Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grote razzia van 20 en 21 december 1944 op Goeree en Overflakkee

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grote razzia van 20 en 21 december 1944 op Goeree en Overflakkee

46 minuten leestijd

In november 1944 was de bevolking van Rotterdam opgeschrikt door razzia’s van het Duitse regime. Daar waren de mannelijke inwoners van 17 t/m 40 jaar reeds opgepakt, bijeengedreven en naar Duitsland op transport gesteld. Dat was intussen op Goeree en Overflakkee bekend geworden en men vermoedde heel sterk dat dit op ons eiland ook wel zou plaatsvinden. Op 20 december daaraanvolgend was inderdaad ons eiland ‘aan de beurt’. Het was mistig en een ijzig koude wind stond over de Flakkee- se velden. De dag ervoor hadden groepjes jonge mannen onopvallend hun woning verlaten in de hoop een veilige schuilplaats te kunnen vinden. Sommige gingen er alleen vandoor. In kerkgebouwen, in grote en kleine schuren verstopte men zich met de moed der wanhoop. Eén man kroop zelfs in zijn dorsmachine welke in een loods geborgen stond. Men hoefde zich niet af te vragen waarom men zich schuil hield. Lees maar het in erbarmelijk Nederlands gesteld bevelschrift...

Ondanks dit nadrukkelijk bevel brachten familieleden of vrienden voedsel en drinken bij de ondergedokenen. Dat gebeurde in het geheim, maar doordat zovele mensen rechtstreeks bij de gebeurtenissen betrokken waren, werden de meeste geheimen spoedig vrij gegeven. Trouwens er waren ook gevallen bekend van verraad’

Zo’n geval deed zich voor in Sommelsdijk. Een bakkerszoon had zich schuil gehouden in een tuinhuisje midden in het volkstuingebied ‘de Wildeman’. Geslagen door de Duitse slavendrijvers werd de ongelukkige man bij de reeds gearresteerde mensen gevoegd. Nog erger is het geval van een jonge man die op zoek was naar een schuilplaats in het geïnundeerde gebied en in een van de polderwateren nabij de Blaauwe Panneweg te Oude Tonge jammerlijk verdronk.

Afgesloten

In de vroege morgen van de 20e december hadden de Duitsers alle toegangswegen naar de dorpen met prikkeldraad afgesloten. Binnenin de dorpen begon de razzia, een militair georganiseerde drijfjacht op mannelijke arbeidskrachten. Er was toen feitelijk geen familie meer te vinden of men moest een zoon, een man, een vader, een broer aan de Duitsers afstaan!

Uit grote gezinnen met opgroeiende jongens moesten wel drie, vier of soms wel vijf mannen (familie P. van Nimwegen, Sommelsdijk) of zes (familie J. Witte, Ouddorp) het onmenselijke en overbodige bevel opvolgen. Een zeer uitzonderlijk geval deed zich voor bij het gezin van P. van der Velde uit Middelharnis. Van de tien zoons moesten er acht mee naar Duitsland. De oudste en de jongste vielen net buiten de leeftijdsgrens. De situatie waarin Duitsland toen reeds verkeerde was immers hopeloos. In Middelharnis werden de mannen van Middelharnis en Sommelsdijk opgevangen in de omgeving van Hotel Meyer en Meyer Theater. De straten Vissersdijk en Vingerling waren met prikkeldraadversperringen afgesloten en langs de kade lag een natuurlijke afscheiding.

De mannen van Dirksland en Melissant moesten zich melden in het O.T.-lager aan de Philipshoofjesweg te Dirksland. In Stellendam werd men ondergebracht in dertig reeds van te voren gevorderde woningen. De mannen van Ouddorp moesten zich melden bij de cichoreifabriek aan het Smalle Einde, hoek Provincialeweg. Goedereede vormde een uitzondering in verband met een heersende. besmettelijke ziekte. In Goederede werden de mannen niet opgepakt.

Alle niet genoemde dorpen van Flakkee stonden vanaf februari 1944 onder water en de bevolking was naar elders geëvacueerd. De opkomst op de eerste dag was voor de Duitsers teleurstellend.

Onvoldoende opkomst? Daar wist de machthebber wel wat op te vinden. Er volgde direkt een nieuwe bekendmaking. Leest u maar de eveneens in slecht Nederlands gestelde bekendmaking.

De uitwerking van deze bekendmaking brak voor het merendeel het verzet. De berichten werden aan de mensen in de schuilplaatsen doorgegeven. Op die 21e december kwamen de meeste mannen en jongens die zich op de 20e hadden schuil gehouden, weer tevoorschijn. Verkleumd van de kou gingen ze eerst naar huis. Er waren onder die omstandigheden maar weinig mensen die hun emoties de baas konden blijven. Immers, nu was de tijd gekomen van elkaar afscheid te nemen.

Gepakt en gezakt vertrokken ze manmoedig naar de meldplaatsen waar de dag tevoren al zoveel lot- of leeftijdsgenoten waren heen gegaan. Men verdween achter het prikkeldraad en men was voortaan beroofd van zijn vrijheid, voor zover daar tijdens de bezetting nog sprake van was.

Rondom de opvangcentra was het intussen zwart geworden van de mensen. Iedereen probeerde nog een laatste glimp op te vangen van dierbare familieleden, buren, kennissen of vrienden. Men slaagde er zelfs in pakjes af te geven. Niettegenstaande al deze moeilijkheden volhardden nog heel wat jonge mannen in hun stoutmoedige poging aan de klauwen van de Duitse adelaar te ontkomen. Zij gingen als onderduikers verder door de oorlog.

door de oorlog. Huwelijk

Twee jonge mensen waren in ondertrouw. Zij zouden op die bewuste 21e december in het huwelijk treden. Maar de jongeling van het tweetal zat op de 21e al achter de Spaanse ruiters op het Vingerling. Gelukkig voor hen beiden vond, door tussenkomst van een aantal personen, het huwelijk op de secretarie van Middelharnis toch plaats. Echter op voorwaarde dat de nieuwe echtgenoot zich de volgende dag moest melden. Gebeurde dit niet, dan zou de hele familie worden opgepakt. Men zag kans na de huwelijkssluiting toch nog een huwelijksfoto, zij het op geïmproviseerde wijze, met kunstbloemen, te laten maken door fotograaf Rotsma. De nieuwe echtgenoot ging terug en kon daarna gelukkigerwijze in aanmerking komen voor een vrijstellingsbewijs. Er waren nog twee gevallen bekend van personen die in dezelfde situatie verkeerden. Het huwelijk van deze inwoners kon echter niet tijdig ambtelijk worden voorbereid. Dramatisch genoeg zijn juist deze twee mannen nimmer teruggekeerd en aan het thuisfront werden later twee kinderen geboren die hun gevangen genomen vader nooit zouden zien. Er waren meer gevallen bekend waarvan de man werd weggevoerd terwijl de vrouw in blijde verwachting was.

Het leed dat in de gemeenschap door de vrouwen doorstaan werd, is moeilijk weer te geven. De vrouwen en moeders werden gekweld door angst en onzekerheid, door verdriet en machteloosheid. Zij wisten dat hun kinderen aan deze ellendige oorlog geen schuld hadden en toch werden ze van tafel weggerukt. Maar men bleef hopen op een goede afloop...

goede afloop... Op weg

Om drie uur in de middag liepen de zo pas verworven arbeidsslaven in een lange stoet van Hotel Meyer door het dorp naar het gebouw van de R.H.B.S. te Middelharnis. Daar moesten de mannen de nacht doorbrengen. De andere dag om twee uur in de middag moesten de mannen opnieuw aantreden in rijen van vijf man naast elkaar. Uiteraard onder begeleiding van de Duitse weermacht zette de stoet zich weer in beweging, nu in de richting van het Havenhoofd te Middelharnis.

Op de eerste dag van de razzia, de 20e december, waren in het O.T.-lager aan de Philipshoofjesweg in Dirksland de jonge mannen op bevel bijeengekomen. In de loop van de dag brachten familieleden, meestal moeders of vrouwen, nog gauw een warm middagpotje naar hun verwanten. Pas om tien uur ’s avonds kreeg men ongeveer een driekwart liter waterige soep. De soep was in ieder geval warm.

De andere dag kwamen ook in Dirksland en Melissant de mannen van de leeftijd tussen 17 en 40 jaar tevoorschijn en meldden zich alsnog in het O.T.-lager. Intussen zag het ook hier, net als bij Hotel Meyer in Middelhamis, zwart van de mensen. Vele geruchten deden de ronde, maar tenslotte werden alle geruchten de kop ingedrukt en moesten de Dirkslandse en Melissantse mannen aantreden om hun lange, erbarmelijke reis naar het vijandige land te beginnen.

’s Middags om twee uur ging men op weg. De bagage was op wagens geladen, die voor de stoet reden. Vele soldaten, met het geweer in de aanslag, begeleidden de totaal ongewapende gevangenen. Vanuit het lager gingen ze door het Poldersweegje, de Geldersedijk op en vervolgens het Korteweegje in. Ze trokken al lopend door Sommelsdijk en Middelharnis eveneens richting Havenhoofd. De heer R. Albregts uit Dirksland heeft daar een beschrijving van gegeven: ‘Van huis en haard verdreven’.

Halt

Halverwege de Oost Havendijk te Middelhamis stopte de lange stoet. Daar mochten op afroep van de commandant (Hom) verscheidene mensen uittreden. Hieronder bevonden zich o.a. bakkers en slagers, brandweerlieden, predikanten en personeel van de E.M.G.O., de P.T.T., de R.T.M., de Waterleiding en de gemeenten. De uitgetreden mensen openden spontaan hun bagage en gaven wat ze missen konden aan hun dorpsgenoten die de verre tocht naar nazi- Duitsland moesten voortzetten.

Zij die op Flakkee mochten blijven, moesten terugmarcheren naar Hotel Meyer. Het duurde echter wel lang eer ieder van hen het vrijstellingsbewijs in ontvangst kon nemen. Zo konden zij alsnog met hun families het meest benarde Kerstfeest in Nederland thuis ‘vieren’.

ren’. Stellendam en Ouddorp

Op de avond van de negentiende december 1944 arriveerde een groot binnenschip in de haven van Stellendam. Het was zeer mistig en koud.

Het schip was in Rotterdam gevorderd en wie ook in Rotterdam gevord was, of in zijn kraag gegrepen, was beurtschipper A. Taaie uit Middelharnis die het schip naar Stellendam moest loodsen. Aan boord waren verder nog enige Duitse matrozen in het uniform van de Kriegsmarine. Toen zij van boord stapten, stuitten zij op een groepje Stellendammers onder wie zich beurtschipper Henk Waling en Dirk de Jager bevonden. “Kruip allemaal maar weg, want er gaat wat gebeuren!” waarschuwde Taaie.

De Duitsers hadden blijkbaar dorst. In het cafeetje van Mijnders aan de haven, toen beheerd door ene Meijer, dronken de Duitse marinelui een biertje. Ook zij raadden de aanwezige burgers aan zich te verschuilen en zich niet naar Duitsland laten afvoeren... Zij wezen daarbij naar hun voorhoofd. Niettemin, het schip lag gereed.

Op donderdag 21 december waren enige honderden jongens en mannen in de leeftijd van 17 tot 40 jaar van Schouwen en Duiveland in de haven van Ouddorp gearriveerd. Onder begeleiding van gewapende Duitse militairen moesten zij in afzonderlijke groepen afmarcheren van Ouddorp naar Stellendam. De tocht liep over de dijken langs de Grevelingen en dus niet over de Provinciale weg langs Goedereede. Goedereede moest worden gemeden in verband met de aldaar heersende besmettelijke ziekte.

De Zeeuwse mannen moesten in Stellendam in het gereed liggende schip afdalen voor de lange, erbarmelijke reis over de Nederlandse wateren die hen te wachten stond. Echter, behalve door de Zeeuwen was er nog ruimte over om nog meer mannen in te laden. Dat was de reden waarom ook een tweehonderdtal mensen van Goeree en Overflakkee, dat in de Nieuweweg in Stellendam bijeengebracht was, met dit schip mee moest.

Uit het dagboek van Comelis van Dongen, inwoner van Stellendam, wordt het volgende ontleend:

’s Middags (21 december) moesten alle gevangenen te Stellendam aantreden. Van hen werd een groep van 200 afzonderlijk gezet en ontvingen het bevel hun bagage op te halen. Toen de bepakking gehaald was, moesten zij naar de haven lopen. Vele mensen waren daar samengestroomd. Sommige van hen vielen man, zoon of verloofde nog om de hals, ondanks de gewapende soldaten die met de stoet meeliepen.

Het afdalen in het schip was een zeer moeilijk ogenblik. Om zes uur die avond voer het schip weg. Door de nog steeds aanwezige mist werd langzaam gevaren, ’s Nachts voer het schip bij Pemis aan de grond. Na enkele uren werd de metalen kolos door een sleepboot vlot getrokken. In dat gevaarte zaten honderden eilandbewoners die amper een plaatsje hadden om te kunnen zitten.

Om ongeveer 10 uur in de morgen kwamen zij de 22e december bij de bananenloods van de K.N.S.M. te Amsterdam aan. Pas na de middag werden de uit Stellendam vertrokken mensen ontscheept. De weg naar hun bestemming in Duitsland was nog lang niet afgelegd.

De overige mannen van Stellendam moesten de eeste dag aan de Nieuweweg blijven. Daar kwamen die dag, in groepen van honderd man tegelijk, Ouddorpse leeftijdsgenoten bij. Er zijn ook kleinere groepen aangekomen. De Ouddorpers moesten van hun woonplaats naar Stellendam lopen. De volgende dag, 21 december dus, voegden ook hierbij, noodgedwongen, maar met opgeheven hoofd, de jongens en mannen welke zich de eerste dag hadden schuil gehouden. Ook zij kwamen van Stellendam en Ouddorp. Het is heel merkwaardig te noemen dat in alle dorpen van het eiland door de bevolking op precies dezelfde wijze op het bevel van de machthebbers is gereageerd. En dat in oorlogstijd met maar heel weinig communicatiemiddelen.

Zo moesten ook deze mensen vanuit Stellendam de grote, ongewisse reis, zonder verzet te kunnen plegen, aanvaarden. Een reis waarvoor alleen maar in boze dromen plaats zou kunnen zijn. Voodat men in de coupés van de tram der Rotterdamse Tramweg Maatschappij (R.T.M.) moest instappen, werden de namen van verscheidene burgers die in aanmerking voor een vrijstellingsbewijs konden komen, door de Duitse leiders afgeroepen. Een gewiekste jongen van 17 jaar, Kommer Meijer, trad aan bij het afroepen van zijn broers naam. Hij vermoedde dat zijn broer die vrijstelling wel in Middelharnis zou krijgen en wist inmiddels dat hij bij de gearresteerden in Middelharnis hoorde, maar door herkenning, zeg maar verraad, van ene mijnheer E. moest het jonge ventje zonder pardon de tram instappen. Wiens naam niet werd afgeroepen kon onverbiddelijk op transport.

Dat ging met de stoomtram van het station aan de Langeweg van Stellendam naar het Havenhoofd van Middelharnis. Daar lagen de leeggemaakte vrachtschepen ten anker, gereed voor inscheping van de ruim 3500 personen die naar Duitsland moesten worden weggevoerd.

Benedendeks

Om de laadruimte van deze schepen te bereiken moesten de mannen één voor één door een nauwe openin g ter grootte van een scheepsluik op een trap naar beneden zien te komen. Deze ruimten waren niet voorzien van zitbanken, er was geen licht, in sommige lag zelfs geen stro op de bodem en in één schip stond een klein laagje water op de bodem. Kortom er was niets menselijks aan! Laten wij een groep merendeels Dirkslanders gaan volgen. De jongens en mannen dachten dat ze meteen zouden afvaren, maar pas de andere dag, ’s morgens om zeven uur, voer men de haven uit. het brede Haringvliet op.

De meesten van hen konden met zitten. Staand en leunend hebben de mensen die nacht slapeloos doorgebracht. Men leed heel veel koude en men voelde zich akelig. Vrijdagmiddag 22 december om 4 uur kwamen ze in de IJsselhaven te Rotterdam aan. Voor het donker werd kregen de gevangenen warme koffie, 3 pond brood en wat boter en kaas.

Weer gingen ze een koude en donkere nacht slapeloos tegemoet. Hopeloos stonden ze tegen elkaar aan, moe, koud en akelig. Die nacht werd wel gevaren. Zaterdag 23 december kwamen ze om 10 uur in de morgen in Amsterdam aan. Pas om 2 uur in de middag kropen ze eindelijk uit hun drijvende gevangenis en konden ze de frisse winterlucht weer inademen, zij het maar kort. De Flakkeese mannen werden in een grote loods voor bananenopslag van de K.N.S.M. bij tal van andere mannen uit o.a. IJmuiden en Beverwijk gevoegd. Naar schatting liepen daar zo’n 10.000 mensen rond. Onverzorgd met een stoppelbaard van enige dagen maar wat erger was met een steeds groter wordende angst voor de toekomst.

Verder varen

’s Zondagsmorgens 24 december om 6 uur moesten de mannen in rijen aantreden. Dat duurde urenlang. Eindelijk marcheerden ze de loods uit en werden opnieuw ingescheept, ditmaal in een motorboot van zo’n 100 ton. Als haringen in een ton werden in dat kleine bootje 250 man samengeperst. Een kwade, koude nacht vol gevaar stond hun te wachten. Van een ander schip valt te vermelden dat de Duitse stuurlui dronken achter het stuur stonden, ’t Was bijna Weihnachten. Op verzoek van deze Duitse lieden trad een man uit Stellendam aan om het stuur in handen te nemen. Het schip tufte het IJsselmeer op in de richting van het oude Hanzestadje Kampen. De jongens mochten niet aan dek kome, hoe graag zij het ook hadden gewild. Volgens de vertellingen was het helder weer en de maan scheen ongehinderd. De stemming buiten in de natuur was vredig. Het was alsof er geen oorlog was en er geen leed geschiedde, maar de werkelijkheid was wel anders. Weer stonden de beklagenswaardige kerels al steunend op en tegen elkaar aan. Zitten kon helemaal niet. Dan weer stond men op het ene been, dan weer op het andere. In het schip met de Stellendammer aan het stuur, trachtte de heer J. Kieviet uit Sommelsdijk een stichtelijk woord te houden, maar dat mislukte totaal.

De één begon te vloeken en te schelden, de ander begon te huilen en weer anderen sloten zich op in een wanhopig gebed. .. .de ganse nacht brachten ze weer slapeloos door...

door... In Kampen

Maandag, Eerste Kerstdag 1944 werden de ‘verworven arbeidskrachten’ in de Generaal van Heutzkazeme te Kampen ondergebracht. Direkt bij aankomst kreeg men een roggebroodje, roomboter en een stukje kaas. Men kon zich weer eens wassen en scheren! Het verblijf in die kazerne is goed verlopen mede door de uitzonderlijke goede hulp van het Rode Kruis en van gewone burgers.

Echter de bewaking was streng en er was maar weinig kans op ontsnapping. De heer L. Visser uit Stellendam (later wethouder van de gemeente Goedereede) presteerde het komende van de loopplank van het schip naar de wal doodgemoedereerd de andere kant op te lopen en sloop op ongemerkte wijze weg! Op woensdag 27 december kwamen nog verscheidene gevangenen vrij. Een aantal Flakkeese invloedrijke personen was in Kampen op bezoek gekomen en had diverse vrijstellingsbewijzen bij de Duitse autoriteiten op Flakkee los weten te krijgen. Voor de betrokkenen betekende dit rechtsomkeert maken en zo kwamen op Oudejaarsmiddag ruim 200 personen afkomstig uit de verschillende dorpen, op het Havenhoofd van Middelharnis aan.

Op de vlucht

In de Van Heutzkazeme te Kampen deed intussen het gerucht de ronde dat een zekere schildwacht was om te kopen. Dat is waarschijnlijk aan enige tientallen Flakkeeënaars gelukt. Voor een bedrag van ƒ 500,- kochten de Sommelsdijkers S. Hoogzand en J. Roetman zich vrij. Ze hebben nog getracht een broer van schrijver dezes mee te nemen, doch dat mislukte. Buiten de poort van de kazerne begonnen opnieuw de moeilijkheden. Geheel op eigen benen, in een totaal vreemde omgeving, terwijl het spertijd was, stonden ze op straat.

Drie straten verder klopten ze op een willekeurig adres aan. Hier bleek een mandemaker met zijn vrouw te wonen, die hun voor één nacht onderdak gaven. De avond daarop werden ze bij een sigarenmaker (Weiland) ondergebracht. Deze man werkte bij de gaarkeuken in Kampen. Daar verbleven ze voor drie weken. Na vele omzwervingen en overnachtingen op onderduikadressen welke hen via de Ondergrondse in handen werden gespeeld, kwamen ze, na uitsluitend de lange weg lopend te hebben afgelegd, te Abbenbroek aan. Per beurtschipper kwamen Hoogzand en Roetman op 20 maart 1945 op het sas van Dirksland aan.

Heel wat slechter liep het af met twee andere, jonge landbouwers uit Sommelsdijk. Zij waren eveneens de van Heutzkazeme ontvlucht. Het waren de heren P. J. Slis en W. Vis van Heemst.

Dankzegging We

We lezen in Eilanden Nieuws d.d. 30 december 1944 het volgende:

Bekendmaking Speruur teruggebracht op 7 uur ’s avonds.

Speruur teruggebracht op 7 uur ’s avonds. In verband met de goede houding der gehele bevolking van het eiland Goeree en Overflakkee, in bijzondere mate de goede houding bij het evacueren van een gedeelte der mannelijke bevolking wordt door mij bepaald:

Het speruur wordt teruggebracht op 19 uur (zeven uur) ’s avonds, zodat de speruren ingaande Vrijdag 29 December 1944 worden: van 19 uur (zeven uur) des avonds tot 6 uur ’s morgens.

De Insellkommandant Major Hom

Wat waren we toch braaf op ons eiland. Eigenlijk dient gezegd te worden op ons halve eiland, want de mooie dorpen Stad a/h Haringvliet, Den Bommel, Ooltgensplaat, Achthuizen, Oude Tonge, Nieuwe Tonge en Herkingen waren door de Duitse bezetter medio februari 1944 onder water gezet (geïnundeerd).

Uit die plaatsen waren de bewoners van huis en haard verdreven. Hoe het met de mannen van 17 tot en met 40 jaar, welke buiten het eiland terecht zijn gekomen, ten aanzien van de razzia’s in andere plaatsen van Nederland is vergaan, kan wegens het ontbreken van gegevens niet worden vermeld.

Op verder transport

Na de oase in de Van Heutzkazeme te Kampen moest men weer verder. Het was intussen donderdag 28 december. ’ s Avonds om 6 uur vertrok onder militair geleide, een lange stoet door de stille straten van Kampen. Over het plaveisel, glad door vastgelopen sneeuw, trokken ze naar het station.

Men had geen proviand voor de reis meegekregen en men kwam niet te weten hoelang de reis zou duren en waarheen men wel gebracht zou worden. Hiervan zijn de meest erbarmelijke toestanden bekend geworden. Een groep van 20 man werd in een coupé gezet waarvan aan beide zijden de ramen ontbraken, zodat de koude vrieswind er dwars doorheen joeg. Wanneer de trein stopte, kwamen de door en door verkleumde mannen een beetje bij. ’s Nachts om 1 uur waren ze bij Bentheim, net over de grens bij Enschede aangekomen. Daarvandaan ging de reis nog verder. Het werd nog ellendiger. Er viel veel sneeuw.

’s Morgens om half negen arriveerden ze in Höhne, Westfalen. Soms bleef de trein urenlang stilstaan. Ze zaten steeds in dezelfde trein. Men wist geen raad van de kou. De moed was er helemaal uit. Pas om drie uur in de nacht van zondag 31 december kwamen deze stakkerds, merendeel Dirkslanders, in Nordhausen aan. Zij werden in een geweldig groot lager gebracht. In een grote eetzaal kregen ze wat warme koffie waar ze iets van opknapten. Sinds donderdag hadden zij geen warm eten of drinken gehad.

De reis ging nog verder!

Die zondagavond, Oudejaarsdag, kwanten zij, na weer in een open trein te hebben moeten plaats nemen, in Waldhausen aan, zo’n 30 km van Nordhausen. In hotel ‘Ratskeller’ een groot, oud gebouw, werden zij ondergebracht. Het is begrijpelijk dat deze mensen veel van hun eigen reserves hadden moeten afstaan, zij waren op van vermoeidheid en ellende... De ellende nam echter niet af. Te weinig en slecht voedsel, langdurige en zware arbeid, onhygiënische toestanden en telkens het gevaar van het oorlogsgeweld om zich heen was de optelsom van hun levensomstandigheden.

Op 22 februari 1945 werd het dorpje Waldhausen gebombardeerd. Er vielen 70 doden onder de burgerbevolking. Van de Flakkeese jongemannen werd alleen de heer St. Keijzer uit Stellendam zwaar gewond. Doordat medische hulp voor hem te laat kwam (hij was immers maar een Auslander) moest spoedig daarop zijn linkerbeen boven de knie worden geamputeerd.

Bij een bombardement op Nordhausen, even 4 uur in de middag van 3 april 1945, kort voor de bevrijding aldaar, vonden drie jongemannen uit Dirksland de dood. Het waren Jac. de Geus, 19 jaar, Leendert Philippus Knöps Azn. 24 jaar en Willem Melissant 36 jaar. Een familiegroepje

36 jaar. Een familiegroepje

De Duitse bezetter had op 20 december 1944 een Stellings-bevel uitgevaardigd, dat alle mannelijke inwoners, geboren in de jaren 1904-1927 op Goeree en Overflakkee zich dienden te melden op de daarin aangegeven adressen.

Lang niet iedereen volgde dit bevel op. Er zijn tal van verhalen over het zich schuil houden op de eerste dag van de razzia te geven. Bram Doomhein had zich met enige collega’s verstopt in het ketelhuis van de tuinderij van de familie Bijleveld aan de Langeweg te Sommelsdijk.

Maar na slechts één nacht er te hebben doorgebracht, kwamen ze na het bekend worden van een tweede bevel, dat veel schrikaanjagender van inhoud was, reeds tevoorschijn. Bram Doomhein ging naar huis, nam noodgedwongen afscheid van zijn familie en meldde zich bij het Meyer Theater.

Zijn beide broers Beschier en Izaak en de zwagers Maarten Troost en Piet Vogelaar hadden zich de vorige dag al gemeld en liepen na een nacht in het H.B.S.-gebouw te Middelharnis te hebben doorgebracht, in de grote kolonne op weg naar het Havenhoofd. Eén voor één moest men daar door de nauwe ingang van een geopend luik op een trapje naar beneden zien te komen in het ruim van een gereed liggend vrachtschip. In één van die schepen voegde Bram zich bij zijn broers en zwagers. Laten we dit groepje van vijf Sommelsdij

Laten we dit groepje van vijf Sommelsdijkers eens gaan volgen. De nacht van 21 december 1944 werd doorgebracht in het ruim van ‘hun’ schip. Er lag geen stro op de bodem en men trachtte een plaatsje in te nemen in de met mensen volgestouwde

Dat er met deze schepen geen ongelukken zijn gebeurd, mag, gezien de omstandigheden, waarlijk als een wonder worden beschouwd. Men trok het Haringvliet over en welke wateren verder nog bevaren werden, bleef onbekend.

Eén keer, het moet in de buurt van Utrecht zijn geweest, stootte het schip steenhard tegen een brugpijler op. “Hij zinkt!” riep iemand hevig verschrikt door het donkere ruim; en bij de enige uitgang, die ook als ingang diende, ontstond onmiddellijk een flinke worsteling om op het trapje te kunnen komen om naar boven te klimmen. De één wilde voor de ander uitkomen. In zulke situaties kan geen sprake zijn van ordelijk verloop of van solidariteit met het lot van de naaste. Slechts het vege lijf is dan in tel! Gelukkig kwam men met de schrik vrij, het schip vertoonde na de botsing geen enkele lekkage en geleidelijk aan verstomde het rumoer.

Het schip voer verder. Waar zij zich bevonden, waar men heen voer, hoe het schip heette; men wist niets. Men zat in een uiterst moeilijke houding in het stikke donker dat slechts af en toe verbroken werd door het opflikkerend licht van een aangeschrapte lucifer. Om ongeveer 4 uur in de middag van 23 december stapten de jongemannen één voor één uit het vunzige ruim en knipperden met hun oogleden daar zij zelfs het late hemellicht van de maar kort durende winterdag op dat moment niet eens konden verdragen. Men had 48 uren in de ijzeren massa-cel van het schip door moeten brengen.

Over een smalle plank begaf men zich naar , het terrein van een grote bananenloods van de K.N.S.M. in Amsterdam. Bij de ingang van de loods knetterde een heel jong uitzien- ‘ de soldaat met zijn mitrailleur, waarschijnlijk om de mannen schrik aan te jagen. Per slot van rekening dient men zijn gasten goed te ontvangen...

Bram, Izaak, Beschier, Maarten en Piet bleven steeds bij elkaar en brachten de nacht ' door in de bananenloods. Daar lag warempel wel een berg stro op de vloer.

i Op verder transport

Zondag 24 december, ’s morgens 6 uur, moest er weer worden ingescheept. Opnieuw een donkere ruimte in met een wil- ligheid en gelatenheid die maar schijn was. 'Wat zou verzet ook kunnen baten, waarin zou een opstand onder die omstandigheden kunnen ontaarden?

Waarschijnlijk in een bloedbad. Waren het I wel vragen of waren het meer gedachten die ‘gericht waren op een mogelijkheid uit de klauwen van de Duitsers te geraken?

'Men voer van Amsterdam het IJsselmeèr op. Tijdens de vaart moest telkens wel iemand “ een plas doen en zodoende kwam men bui- n ten even op adem.

Voor het doen van een grote boodschap II moest men met het blote achterwerk over de n railing plaats nemen.

“ Het schip tufte in zijn eigen ritme het brede water over en verstoorde met zijn motorge- , ronk de stilte in een wijde omgeving. Na een ' lange en gevaarlijke reis minderde het schip eindelijk wat vaart en meerde tenslotte aan. Dat bleek in Kampen te zijn. Op de kade " werden de mannen zij aan zij in lange rijen opgesteld en op het bevel ‘Marsh!’ liep de 'stoet van verse arbeidskrachten voor het ! Derde Rijk naar de Van Heutzkazeme. De mars duurde zo’n half uur. In de kazerne “ werden de jongens en mannen heel goed ontvangen. Men kreeg volop brood en warme koffie. Warme koffie waar zij tijdens hun 1 bootreis toch zo naar verlangd hadden! Zieke en van ontbering uitgeputte gevangenen werden door leden van het Rode Kruis opgevangen en verder verzorgd.

In de kazerne konden ze zich heerlijk opfris- n sen en scheren want men zag er uit...

Op afroep zijn vanuit de Van Heutzkazeme verscheidene Flakkeeënaars door de Duitsers vrijgelaten. Anderen hebben zich vrij gekocht bij omkoopbare schildwachten, zoals elders staat beschreven.

Dat moet voor degenen die verder naar het vijandige Duitsland op transport werden gesteld een hard gelag zijn geweest, ook al gunden zij van harte de anderen hun betrekkelijke vrijheid daar Nederland nog lange n tijd bezet zou blijven.

Na de nacht te hebben doorgebracht in de Van Heutzkazeme moesten 1400 mannen aantreden om lopend naar het station van Kampen te gaan. Het was heel vroeg in de morgen. Bij helder, vriezend weer trok de lange kolonne over de brug die de IJssel n overspande "en de cadans van die honderden voetstappen is me altijd bij gebleven”, zei Maarten Troost anno 1990!

Op het station moesten we wel twee uren wachten. Een jongeman, genaamd Slabbe- 1 koorn uit Wierden, stond midden op het station van Kampen net voor vertrek van de trein met gevangenen van wie hij deel uit- • maakte, uit volle borst te zingen. Hij zong op ontroerende wijze: 'Vaarwel mijn dierbaar Vaderland’... (Op het schoolplein in Haspe werd Slabbekoorn tijdens de gevechten tus- ‘ sen Duitsers en de snel oprukkende Amerikaanse legers op 14 april 1945 door een gra- 1 naat getroffen. Zijn mede-gevangenen werden op die dag bevrijd...)

Instappen of instampen

j, Onder zware bewaking werden die 1400 [ mannen te Kampen een gereedstaande trein ingedreven. In de eerste wagon, die eigenlijk ittiet bestemd was voor vervoer van personen, nam o.a. het familiegroepje plaats. De ,, portieren werden van buiten afgesloten. De , v trein zette zich moeizaam in beweging, rich- n ting Duitsland. Dat was het enige wat de l?,onvrijwillige passagiers wisten. Bij dage- ; raad naderde de trein het Overijsselse plaatsje Wierden. Piloten van een zestal Spitfires , (Tiefflieger) die aan geallieerde zijde voort- , durend op jacht waren naar Duitse transpor- s ten per spoor dan wel per schip, kregen de , . naderende trein met gevangenen onder Duit- se bewaking in het vizier.

./Onmiddellijk daarop schoten zij in neer gaande vlucht met hun boordwapens op de lokomotief. Na het eerste salvo, dat de trein al tot stilstand had gebracht, volgde er nog een tweede. Er volgde gelukkig geen derde salvo van de aanstormende jachtvliegtuigen hoewel zij toch nog enige malen laag overvlogen. Kennelijk hadden de Engelse vliegers in de gaten gekregen dat het hier ging om een personentrein en niet om een militair transport.

Consternatie

Het is volkomen begrijpelijk dat er paniek uitbrak. Men kon niet uit de trein komen, ramen werden daarom ingeslagen en men vluchtte alle kanten uit. Gekerm van de mannen die waren getroffen klonk boven het lawaai uit. Enkele honderden gevangenen renden het dorp in en mengden zich onder de kerkgangers en vonden op die manier onderdak in de verschillende kerken.

Er kwam snel hulp opdagen. De gewonden werden vervoerd naar een Noodziekenhuis. Ook de Duitse bewakers vluchtten weg en van die gelegenheid werd door minstens tweederde van de Nederlandse gevangenen gebruikgemaakt, om alsnog de dans, zij het op het nippertje, te ontspringen. Onder hen bevonden zich vele Flakkeeënaars. Ook Beschier en Izaak Doomhein en hun zwagers Troost en Vogelaar vluchtten weg van de zojuist beschoten trein, maar toen zij elkaar later weer levend en wel ontmoetten was er één van hen niet bij. Dat was Abram, de jongste!

Allerlei gedachten kwamen bij hen op. Ze gingen hem zoeken en trokken Wierden in. In het ziekenhuis van Wierden kwamen zij tenslotte terecht en daar bleek dat het ergste was gebeurd. Abram was dodelijk getroffen, vele kogels hadden zijn hoofd geraakt. Twee broers en een zwager stonden verslagen bij zijn met een laken overdekt lichaam.

Identificatie was aan de hand van personalia niet zo moeilijk meer voor de omstanders. Veel moeilijker was het hun broer en zwager zo te moeten achterlaten en zelf door de vijand opnieuw bijeen te worden gedreven in een fabriek van Scholten aan de Violen- hoekweg en daarna met een andere trein om vijf uur in de namiddag naar Duitsland te zullen worden afgevoerd. Wierdense E.H.BO. mensen wisten nog een dertigtal mannen verborgen te houden onder de takkenbossen in het ketelhuis van de fabriek.

Zij die hun jonge leven bij deze treinbe- schieting hebben verloren waren: A. Doomhein 23 jaar P. Kerp 19 jaar D. J. de Graaf 28 jaar P. Lont 36 jaar uit Sommelsdijk uit Achthuizen uit Renesse uit Wierden

Geert van Bergen uit Achthuizen raakte ernstig gewond en verloor daarbij één van zijn handen. Henk van Gelder uit Middelharnis kostte het een oog.

De ingelaste trein maakte vaart. Trein, wat was daar van waar? Een trein die uren stil kon staan, een trein waar geen glas meer in de ramen stond, een trein, waarin de gevangenen onder militaire bewaking, die in de winternacht voortging over de koude rails. De mannen hadden het nog kouder, want rails hebben geen gevoel ook al reageert het metaal op temperatuurschommelingen. Men kroop dicht tegen elkaar aan en sloeg een deken om zich heen. Maarten Troost had kans gezien met verkleumde vingers een briefje te schrijven naar huis. Tussen Wierden en Hengelo gooide hij het briefje uit de trein. Natuurlijk stond erin wat er die ochtend in Wierden was gebeurd en zo schreef Maarten aan zijn zwangere vrouw Anna: “als het kind een jongen zal zijn, laat het dan Abram dopen...”

Een goedaardige, onbekend gebleven burger heeft het briefje opgestuurd en het werd thuis in diepe smart ontvangen. Dat Bram in Wierden op le Kerstdag het leven had moeten laten was de familie in Sommelsdijk reeds bekend gemaakt, maar nu werd dat bericht, door de ontvangst van Maartens briefje voor allen definitief bevestigd. Toen de trein in Hengelo stopte zagen er

Toen de trein in Hengelo stopte zagen er toch weer mensen kans te vluchten. De bewakers schoten daarop met scherp en dat belette verdere vluchtpogingen op meedogenloze wijze.

De ingekrompen familiegroep uit Sommelsdijk bleef verder, na de afschuwelijke gebeurtenis in Wierden, nog hechter bij elkaar.

Via Wuppertal kwamen ze in Haspe terecht, daar werden zij in een schoolgebouw ondergebracht. Ze werden tewerkgesteld bij de spoorwegen met als standplaats Hagen. Luchtbombardementen en evenzovele keren alarm waren aan de orde van de dag. Het ergste bleven natuurlijk de honger en de koude. Jongemannen moesten het doen met vier ons oud brood per week en ’s avonds een liter knollen- of koolsoep. Toen het vootjaar werd, sneden ze de ontluikende blaadjes van paardebloemen fijn en na ze flink te hebben gewassen, voegden ze die blaadjes als vitaminerijk voedsel aan hun soep toe.

Het front

Op 1 april 1945 brachten twee grote vleugels van het Negende en Eerste leger der Amerikanen de verbinding tot stand bij Lippstadt, waardoor de omsingeling van het Ruhrge- bied een feit was. Tussen 2 en 18 april werd het grote industriegebied van de Ruhr in twee delen gesplitst en de verdedigers werden systematisch vernietigd. Meer dan 400.000 Duitse soldaten vielen in geallieerde handen.

De Flakkeese mannen in Haspe werden op 14 april door de Amerikanen bevrijd. Met 40 man werden zij in een door de Amerikanen toegewezen huis, dat eerder bewoond was geweest door nazi’s, gehuisvest. Ze waren bevrijd. Bevrijd! Bevrijd van barbaren en dat in een klimatologisch ongelooflijk mooi voorjaar van 1945. Het leven werd weer heerlijk en bood zonnige perspectieven.

De mannen gingen voortaan naar de Amerikaanse legereenheden en kregen er in plaats van koolsoep de voortreffelijk smakende ‘bacon and eggs'!

Ook bij de boeren gingen ze eten halen. De boeren waren enigszins bang van de Hollanders geworden en stonden het gevraagde voedsel en melk zonder betaling af. Dat ging natuurlijk niet van harte. In de winkel van Von Splinter kochten ze boekweitgrutten. Bovendien bracht Izaak elke dag meel mee, want hij was intussen bij een molenaar gaan werken.

Meer ellende

Het noodlot sloeg opnieuw toe. Piet Vogelaar werd ziek. Hij werd naar het hospitaal in Haspe gebracht. De diagnose was Militaire Tuberculose die Vogelaar reeds voor de be- vrijding onder zijn leden moet hebben gehad. Hij wilde niet meer eten en verzwakte zienderogen. Men vreesde het ergste. Beschier, Izaak en Maarten gingen elke dag bij hun zieke zwager op bezoek. Op een dag was de patiënt echter verdwenen. Piet was overgebracht naar het sanatorium te Lüden- scheid en overleed daar op 16 mei 1945. Hij liet een vrouw en vier zoontjes achter... De drie overgebleven familieleden zagen geen kans meer een bezoek aan zwager Piet te brengen. Op 22 mei werden ze op transport gesteld naar Holland. Ze konden plaats nemen in grote legertrucks die werden bestuurd door lachende negerchauffeurs van het Amerikaanse leger. Een groot, witgeschilderd cijfer 8 sierde hun helmen. Het ging richting Roosendaal. Beschier, Izaak en Maarten arriveerden kort daarop thuis. De gebeurtenissen hadden hen zwaar getroffen. Hun gedachten gingen terug naar hun broer en zwager Abram die in de Wierdense grond begraven lag en hoe zou het met Piet aflopen? Zij waren toen nog niet op de hoogte van zijn overlijden.

Dat was hun thuiskomst, met lege en van ontroering trillende handen... Het stoffelijk overschot van Piet Vogelaar is op 13 augustus 1947 op de Algemene Begraafplaats te Sommelsdijk herbegraven.

Herdenking

Op zaterdag 17 mei 1947 werd bij het station van Wierden (Ov.) honderd meter van de plek waar de treinbeschieting op 25 december 1944 had plaatsgevonden een monument onthuld ter nagedachtenis van de slachtoffers die daarbij waren gevallen.

Een comité dat zich hier op Goeree en Overflakkee had gevormd, nam de organisatie daarvan op zich.

Namens onze bevolking voerde bij de onthulling de heer D. D. Konings uit Middelharnis het woord. Uit Psalm 124 koos hij de woorden: “Zij hadden ons levend vernield.” De heer Konings heeft de bevolking van de gemeente Wierden voor alle geboden hulp op die rampzalige Eerste Kerstdag van 1944, hartelijk dank gezegd. Het monument staat er nog. Na de plechtigheid werd ook nog een krans gelegd op het graf van Job Spring- vloed-Dubbeld, 21 jaar uit Middelharnis, die tijdens zijn onderduikperiode op 4 april 1945 was omgekomen bij het proberen een VI te demonteren waarbij tevens om het leven kwam de 27-jarige heer Tonjes Zuidema.

Afgedwaald

Een korte beschrijving van een Ouddorpse groep vanaf het Havenhoofd te Middelharnis. Op het Havenhoofd van Middelharnis was er in die dagen met één schip iets merkwaardigs aan de hand. Nadat de mannen, hoofdzakelijk uit Ouddorp afkomstig, één voor één door het geopende luik van het gereedliggende vrachtschip naar beneden waren gegaan, voer het schip na vertrek een verkeerde koers.

De beste stuurlui stonden toen letterlijk aan wal. In plaats van het Haringvliet over te steken en dan het Spui op te gaan richting Rotterdam, kwam het vaartuig terecht in het Hollands Diep nabij Noord-Brabant. Vergeet niet, dat Noord-Brabant reeds in september daaraan voorafgaande door de geallieerden was bevrijd. Daar lag dus in feite de frontlijn!

Laat men er niet aan denken welke gevolgen dit zou hebben gehad bij een eventuele confrontatie!

Gelukkig kwam het schip, na op juiste koers te zijn gebracht, evenals de andere schepen bij de bananenloods van de K.N.S.M. in Amsterdam aan. Ook deze gevangen genomen mensen moesten te Amsterdam in een ander schip overstappen, dat hen over het IJsselmeer naar Kampen bracht. De ervaringen welke zij in het scheepsruim hadden opgedaan kwamen met die van de overige groepen geheel overeen.

Deze Ouddorpse groep werd in Kampen regelrecht op de trein gezet, zodat zij niet die adempauze in de Van Heutzkazeme mochten meemaken, zoals dat met de andere groepen Flakkeese werkmensen het geval was geweest.

Hun stond een zware en zeer langdurige treinreis te wachten naar Hamburg. Toen ze daar eindelijk arriveerden, moesten 115 man op de Homer-renbaan, nabij het station van Hamburg achterblijven. Anderen werden in kleine groepen verspreid tot in Wittenberge toe, zo’n 175 km verder ten oosten van Hamburg.

In een betonnen hok met vier kleine raampjes en zeer slechte sanitaire voorzieningen, werden deze 115 Ouddorpers ondergebracht. Elke ochtend moesten deze mensen om 5 uur op het station zijn en zij kwamen pas om 7 uur ’s avonds terug. Zij moesten van betonnen palen en platen, barakken bouwen. Het vroor 20 °C. Met het houweel moesten ze gaten van 60 bij 60 cm in de hard bevroren grond hakken voor de fundering. Later tijdens de dooi bleef er niet veel van de gezette loods over.

De arbeid was enorm zwaar, de arbeidsduur was bijzonder lang en het ergste waren de voortdurende honger en koude. Het voedsel bestond uit één pollepel soep met als hoofdingrediënt: koolbladeren. Deze soep werd lorren en vlooien genoemd. Lorren waren de koolblaren en de vlooien één of andere zaad- soort. Brood oftewel kuch, werd mondjesmaat afgegeven en het was wel vier weken oud. De broden waren gedateerd. Het brood werd door en onder de mannen eerlijk verdeeld. Wel kregen zij een bonnetje voor zeer zware arbeid en om de veertien dagen een stukje worst. Het enige wat zich ten aanzien van de voedselsituatie voordeed, was een klein overschot aan soep. Dat werd door P. Westhoeve met een zogenaamde overschep verdeeld. Iedereen kreeg op zijn beurt deze overschep... Ondanks het enorme gebrek aan voedsel werd er in het betonnen lager bij elke ‘maaltijd’ consequent gebeden en gedankt. Ook werd er uit de Bijbel gelezen, een taak die de heer C. Aleman op zich had genomen.

Een buitenkansje

Op een dag kwam er een trein voorbij die was volgeladen met rode kool. Dat gebeurde tweemaal per week, maar op die bewuste dag vielen er pardoes 120 roden kolen uit de wagon langs de spoorbaan neer. Niemand heeft er het sein voor gegeven maar ze werden rap stuk voor stuk opgeraapt. De rode kool was bevroren en dus als steen zo hard. De Bahnmeister had de Ouddorpers gewaarschuwd: “als jullie die kool opeten sterven jullie allemaal.” Doch de honger sloeg de waarschuwing in de wind, waarin de kool tenslotte is opgegaan!!

Alles wat maar bruikbaar zou kunnen zijn, namen de mannen mee naar ‘dat betonnen hok’. Kleine stukjes hout namen ze mee in hun broekzak. Hard bevroren potertjes lagen soms met olie bevuild langs de spoorrails. De mannen namen ze mee en poften ze op een klein vuur. Ze kregen zo nu en dan een stukje kleizeep, maar dat ruilden ze om voor wat eten bij de Duitse burgers.

Honger, koude, gevangenschap, verzwakking om niet te zeggen uitputting moesten ze verduren. Was dat nog niet genoeg? Nee, volgens rasverteller C. van der Bok moesten daarenboven nog 241 keren vooralarm en 19 zware bombardementen worden meegemaakt. Soms ook van heel dichtbij, want de Ouddorpers zaten nog altijd in het stedelijke gebied van Hamburg.

In de schuilkelders was geen plaats voor ‘Auslander’. Het valt te verwonderen dat onder dergelijke omstandigheden niet meer jongens of mannen zijn bezweken.

Eén man hebben zij uit hun groep verloren. Dat was de heer A. Lokker uit Ouddorp, zeevisser van beroep. Deze man is aan difteritis gestorven. Een dokter kwam nog kijken maar er viel niets meer aan te doen. Die dokter gaf nog wel het advies met zout de keel te gorgelen, “anders wacht je hetzelfde lot.” In allerijl moesten er bij de burgers om keukenzout worden gebietst.

Met 65 man, allemaal Ouddorpers, hebben ze de heer Lokker ten grave gedragen. Het was voor de eerste keer dat de gevangenen vrijaf kregen. De heer Lokker liet een vrouw en twee kinderen achter, maar was als vader van nog maar het eerste kind vertrokken...

Het einde in zicht

De Duitsers werden minder streng. De oorlog naderde het einde. Veertien dagen voor de bevrijding moesten twee mannen van uitputting en ellende naar het ziekenhuis. Ze hadden zich al die tijd niet kunnen wassen en verschonen.

Juist toen ze beiden wat waren opgeknapt, bereikten de Amerikaanse legers de havenstad Hamburg. Velen vluchtten voor het front uit, maar de Ouddorpers maakten de bevrijding aan het front mee. Een Amerikaanse soldaat riep in het Nederlands: “Blijven staan, even geduld, je bent bevrijd!!” Die soldaat bleek een Hollandse jongen te zijn uit Enschede welke dienst deed op een Amerikaanse tank. De gebeurtenissen volgden elkaar snel op.

De gebeurtenissen volgden elkaar snel op. Nadat ze ontluisd en geregistreerd waren, werd op georganiseerde wijze het vervoer naar Nederland geregeld. In een of andere krant, die na de bevrijding verschenen was, stond vermeld dat meer dan 100.000 gevangenen in Hamburg onder ongelooflijke omstandigheden waren bevrijd. Aan de grens bij Winterswijk in de Gelderse Achterhoek, speelde een muziekkorps het Wilhelmus. Eén van die 100.000 bevrijde gevangenen verklaarde: “alle jongens hebben toen gehuild.” Meestal in groepjes arriveerde de één na de ander op Goeree en Overflakkee waar hun thuis was.

Ziekenverpleging in Duitsland

De heer W. Neels uit Dirksland is na de razzia van december 1944 in Duitsland Sanita- ter of ziekenverpleger geweest en heeft over zijn ervaringen verteld op een herdenkingsbijeenkomst in het Kerkgebouw der Gereformeerde Gemeente te Dirksland op donderdag 28 juni 1945.

“Het peil van de verzorging kon niet gelden als norm voor de verzorging van de zieken in de verschillende lagers in Duitsland. Er was een groot verschil tussen de reeds langer bestaande lagers waar de jongens verblijf hielden die al enige jaren in Duitsland waren en de noodlagers die ten behoeve van de slachtoffers der razzia’s waren opgericht. In normale lagers kwamen jongens die eerst in Holland waren gekeurd. Over het algemeen waren die goed gezond. Ook waren zij op een behoorlijke wijze vervoerd en niet als beesten zoals bij de meeste, latere transporten. Zij kwamen terecht in een barakkenkamp waar de hygiënische omstandigheden niet slecht waren. Zij hadden aparte slaap- en eetgelegenheden en behoorlijke privaten. Ook ziekenbarakken waren aanwezig.” (Daar kwam overigens snel verandering in door de vele en zware bombardementen, schrijver).

Neels vertelde eerst iets over de aankomst in het lager: “Na een treinreis van 30 uur waren zij in Nordhausen aangekomen. Zij hadden veel koude geleden en ontberingen en moesten na het uitstappen nog uren in de rij staan. In een groot lager kregen ze koffie en soep en ze probeerden daarna wat te slapen. De volgende morgen moesten allen weer aantreden en... wachten tot het weer donker werd. Een trein reed voor en bracht hen in een uur tijds op de plaats van bestemming: Waldhausen.

In het dorpje waar ze om 8 uur ’s avonds aankwamen wist men nauwelijks van hun komst. Zij kwamen terecht in een ‘Ratskel- ler’ in een tamelijk grote zaal. Voor enkele jongens was er een krib. Stro om op te slapen was er niet. Ze kregen wat houtwol dat ze in zakken stopten waarop ze zich op de vloer neervlijden. Zo probeerden zij te rusten en rust hadden zij werkelijk nodig. U kunt zich niet voorstellen hoe blij ze met een dergelijke primitieve legerstede waren, na zoveel ontberingen.

Langzamerhand werd hun lager beter ingericht. Er werden strozakken gemaakt die ze in kribben legden, wat ook beter was ter bestrijding van ongedierte. Het was een wonder, dat er zo weinig zieken waren na zoveel ontberingen.

De zieken die er waren moesten in de slaapzaal blijven liggen. Medische hulp was schaars, de meeste dokters waren aan de fronten. Af en toe werd er door een arts uit de stad in de dorpen zitting gehouden. De situatie was bij hen zo, dat er één zuster was die over drie dorpen ging om de zieken na te gaan. Deze had een geheel andere taak dan bijvoorbeeld de wijkverpleegsters in Holland. Zij was een halve dokter, gaf zelf medicamenten en moest de diagnose vaststellen. Het werk dat zo’n verpleegster moest verrichten was veelomvattend.

De mannen in het lager verkeerden in de gunstige positie dat de zuster direkt de patiënten kwam opnemen. Door haar was ook het besluit genomen dat Abraham Gul- demeester uit Dirksland wegens hoge koorts naar het ziekenhuis moest worden vervoerd. Toen de volgende dag, 1 januari 1945, werd opgebeld hoe de toestand met hem was, vernamen zij het ontzettende bericht dat hij het tijdelijke met het eeuwige reeds had verwisseld. Er was grote verslagenheid onder hen en zij dachten: “zo spoedig reeds één onzer overleden, wie zal de volgende zijn?” Gezamenlijk hebben zij het lichaam van Abraham Guldemeester te Langenhausen begraven. Een Duitse predikant heeft de begrafenis geleid. Het was de heer R. J. Triemstra uit Dirksland niet toegestaan te spreken, waarschijnlijk om politieke redenen. Zij schaarden zich met vele vrienden rondom de kist in de kapel. Op het kerkhof werd door de predikant een handje aarde op de kist geworpen. Stil en bedroefd gingen ze heen. Velen dachten, aldus Triemstra, aan het Schriftwoord: “Geeft bevel aan uw huis, want gij zult sterven.”

Toen ze een poosje in het lager waren, werd er een Sanitater aangesteld. Die taak viel Neels te beurt. Neels vertelt daarover: “De Sanitater werd met de gehele ziekenverzorging belast. De zieken lagen in de slaapzaal waar gewoonlijk 50 tot 90 jongens sliepen. De zaal was verduisterd, er konden dus geen ramen worden opengezet. U kunt zich indenken welk een atmosfeer daar heerste en hoe ongezond het daar vooral voor zieken moet zijn geweest.”

Neels moest elke dag rapport uitbrengen, hoeveel jongens er aan het werk waren en hoeveel er thuis waren gebleven. Er mochten maar 5 of 6, hoogstens 7 zieken zijn, de rest moest aan het werk. Toen er meer zieken kwamen speelden zich vreselijke tonelen af. ’s Morgens begon dan een scheldpartij op die weke Hollanders, die te lui waren om te werken en niets liever deden dan lekker eten en drinken. De Sanitater liet de storm maar over zich heengaan. Ze wisten echter steeds te voorkomen dat jongens die werkelijk ziek waren aan het werk moesten.

Moesten de zieken eerst in de slaapzaal der gezonden toeven, later richtten zij een aparte ziekenzaal in. Ze hadden daar kribben met houtwolzakken en boven de kribben waren bordjes bevestigd waarop de namen van de patiënten stonden aangegeven, de datum wanneer ze ziek waren geworden en de ziekte zelf. Vooral de datum mocht niet op die kaartjes ontbreken, want wanneer iemand zeven dagen ziek was, mocht hij niet langer te bed blijven, maar moest gaan werken. De zuster kwam iedere dag bij Neels en zij maakte uit wie ziek was. Toch was deze zuster goed voor hen. Zij verbond wonden of bevroren voeten en deelde uit wat zij hen geven kon. Zij schreef dieet voor, want verschillende patiënten hadden last van diarree, ook waren er met griep en één met gewrichtsreumatiek. Er deden zich ook enkele gevallen voor van bloedvergiftiging. De zuster deed wat zij kon. Daardoor kwamen zij tenslotte in conflict met de Lagerführer en mocht zij geen patiënten meer ziek melden.

De dokter had af en toe zitting in het dorp, waar de zieken zich moesten melden. Wanneer zij dan spreekuur had en zijn wachtkamer zat boordevol dan kwam hij even kijken en zei: “Geen tijd voor buitenlanders.”

Op een keer kwam de dokter op visite in het lager. Hij stuurde alle jongens uit bed en aan het werk. Er waren slechts drie zieken over, maar de zieken kwamen terug en de Lagerführer moest aanzien dat er voortdurend 6 of 7 zieken in de zaal werden ver pleegd. Koorts was de maatstaf om in de ziekenzaal te worden opgenomen.

In vergelijking met de andere lagers, was het bij hen voor wat betreft de voeding niet slecht. Zij hadden dikwijls kans gezien bij de boeren aardappels te kopen, soms zelfs melk en ze kookten daar een beetje pap van en dan kregen de zieken nog wel eens wat extra. Kreeg de Lagerführer (een klein ventje met een grote bek) daar lont van, dan was hij woedend. Hij protesteerde hevig als er een pan op de kachel stond. Zieken behoefden niet te eten. Als hij ziek was at hij ook niet! Ze moesten dus voorzichtig te werk gaan. Ze verstopten de aardappelen tussen de bedden, alsof zij ze gestolen hadden. De Lagerführer wilde niet dat de Hollanders meer eten hadden dan hun door de Duitsers werd toebedeeld. Gelukkig heeft hij nooit kunnen vermoeden hoeveel er werd gekookt en gegeten.

Neels zei: “De Heere heeft over ons gewaakt en ons dikwijls uitgeholpen.” Het volgende is daar een voorbeeld van. Op zekere dag had Neels bij een boerin een zak aardappelen gekocht. Toen het donker was sjouwde hij de zak aardappelen het lager binnen. Hij moest ermee naar boven en kwam op de trap een jongen tegen die zei: “Geef die zak maar hier, die is veel te zwaar voor jou. Ik zal hem wel op je kamer zetten.” Hij gaf de zak over en waarschuwde op te letten dat Ruppe, de Lagerführer, het niet zou zien. Of het zo wezen moest, Ruppe kwam op de kamer, zag de zak met aardappelen staan en toen was het mis. Hij begon te tieren en te schelden en schreeuwde: “Als je niet vertelt waar je ze gehaald hebt, haal ik de wachtmeester er bij en als die er geen werk van maakt, klaag ik de wachtmeester aan!” Neels vertelde daarop eerlijk dat de aardappelen voor 5 cent per kilo waren gekocht en bestemd waren voor patiënten, welke de zuster dieet had voorgeschreven. Dit argument hielp niet, de aardappelen moesten en zouden naar de keuken worden gebracht. De Lagerführer beval en zij hadden te gehoorzamen. Zijn grootste grief was, dat de Hollanders meer los wisten te krijgen dan de Duitsers. Hij ging woedend weg, maar ondanks alle bedreigingen bleven de aardappelen voor de zieken bewaard.

Zij hadden de gewoonte bij het eten en bij het naar bed gaan regelmatig te lezen en te bidden, ’s Zondags lazen ze tweemaal een preek. In het begin was hiervoor veel belangstelling, doch op den duur werd het minder. In plaats van naar de preek te komen luisteren, hield men zich liever bezig met kaartspel en werd op deze wijze Gods dag misbruikt.

Later zijn de arbeidsslaven in een lager van de Arbeidsdienst terechtgekomen. De mannen moesten langer werken en de rantsoenen werden verminderd. Het gebeurde wel dat er jongens ’s morgens het lager verlieten, zonder voor de lange dag ook maar een enkele boterham mee te kunnen nemen. Geen wonder dat er op het laatst meer zieken kwamen. De weerstand verminderde en ieder wondje veroorzaakte een zweerproces. Soms bleven er wel 20 van de 70 in het lager achter, maar ze zijn er doorheen gekomen. De bevrijding bleek het beste medicijn te zijn!

Na de bevrijding zijn ze allen vervoerd naar het voormalige concentratiekamp ‘Dora’ bij Nordhausen. Tweede Pinksterdag 1945 vertrokken deze jongens van daar. De zieken en het verplegend personeel vertrokken enkele weken later naar Erfurt, vanwaar een Amerikaanse ambulance-trein het transport naar het Westen verzorgde.

Deze trein was van alle comfort voorzien. Voor bedpatiënten waren er bedden, drie hoog: er waren doktoren, verpleegsters en verplegers, medicamenten en een prima keuken. De reis ging naar Luik, waar allen eerst medisch werden onderzocht. De zieken moesten achterblijven; de goedgekeurden konden de reis vervolgen.

Neels vertelde op 28 juni 1945 iets over de ziekenverzorging in zijn lager. Zij hebben er een zeer moeilijke tijd doorgemaakt. “Kennelijk heeft de Heere ons bewaard en ons in alle omstandigheden uit- en doorgeholpen. Nu we weer thuis zijn rest ons de vraag: Wat hebben we uit dit alles geleerd? Indien wij er mets uit leren, zal ook dit eenmaal tegen ons getuigen. De Heere geve ons te leren bukken en buigen en ons te verootmoedigen voor Zijn Aangezicht”, aldus de heer W. Neels.

Uit het dagboek van J. Both uit Ouddorp

Woensdag 20 december Om 12 uur ’s middags van huis vertrokken en om 3 uur met 63 man van de cichoreifa- briek uit Ouddorp gaan lopen naar Stellendam. Om 5 uur aangekomen in een kamer met plaats voor 18 man. Goede ligging en goede kost.

21 en 22 december Verblijf in Stellendam.

Zaterdag 23 december ’s Nachts om 2 uur met de tram vertrokken naar het Havenhoofd te Middelharnis. Ingescheept in een kolenschip, de luiken dicht, het ruim werd volgestouwd met mensen.

Zondag 24 december Om 10 uur in een groot gebouw (bananenloods K.N.S.M.) in Amsterdam waar 3000 mensen waren. Ds. Dijkstra van Amsterdam heeft nog een rede gehouden. Eten, wassen en scheren. Om 5 uur met 400 man in een sleepkast gegaan op transport over het IJsselmeer.

Maandag 25 december Kerstfeest, ’s Nachts om 1 uur in Kampen aangekomen in een groot gebouw (Van Heutzkazeme) waar duizenden mensen opgepropt lagen. Jan Akershoek voor het laatst gezien, ’s Avonds om 5 uur naar de trein gelopen. Plaats genomen in een wagon met kapotte ruiten. Opeengepakt. Het vroor hard. Van Kampen over Zwolle, Assen, Meppel, Groningen, Nieuweschans.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 22 december 2004

Eilanden-Nieuws | 50 Pagina's

De grote razzia van 20 en 21 december 1944 op Goeree en Overflakkee

Bekijk de hele uitgave van woensdag 22 december 2004

Eilanden-Nieuws | 50 Pagina's