Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

�Geluk"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

�Geluk"

7 minuten leestijd

6)

[De jongens, zijn jongens, houden niet t> met zeuren, dat vader moet meedoen an de moderne veefokkerij. En dat zal |em centen kosten. Dat heeft hij ook |an zijn jongens gezegd. Maar die willen een spiering uitgooien om een kaoeijauw te vangen. Goed, Bernardus »oet hem helpen. Een stier is de helft •van een beslag vee. .Bernardus knikt, dat is verstandige

.Bernardus knikt, dat is verstandige

.Ja. ja, maar .nu wil hij, dat Bernardus fokstier voor hem gaat kopen, hij |eft er vijfduizend voor over. Meer "'• Ergens zijn grenzen.

Js hij nu denken mocht, dat Bemar- I die opdracht met beide handen aanemt, dan heeft hij het mis. Ze drinken TOS, z» roken een sigaar. En Bernardus tracht de man duidelijk te maken, dat hij bij hem niet aan het rechte kantoor is — dat de fokvee-handel hem niet ligt — dat hij veel liever goede vrienden met z'n boeren blijft, dan de kans te lopen, dat zo'n fokstier minder goed uitvaalt. De boer wil daar niet van horen. Wie heeft er nu meer verstand van vee dan de man, die daar elke dag in omslaat, die alle boeren in de omtrek bezoekt, die alle vee als bij name kent. Dus probeert Bernardus de boer iets van zijn moeilijkheden te openbaren, hij praat er over, wat hij met zijn oudste jongen wil doen. Zo en zo De boer Is echter gekomen om zaken te doen. Na alles wat hij gehoord heeft, weet hij heel zeker, dat Bernardus zijn arbeid ernstig verricht en met zulke mensen kan hij praten. Als hij het niet van plan was geweest toen hij hier kwam, dan zou hij het na dit gesprek zeker gewaagd hebben.

De boer zit nog en Trix heeft nog niet gespeeld, of er is al weer volk. Drie boeren komen binnen met een meneer. Zij stellen zich voor. Het zijn mensen van een boeren-coöperatle. De eerste bezoeker verdwijnt. Bernardus zet de mensen op hun gemak, gooit zijn jas uit — z'n boord af en plant z'n benen weer op de tweede stoel. Dat kost hem een vermaning van Trix

Dat kost hem een vermaning van Trix om zich toch behoorlijk te gedragen.

— Hij kan dat doen — zegt de me- QMr.

Trix begrijpt dat niet. Dan vertelt die meneer een verhaaltje. In Den Haag stond een fruitkar voor een ministerie. De minister zelf komt naar buiten en koopt een paar peren. Daar bij die kar beet hij al In een lekkere. Toen zeiden de Hagenaars: „Wat een eenvoudige man, hij doet zo gewoon " De volgende dag staat die fruitkar er weer. Toen kwam niet de minister — doch de bode naar buiten. De bode kocht een paar peren, nam ze mee in de zak en was al in de gang voor hij een sappige beet zich veroorloofde. En daar was de minister. Toen stond de bode met een mond vol en kreeg een standje van de minister.

Nu begrijpt Trix het nog niet. Doch de meneer helpt haar uit de droom en zegt, dat haar man een kenner van vee Is, een man van handel waar ieder van spreekt. Hij mag z'n boord afgooien en twee stoelen gebruiken, zijn waarde zal daar toch niet door verminderen. En dan maakt hij zich mond van de coöperatie. Zonder twijfel is de coöperatieve gedachte prachtig en alles wat daaraan »ten grondslag ligt, even mooi Uitwellingerga zal dat met hem eens zijn, maar een coöperatie moet over mensen

— Ambtenaren! roept Bernardus.

— Pardon, zij moet over mensen kunnen beschikken, die verstand van het vee, van de markt, van de handel, van export hebben. En daarom komen deze heren met mooie voorstellen bij u, Uitwellingerga.

Bernardus wuift iets weg met zijn hand en trekt aan zijn sigaar. De boeren willen beginnen om de prachtige grondgedachten van coöperatie bloot te leggen, nietwaar, alles organiseert zich en neemt belangen In eigen handen. De boeren mogen niet langer afhankelijk zijn van de markt, van de kooplui, zij zijn verplicht, er uit te halen wat er In zit.

— Hou maar op! Hou maar stU! roept Bernardus. En daar wipt hij zijn benen van de tweede stoel. Hij komt overeind, hij gaat staan. En bij elk woord dat hij nu zegt, slaat hij z'n knokkels op tafel terwijl zijn ogen fel lichten:

— Ik — ben — voor — de — vrije — handel —. Praat me niet van coöperaties, 'k Begrijp het al, 'k begreep het direct, de heren willen mij ambtenaar maken. Weet jullie wat ik liever doe: als er geen vrije handel meer mogelijk is, dan dan kruip ik als kastelein in het café van m'n schoonvader — of — of ik word boerenarbeider. Coöperator maken jullie mij nooit! Dat Is de dood in de pot, dat is ....

— Man hou toch op! Je debatteert niet in een politieke vergadering!

Onze voorstellen voor uw positie zijn anders mooi, Uitwellingerga.

— Ik voel er niets voor, niets!

— Dan zullen we ergens anders

— Graag! jullie bederft mijn hele avond!

De heren vertrekken.

— Kon dat niet een beetje minder fel, Bernardus? Je moet je fatsoen toch houden.

— Coöperatie is onfatsoenlijk, vrouw!

— Onfatsoenlijk

Ja, meisje, het maakt alles dood: alle avontuur, alle risico, alle leven. Het is net zo erg als vast tractement en een vaste betrekking en geheelonthouding, vivisectie en vegetarisme en alles wat de vrijheid aan banden legt. Meid, we zijn nog maar even vrij. Zou jij die vrijheid willen verkopen? Toe, speel nu Trix — ik heb behoefte aan muziek. Laat 'k eerst een glas water drinken, want het zit me daar binnen niet lekker. — Ja .... Trix, geef me een zoen.

— Ja .... Trix, geef me een zoen.

Dan speelt Trix

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK

Diezelfde week komen er andere mannen. Mannen van de export. Zij hebben machtiging om een vijftienhonderd jonge beesten te exporteren. Bernardus kan die op de markt kopen of bij de boeren, 't kan hun niets schelen. Ze betalen een goede prijs en een beste provisie, 'n Beetje nors vraagt Bernardus, waarvoor ze dan bij hem komen. Zij antwoorden, dat ze daar eerste klas kooplui voor moeten hebben, die vertrouwd zijn en meer dan gewone kennis van vee bezitten.

Bernardus stuurt ze naar zijn zwager, Pieter Costing. Ze zijn toch met de auto? Goed, dan zijn ze er gauw. Nee, zelf voelt hij niet voor het kopen voor export. Hij wil In zijn district blijven bij zijn eigen boeren en zijn plaats op de markt bezetten. Dat is alles wat hij wil. En als zijn jongen groot is, mogen ze bij hem komen, eerder niet, nee, hij doet het niet. 't Is mooi aangeboden, zeker, en hij stelt het op prijs, dat ze bij hem zijn geweest ....

— Je vergooit prachtige kansen, Uitwellingerga!

— 't Kan wel zijn, maar ik ben er de man niet naar! Rijk worden hoef ik niet, ik zweer bij mijn roggebrood met spek en een stukje vlees in het pannetje, en verder laat mij maar een beetje hier in de omgeving scharrelen en op de markt mijn boterham verdienen, ik pas er voor. Ik wil niet verder proberen te springen dan mijn polsstok lang is, en die is mij lang genoeg, van die maat houd ik, 'k beleef avontuur genoeg en durf wat risico te nemen, ga naar mijn zwager, misschien dat die er Iets voor voelt.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1958

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

�Geluk"

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1958

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's