in de samenleving. De burgerlijke overheid heeft de plicht om de wet te handhaven, en loon en straf staan daarmee in verband.
De voornaamste functie van de wet is voor Luther echter niet de functie van de wet in de samenleving. De voornaamste functie van de wet is de ontdekkende functie van de wet in het hart. De wet openbaart aan de mens zijn zonden, zwakheid, blindheid, de dood, de hel, het oordeel en de verdiende toorn van God. ”Dit,” zo zegt Luther, ”is het ware ambt en het eigenlijke gebruik van de wet.” De prediking van de wet dient dan ook opdat de mens tot berouw en bekering kome, en dat is volgens Luther ”het eerste deel van het christen zijn.”
Deze bediening van de wet noemt hij ook wel een bediening van de dood, omdat het geweten mij voor-houdt dat ik voor altijd veroordeeld ben. De wet moet ons er immers toe brengen om te wanhopen aan onszelf. Dat is een heilzame wanhoop. ”Die vernedering en verbrijzeling, dat geslagen worden door de ijzeren hamer, dient ertoe, dat de genade tot ons komt. Zo bereidt de wet voor op de genade.”
”God is de God van de nederigen, verslagenen, wanhopigen en van hen die niets zijn, want het is Hem eigen uit niets te scheppen, het lege te vullen, hongerigen te voeden, ellendigen te troosten, zondaren te rechtvaardigen, doden levend te maken. Hij is immers de Schepper, Die alles uit niets maakt.”
De wet als tuchtmeester
Een van de Bijbelteksten waardoor Luther zich graag liet leiden, is Galaten 3:24: De wet is ons geweest een tuchtmeester tot Christus. Luther weet dat hier in het Grieks en het Latijn een woord staat als pedagoog. De pedagoog in de oudheid ging niet zachtzinnig met zijn leerlingen om. Luther zegt (en daarin is hij echt kind van zijn tijd): ”Geef mij één leerling die van zijn pedagoog houdt.”
En toch is de pedagoog zeer noodzakelijk. ”Hij moet hem opvoeden en tuchtigen, want zonder deze lering en zonder goede gewenning en tucht zal de jongeman geheel te gronde gaan. Maar deze tuchtmeester zal niet eeuwig zijn.
De jongeling wordt bekwaam gemaakt voor de opvolging en het aanvaarden van de erfenis. De wet is dan ook de pedagoog met het oog op Christus. Het ware gebruik van de wet is, dat ik weten moet dat ik door de wet tot de kennis van de zonde gebracht en nederig word, om zo tot Christus te komen en de rechtvaardiging in het geloof te ervaren.”
De bediening van de wet houdt in dit leven niet op
Die bediening van de wet houdt in dit leven niet geheel op. Luther zegt: ”Als ik Christus aanzie, ben ik geheel heilig en rein, dan weet ik helemaal niets meer van de wet. Christus is mijn zuurdesem. Als ik echter mijn vlees aanzie, bemerk ik de gierigheid, de lust, de toorn, de hoogmoed, de angst voor de dood, de droefheid, de schrik, de haat, de wrevel en het ongeduld tegen God. Voorzover dit er allemaal is, is Christus er niet. Zo Hij er al is, is Hij er niet met kracht. Dan is er nog altijd de tuchtmeester nodig, die de sterke ezel, het vlees, onder handen neemt en kwelt, opdat door zijn kundige opvoeding de zonden vermindert en de weg tot Christus geopend mag worden.”
Zo zijn er in het leven van een christen tijden van de wet en tijden van Christus. Luther zegt: ”Er zijn vele uren waarin ik met God twist.
Dan mishaagt de toorn van God mij en mijn pretenties mishagen Hem. Daarna moet er ook een tijd van genade zijn, zodat men zegt: Wat buigt gij u neder, o mijn ziel. En zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, Mijn verlosser en mijn God.”
Hier komen we dicht bij het geheim dat Luther zo kernachtig onder woorden heeft gebracht: ”Tegelijk rechtvaardige en zondaar.” Letterlijk zegt hij later: ”Een christen is tegelijk zondaar en heilig, tegelijk vijand en kind van God.”
Het is deze visie op de functie van de wet en de verhouding van wet en evangelie, die via zijn leerling Zacharias Ursinus teruggekomen is in de Heidelbergse Catechismus. We kennen allen de eerste vragen van de Catechismus. De Onderwijzer beschrijft in Zondag 1 de enige troost in leven en sterven. Vervolgens zegt hij dat er dríe stukken nodig zijn tot zaligheid. Daarna is de eerste vraag in zondag 2: ”Waaruit kent gij uw ellende?” Het antwoord is zonneklaar: ”Uit de wet Gods.”
Zo is de directe link tussen Luthers visie op Wet en evangelie en ons gereformeerd belijden bewaard. Daarmee blijft zijn visie actueel.
Noot
1. Dr. C. Steenblok, Rondom roeping, doop en verbond, Gouda, 1979, p.207 e.v.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 2021
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 2021
De Wachter Sions | 12 Pagina's