Het R�veil
"C'est bien du dix-huitième siècle que nous sommes les descendents directs". (Paul Hazard, La pensee européenne au XVIIIe siècle).
Het Réveil is een geestelijke stroming, die zich niet nauwkeurig laat afgrenzen. Dat kan men wel met de Afscheiding en de Doleantie, zelfs ook wel met de Hervorming. Wij denken daarbij onmiddellijk aan jaartallen: 1834, 1886 en 1517; of aan personen: H. de Cock, A. Kuyper en Maarten Luther. Bij het Réveil lukt dat echter niet. Wie het toch probeert, vertekent de werkelijkheid. Men moet het onbepaalde ervan voor lief nemen. Als geestelijke stroming is erop van toepassing het woord uit het Evangelie van Johannes: "De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heen gaat; zó is een ieder, die uit den Geest geboren is" (3 : 8). Of ook dat andere woord: "Het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt tot het eeuwige leven" (4 : 14).
Een andere moeilijkheid van het Réveil is, dat het ook naar binnen toe zó gevarieerd is, dat het nauwelijks mogelijk is er gemeenschappelijke, blijvende grondtrekken in te herkennen. Hoe anders waren Bilderdijk, De Clercq, Da Costa, Capadose, Groen van Prinsterer, Kohlbrugge! Hoe anders het Nederlandse Réveil vergeleken met het Zwitserse en het Franse! Hoe kunnen Alexandre Vinet, Adolphe Monod en onze Groen van Prinsterer ooit op één noemer gesteld worden? Desalniettemin plegen wij sinds jaar en dag over het Réveil te spreken alsof er sprake is van een geestelijke eenheid.
Al met al blijkt het Réveil een uiterst moeilijk te definiëren grootheid te zijn, waarvan althans deze ene trek steeds karakteristiek is, dat er allergisch gereageerd werd op de tijd. Daarom is het noodzakelijk, dat ik ter inleiding op mijn onderwerp eerst iets ga zeggen over die tijd.
I
Als motto plaatste ik boven deze studie het woord van Paul Hazard: "C'est bien du dix-huitième siècle que nous sommes les descendents directs; het is de achttiende eeuw, waarvan wij regelrecht afstammen". Daar ligt dus de bakermat van het Réveil, en mitsdien ook van ons als kinderen van het Réveil. De achttiende eeuw nu wordt gestempeld door twee dingen: de Verlichting en als uitvloeisel daarvan de Franse Revolutie.
Wat verstaan wij onder de Verlichting? Misschien kan men haar het best omschrijven als de ontdekking van en het vertrouwen op het gezonde verstand. Wat men alom heftig begeerde was ontwikkeling van het verstand, brede en algemene ontwikkeling, wereldkennis, kennis van de natuur, kennis van landen en mensen en toestanden. Geen groter vreugde, geen schoner bezit dan vermeerdering van kennis! Kennis ontsluit de natuur, ontsluit de wereld, ontsluit de toekomst. Kennis verlost de mens van bekrompenheid, van bijgeloof, van onderdanigheid. Kennis schenkt vermaak, zelfverzekerdheid, vrijheid, blijmoedigheid. Kennis maakt de mens mondig en onafhankelijk. Wie zijn verstand gebruikt en ontwikkelt, heeft daarmee de sleutel in handen die ons alle geheimenissen en raadsels ontsluiert.
Zie, dèt is nu de VerHchting: dat onbeperkt vertrouwen op het verstand, op brede en algemene ontwikkeling, op de vaste en betrouwbare resultaten van alle denkarbeid, alle onderzoekingen, alle bijeengegaarde wetenschap. Wij mogen gerust zeggen: daarmee begon de nieuwe tijd. Want deze verheerlijking van het verstand, deze verstandsreligie, had alles in haar greep. Zij was wat naderhand Isaac da Costa zou noemen: de geest der eeuw. Het duidelijkst was haar invloed merkbaar in de
Het duidelijkst was haar invloed merkbaar in de politiek. De ineenstorting van het Ancien Régime, het oude regiem in Frankrijk, de Revolutie van 1789, de leuze: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, zijn uitvloeisel van de Verlichting. Ook in ons land is de Verlichting oorzaak geweest van de ondergang van het oude staatsbestel. De Patriotten zochten toenadering tot Frankrijk, omdat dkkr de verlichte democratische ideeën vandaan kwamen. In politieke pamfletten werd het oude regiem afgeschilderd als een tyrannic van geldgierige, bloeddorstige monsters. In 1794 viel een patriottisch Bataafs legioen onder leiding van Daendels ons land binnen, gesteund door Franse troepen. Als ware bevrijders werden zij hier begroet. De 18e januari vertrekt stadhouder Willem V met al de zijnen naar Engeland. Op zijn verjaardag 8 maart vierde de burgerij het feest van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. En van de preekstoel werd het uitgeroepen: "Dit is van den Here geschied, en het is wonderlijk in onze ogen!" Want ook in de kerk was de geest der Verlichting doorgedrongen en had het merendeel der predikanten patriottisch gemaakt. Van de kansel maakten zij ijverig propaganda voor de nieuwe beginselen. Zelfs oude kerkelijke fondsen werden gebruikt om muiterij in het leger en weerspannigheid tegen Oranje te steunen. Met het gevolg, dat door de invloed der predikanten het kerkvolk steeds meer de patriottische leerstellingen omhelsde. Zo vierde in kerk, staat en maatschappij de geest der eeuw hoogtij. De geest van de Hervorming was geweken uit de prediking, uit de kerkelijke vergaderingen, uit de theologie, uit het door de Doop in Christus geheiligde volk.
Niettemin waren er nog trouwe gelovigen die bleven bij de Belijdenis en bij het reformatorische erfgoed, maar onder bedreiging van afzetting en ontslag zwegen zij. De predikant van het Friese Edens en Spannum drukte het in een gedicht zo uit:
Wij mochten zelfs niet eens ons leed en onze nood
In 't openbaar, o God! uitstorten in uw schoot;
In stilheid moesten wij des vijands trots verduren.
Bewenende onze ramp elk binnen eigen muren.
II
In dat tijdperk der Verlichting is nu in het begin van de 19e eeuw een tegenstroom ontstaan. Let wel: ik zeg geen keer, maar tegenstroom. Ongetwijfeld zijn de tijdsomstandigheden daarop van invloed geweest.
Om ons tot de hoofdzaken te beperken: Nederland de satelliet van het heerszuchtige en baatzuchtige Frankrijk; onze landskinderen het kanonvlees des kei-zers; handel en scheepvaart gefnuikt, daar Engeland meester was van de zee; ons koloniaal bezit aan datzelfde Engeland ten prooi. Eindelijk ons volksbestaan geheel uitgewist en Amsterdam de derde stad van het Franse keizerrijk. Was het te verwonderen, dat men het tijdvak der revolutie langzamerhand begon te beschouwen als een tijdvak van smaad en schande, van ellende en rampzaligheid? Was het te verwonderen, dat althans de onnadenkende menigte vergat hoe ook reeds vóór 1795 de toestand verre van rooskleurig was geweest?
Als illustratie van de algemene uitplundering, de verstopping van alle welvaartsbronnen, de schrijnende armoede onder alle klassen, geef ik hier weer het relaas van de nood in de pastorieën: "Ontbloot van alle ondersteuning wensten vele predikanten elke morgen dat het avond ware, en elke avond dat het weder morgen mocht zijn. Immers alle redbronnen waren uitgeput. Het krediet was verminderd en hield eindelijk op. Ontbrak het hun nog niet geheel aan brood, het ontbrak hun aan zuivel. De vrouwen ontdeden zich van hare kleinoden, van haar goud en zilver, van haar beste kledingstukken, van haar meest geachte huismeubelen, van haar overtollige of minder benodigde keukengereedschappen. Sommigen waren zelfs reeds in de noodzakelijkheid gebracht, om tot de armenkassen hun toevlucht te nemen of om aalmoezen te bedelen...".
Onder invloed van die tijdsomstandigheden herinnerde men zich vroeger tijden onder Oranje en men wenste zijn terugkeer als enig redmiddel. Wat men binnengehaald had als de morgenstond van vrijheid ep vrede, bleek niets anders te zijn dan schande, vernedering en slavernij. De eerste die daaraan uitdrukking gegeven heeft, is de dichter Willem Bilderdijk. Op donderdag 10 januari 1811 zou hij een voordracht houden voor de HoUandsche Maatschappij van Wetenschap en Kunsten te Amsterdam. Hij nodigde al zijn kunstbroeders uit, want hij wilde bij die gelegenheid afscheid van hen nemen. De tijd drukte zwaar op hem en hij voorzag, dat de tijd nóg zwaarder zou worden. Hij wilde tot zijn vrienden en kennissen een laatste woord richten, een de profundis, uit de diepten.
Willem Bilderdijk was een grote en sterke persoonlijkheid. Wie anders dan hij zou het aangedurfd hebben om zijn geestelijk testament, zijn afsluitend levensgetuigenis, vóór zijn dood aan zijn tijdgenoten te overhandigen? Wie anders dan hij zou in staat geweest zijn om het er vorstelijk af te brengen en geen lachwekkende figuur te worden? Midden uit de doorleefde dood spreekt hij in versvorm een profetisch woord. Het gedicht heet: Afscheid. Ik haal de laatste strofen eruit aan. Ja, zij zullen
Ja, zij zullen
Zich vervullen.
Deze tijden van geluk!
Dees ellenden
Gaan volenden.
En verpletterd wordt het juk.
Holland groeit weer!
Holland bloeit weer!
Hollands naam is weer hersteld!
Holland uit zijn stof herrezen
Zal opnieuw ons Holland wezen.
Stervend heb ik 't U gemeld!
Het uitspreken van dit gedicht in het jaar 1811 was een gebeurtenis. Ik noem het het geboorteuur van het Réveil. Welke critiek men verder ook op de figuur van Bilderdijk mag hebben, nooit mag men vergeten dat hij een ster van hoop is geweest in een stikdonkere nacht. Met instemming haal ik in dit verband een woord van prof. J. H. Gunning over Bilderdijk aan: "Bilderdijk is veel beschuldigd en gesmaad. Wat mij aangaat, mijn bewondering voor dezen reusachtigen geest is zo groot, dat zij altijd de afkeer van het hoekige en verkeerde in deze buitengewone persoonlijkheid overtreft. Met eerbied bovenal zie ik het werk Gods in zulk een man: de heerlijke genade des geloofs, hem bewezen. Welk een wonder, in zulk een tijd, veel vijandiger, in de grond, tegen het volle geloof in Christus, dan tijden van felle strijd als bij voorbeeld de onze, in zulk een tijd een man te vinden als Bilderdijk, die een schat van de keurigste gaven met verheven beslistheid aan de voeten van den Gekruisigde neerlegt! Een man die, bij al de titels en aanspraken op onze bewondering, welke de geschiedenis der wetenschap en pofezy doet gelden, bovenal deze heeft, welke voor het geloofsoordeel de schoonste is, dat hij met het hoopvol oog op den gekruisten Christus geslagen, zijn lange en moeitevolle baan ten einde ging". Bij deze Willem Bilderdijk is de tegenstroom ontstaan tegen de overmacht van de Verlichting, de tegenstroom die wij kennen onder de naam van het Réveil.
III
Er zou over Bilderdijk heel veel te zeggen zijn: een man met singuliere gaven, maar altijd met zijn omgeving en tijd in conflict. Zijn hand was tegen allen en de hand van allen tegen hem (Genesis 16 : 12). Vlet de apostel Paulus kon hij zeggen: "In gevaar onder valse broeders; in moeite en inspanning, tal van nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, in koude en naaktheid...."(II Corinthiërs 11 : 26, 27). Door nijpend gebrek gaan zijn inboedel en boeken naar de desolate-boedelkamer. Aan zijn vriend Jeronimo de Vries schreef hij, dat hij geen drie stuivers in huis had en opium moest nemen om het hongergevoel te verdrijven. Zó was de situatie in het tijdvak van de Franse inlijving.
Toen de Franse tijd achter de rug was en het Koninkrijk der Nederlanden geboren, zou niets vanzelfsprekender zijn geweest dan dat zich nu voor Bilderdijk mogelijkheden zouden voordoen om met zijn uitzonderlijke gaven de natie te dienen. Het tegendeel was echter het geval. Hij paste niet in de sfeer van het toenmalige Nederland, waarin middelmatige figuren als Tollens en Helmers triomfen vierden. Wat moet men van hun gedichten en letterkundig werk zeggen? Ze herinneren aan de trekschuit en de diligence: wijdlopig, gezapig, gemoedelijk. En zo was het in het geestelijk leven ook. Nederland was een protestantse natie zonder echte vragen. Het kerkvolk bestond uit "bescheiden, bedaarde mensen, die den koning boven alles liefhebben, oprechte protestantse en verlichte christenen, vijanden der Jezuïeten. Enthousiasten vindt men onder hen volstrekt niet; alles gaat in volmaakte rust en orde toe" (W. de Clercq). Niets schuwde men meer dan overdrijving! Ieder gaat gewoontegetrouw naar de kerkdiensten, maar de prediking is geen gebeurtenis. Het Evangelie bewijst zich niet. Het is duidelijk, dat in zulk een sfeer Bilderdijk beschouwd werd als een bizar verschijnsel, een curiositeit. En dat hij zelf het er tot stik kens toe benauwd had.
Het was onder dergelijke omstandigheden dat hij zich in een brief aldus uitHet: "O Hemel, wat doe ik toch op deze wereld! Ik wil graag naar de wildernissen van Siberië, als ik maar vrij bleef van met mensen om te gaan en van mensen te horen. Wijzer en beter zijn ze toch niet te maken, en wie kan zonder eind het raaskallen dulden, dat voor wijsheid moet doorgaan?.... Wee, dat ik niet gestorven ben eer ik een mens kende of leerde kennen. Gevoel te hebben, dat men hun in iets gelijkt, is een hel, en het is dit dubbel bij een hart, dat uitboezeming en mededeling behoeft.... Mocht ik slechts ongestoord in een hoek der wereld, waar niemand mij kent of ooit mijn naam gehoord of gezien heeft, mijn stuk droog brood eten en aan de zij mijner vrouw rust van mensen hebben" (W. van Oosterwijk Bruyn, Uit de dagen van het Reveil, blz. 226).
Niet ten onrechte is wel eens de vraag gesteld, hoe deze singulier begaafde, maar verbitterde en zijn tijd verwensende man, die in strijd leefde met alles en iedereen, en die als eenling zich keerde tegen de overmacht van de geest des tijds, — hoe deze man door de Here God gebruikt is om zielen te wekken en een tegenstroom tegen de revolutie-geest op gang te brengen. Was Willem Bilderdijk niet veeleer een onheilsprofeet dan een brenger van goede boodschap? Hoe kan men hem de geestelijke vader van het Réveil noemen? Was zijn leven niet in tegenspraak met zijn leer?
Kerkelijk, leerstellig, moreel is er op Willem Bilderdijk ontzaglijk veel aan te merken. En hij was de geestelijke vader van het Réveil; dies is er ook op het Réveil veel aan te merken: kerkelijk, leerstellig, moreel. Daarom is ook ten opzichte van het Réveil de vraag maar al te begrijpelijk: Was het uit God of uit de mensen?
Het is duidelijk, dat wij hiermee de levensader van het Réveil raken. Wél mag men hier zeggen: "O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!" (Romeinen 11 : 33). Alles wees er immers op, dat Bilderdijks leven maatschappelijk en kerkelijk een volkomen mislukking zou worden. Maar de Here God had het anders beschikt. "Wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren.... om aan hetgeen wél iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God" (I Corinthiërs 1 : 27—29).
Toen namelijk alle deuren voor Bilderdijk gesloten waren, opende de Almachtige hem een buitenissige deur. Wegens zijn grote liefde voor Israël werd hem het erelidmaatschap aangeboden van het Israëlitische Genootschap tot nut en beschaving. Met dankbaarheid aanvaardde hij het en daardoor kreeg hij toegang tot een kring, die hem de mogelijkheid bood om in contact te komen met jonge mensen, wier harten smachtten naar bronnen van levend water. Hier kreeg hij de mogelijkheid om van zijn rijke geestesgaven uit te delen en een generatie te vormen, die naderhand in het geestelijk dode Nederland de geest der eeuw zou weerspreken en bij wie het Evangelie zou worden tot "een fontein van water, dat springt tot het eeuwige leven" (Ev. Johannes 4 : 14). Ik weet er geen betere naam voor dan die van een profetenschool als eertijds in Israël.
Eerst waren het alleen Isaac da Costa en diens boezemvriend Abraham Capadose. Maar naderhand voegden zich bij hen De Clercq, de gebroeders Van Hogendorp, Groen van Prinsterer, Jacob van Lennep, Elout van Soeterwoude. Ook Kohlbrugge heeft er de invloed van ondergaan.
Men kan zich ternauwernood een voorstelling maken van het bizarre karakter van deze 19e-eeuwse profetenschool aan de Hooigracht in Leiden. Een van Bilderdijks leerüngen heeft naderhand beschreven, hoe het er toeging: "De college-kamer, waar enige jongelieden op stoelen, de meeste op de grond zitten, komt Bilderdijk binnen, veelal nog in nachtgewaad, het bekende tulbandachtige hoofddeksel op; met gedempte stem vangt hij aan te spreken, want hij weet niet of zijn krachten hem zullen toelaten het college te geven; welhaast wordt zijn stem forser, het papier met aantekeningen ontvalt zijn hand, in schitterende taal improviseert hij verder, terwijl zijn jongeren vol eerbied luisteren naar den profeet, die, uitgegaan van de historie, over recht, wijsbegeerte, taal en poëzie spreekt; die niet rust, voordat hij ze weer eens heeft neergeworpen, al de afgoden van de dag: de nieuwe grondwet, de Verlichting, de volkswil, de vrijheid...". Daar in die bizarre profetenschool in Leiden is de tegenstroom ontstaan tegen de overmacht van de Ver- Hchting, de tegenstroom die wij kennen onder de naam van het Réveil.
IV
Hoe Bilderdijk deze mogelijkheid om delen van zijn geest mee te delen aan leergierige en heilbehoeftige jongeren ervaren heeft, blijkt uit een vers dat de titel Onrust draagt:
Treedt toe, ik wil uw vragen hooren.
Geliefde Jongelingschap, de hoop van 't vaderland.
Die wijsheid zoekt! Treedt toe, ik biede u hart en
hand.
Voor u is huis noch hart, voor u is niets gesloten;
Indien ik iets bezit, u wensch ik deelgenooten
Van 't geen mijn ijver vond, mijn arbeid heeft ver
gaard.
Mijn grijsheid juicht zich toe, is ze u ten heil
gespaard.
Ja, mocht ik 't in uw schoot, uw boezem uit doen
stroomen.
Zoo leefde ik niet vergeefs in mijn onvruchtbre
droomen.
De eerste aanzet ertoe was al gegeven in de eerste ontmoetingen tussen Bilderdijk en Isaac da Costa op de Achterburgwal te Amsterdam. Als door innerlijke in-geving gedreven spreekt hij over den vurigen jongeling een aartsvaderlijke zegen uit. Hij zag hem aan met "vaderingewanden" en koesterde grote verwachtingen van hem. Zoals eertijds Elia delen van zijn geest gaf aan EHsa, zo Bilderdijk aan Da Costa.
Het privatissimum, dat Bilderdijk bij zich aan huis voor ongeveer een veertigtal studenten gaf, raakte de ziel van zijn jeugdige toehoorders op zulk een wijze dat langzamerhand eerst de Leidse universiteit en toen heel het land erdoor in onrust raakte. Fel laaide de strijd om Bilderdijk op toen één zijner leerUngen, Dirk van Hogendorp, in 1821 promoveerde en daarbij de stelling verdedigde, dat de souvereiniteit van de vorst nooit beperkt ko^ en mocht worden door de Staten of de standen. Kort daarop publiceerde Da Costa zijn geschrift: Bezwaren tegen den geest der eeuw. Heel het land sprak er schande van. Men achtte de school van Bilderdijk een gevaar voor "de onfeilbaarheid der nieuwe constitutiën, de volksliefde en vrijzinnigheid der oude staatsgezinde partij, de wijsheid bovenal der eeuw en hare Nederlandsche organen". Men sprak in den lande over "de nachtschool" van Bilderdijk.
De opspraak, die Bilderdijk verwekte in het toenmalige gezapige Nederland, was maar al te begrijpelijk. Met zijn "nachtschool" had de veel gesmade en algemeen verachte dichter-filosoof een tegenstroom in het leven geroepen, die zich allengs krachtiger zou gaan openbaren op staatkundig, maatschappelijk en kerkelijk gebied. Zo iets was een volstrekt nieuw verschijnsel, waar men geen raad mee wist. Alle pogingen om deze tegenstroom te keren, mislukten. Als de Here God een deur opent, wie is dan bij machte haar te sluiten?
De kring van jonge mensen die Bilderdijk in zijn laatste levensfaze rondom zich wist te verzamelen, dèt is de levensader van het Réveil geweest. Daar is gebleken, dat de Here God hem als werktuig in Zijn hand heeft willen gebruiken om Nederland uit zijn doodslaap te wekken. Uit Joodse, Doopsgezinde, Lutherse, Hervormde milieu's, uit de aristocratie, het patriciaat, zowel als uit de middenstand, kwamen ze als leerlingen, als voedsterlingen, om onderwezen te worden in Schrift en Historie, en vooral ook om weerbaar te zijn tegen de Verlichting, de revolutiegeest, de eigen wet lelijkheid van de mens, het ingeslopen verderf in de toenmalige theologie en filosofie. Zó werden ze door een beproefde en oudgeworden strijder geoefend ten strijde.
Ik noemde dit een volstrekt nieuw verschijnsel in de Nederlandse geschiedenis. Iets dergelijks is, voorzover ik heb kunnen nagaan, in de historie nergens aanwijsbaar. Alleen Israël heeft het gekend in de profetenscholen. En ziedaar, na zoveel eeuwen diept de Heilige Geest dit verschijnsel weer op uit Zijn onuitputtelijk arsenaal om het ten nutte te maken van ons geestelijk ingedommelde en vadsig geworden vaderland. Dat wat wij het Réveil plegen te noemen, is daarom bijbels-theologisch het best te duiden en te omschrijven met het Israëlitische begrip: profetenschool. Dan wordt ons ook duidelijk, waarom het in onderscheid met Afscheiding en Doleantie dat onbepaalde en moeilijk afgrensbare karakter heeft gehad. Het was een geestelijke stroming en geen geïnstitutio-naliseerde organisatie. Zo was het oudtijds met de profetenscholen in Israël immers ook. Een profetenschool is nooit duurzaam. Zij is er slechts voor een tijd en daarna niet meer. Zij ontstaat in tijden van grote verwarring en nood, een tijd als de officiële en geïnstitutionaliseerde ambten falen en onbekwaam zijn tot hun opdracht. Nood breekt dan wet! Het uur van gevaar is tegelijk het uur van genade. Als ooit en ergens de souvereine vrijheid, macht en trouw van de Drie-enige God tegenover de kerk als Zijn schepping en planting zichtbaar wordt in de historie, dan in zulke exceptionele en irregulaire profetenscholen. En moeten wij niet zeggen, dat ook de Niederlandischreformierte Gemeinde in Elberfeld zulk een profetenschool is geweest?
Door het Réveil als profetenschool te duiden, wordt het ook begrijpelijk waarom het niet mogelijk geweest is om het te institutionaliseren en uit te bouwen tot een vaste organisatie. Ook waarom het Réveil altijd een nevenstroom naast de kerk is geweest, ja min of meer zich bewust onkerkelijk heeft opgesteld. Door te verkerkelij ken zou het immers zijn karakter van zoutend zout verloren hebben. Een profetenschool is per definitie kerkelijk een randverschijnsel. De geschiedenis van Israël toont dat overduidelijk aan.
Het is inhaerent aan een profetenschool, en daarom ook aan het Réveil, dat zij na verloop van tijd blijken zichzelf overleefd te hebben. Zij zijn als een plant die opschiet uit dorre aarde, een tijd bloeit, vrucht draagt, en dan noodzakelijkerwijs gaat afsterven en verdorren. Krachtens haar wezen is het onmogelijk, dat een profetenschool ooit tot de gevestigde orde gaat behoren. Overduidelijk is dat waarneembaar geweest in het verdere verloop van het Réveil. Na de eerste bloeitijd, de tijd van de Bilderdijk-school met mannen als Da Costa, Capadose, De Clercq, Kohlbrugge. Groen van Prinsterer, de tijd van Da Costa's manifest: Bezwaren tegen den geest der eeuw, van Kohlbrugges optreden tegen de Amsterdamse Lutherse predikant Uckerman, van Groens geschrift Ongeloof en Revolutie, van het Adres aan de Algemene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk der zeven Haagse Heren, — na die tijd van rijke bloei verandert het Réveil langzamerhand van karakter. Groen van Prinsterer heeft nog gepoogd de leerlingen van Bilderdijk en hun geestelijke nazaten bijeen te houden in de Vergaderingen der Christelijke Vrienden te Amsterdam, maar het liep uit op een smadelijke mislukking. Allengs meer verloor het zout zijn zoutende werking. Het Réveil werd tot een kring van lieden, die er zich op beroemden afstammelingen te zijn van een profetisch voorgeslacht.
V
Tenslotte, er is nog een aspect van het Réveil, dat ons inzichtelijker en aanvaardbaarder wordt als wij het benaderen als een profetenschool. Ik bedoel het chaotische, het onevenwichtige, het disharmonische, het niet zelden aanstotelijke en moreel onaanvaardbare in het levensgedrag van Bilderdijk; van hem in de eerste plaats, maar toch ook van velen van zijn geestelijke kwekelingen.
Wat Bilderdijk betreft, ieder weet van het drama van zijn eerste huwelijk. En wat het daarna gesloten huwelijk met Katharina Wilhelmina Schweickhardt betreft, de genegenheid, de weergaloos opofferende liefde, die zij haar leven lang hem geschonken heeft, is boven alle lof verheven. Voor de dichter zelf was dat echter vanzelfsprekend, omdat de vrouw immers geschapen is tot hulpe voor de man. Als Bilderdijk de roeping van de vrouw bezingt, dan prijst hij de deugden die zij beoefent om voor de echtgenoot te leven, hem onderdanig te zijn, zich voor hem te verloochenen, op te offeren. Voor de roeping van de man om zijn vrouw lief te hebben gelijkerwijs Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven (Efeziërs 5 : 25), had hij geen hart en geen oog. Hij aanvaardde haar opofferingsgezindheid om hem het leven dragelijk te maken, als vanzelfsprekend.
Wie zich verdiept in de levens van de meest bekende Réveil-figuren, komt veel tegen wat hem onbegrijpelijk voorkomt: de drift en hoogmoed van Da Costa, de diepe melanchoHe van De Clercq, de geestelijke onevenwichtigheid van Capadose, de overgevoeligheid en spoedige gekwetstheid van Kohlbrugge. Kortom, in tal van opzichten waren zij het tegendeel van blijmoedige, geheiligde persoonlijkheden. Johanneïsche figuren in de trant van I Johannes 2 vers 7—11 waren zij in genen dek. Waarom zouden wij het verzwijgen? In zijn schets van Bilderdijk spreekt prof. Gunning ook over zijn alTceer van het hoekige en verkeerde in deze buitengewone persoonlijkheid.
Maar, vragen wij, nemen wij hetzelfde niet waar bij de profetengestalten in Israël? Is het mogelijk ons een Elia, een Jeremia, een Micha, Amos en Hosea voor te stellen als Johanneïsche gestalten? Waren het niet meestal innerlijk verscheurde persoonlijkheden? Gin-gen zij hun eenzame en moeilijke weg niet al wankelende voort? Zou het bij het vervullen van hun bovenmenselijke opdracht anders mogelijk geweest zijn dan zó voort te strompelen? Zegt het spreekwoord al niet: A la guèrre comme a la guèrre; in de oorlog kun je oorlogstoestanden verwachten? En zou de Here God bij het opleggen van die zware last, daar geen rekening mee houden; ja, hen veel vergeven, omdat zij Hem veel hebben liefgehad?
In een onlangs verschenen boekje van mijn hand heb ik erop gewezen, dat de goddelijke opdracht om in een godloze wereld en in een godloze kerk een goed woord te spreken van de heilige en genadige God a dirty task, smerig werk, genoemd moet worden. De geest van de eeuw, de publieke opinie trotseren, wat houdt het niet in! Het betekent zijn eer, goede naam, levensgeluk, toekomst, ja soms zelfs zijn huwelijk en gezin ervoor in de waagschaal stellen. Inderdaad a dirty task\ Wij spreken in deze tijd wel van een oorlogssyndroom. De Bijbel en de historie leren ons echter, dat er ook sprake kan zijn van een syndroom door een geestelijke strijd. En dat is nu wat wij waarnemen bij de grote figuren van de profetenschool, die wij kennen onder de naam van het Réveil. Op hen is het woord van Paulus van toepassing: "Of ik al door enig menselijk gericht beoordeeld word, deert mij zeer weinig. Ja, ook mijzelf beoordeel ik niet.... Hij, die mij beoordeelt, is de Here" (I Corinthiërs 4:3).
Zó willen wij aan het 19e-eeuwse Réveil terugdenken: als een profetenschool. Welk een wonder van genade in een tijd van zoveel dorheid en vijandigheid mannen te zien opstaan, begenadigd met de rijkste gaven, die hun leven wijden aan Christus!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1986
Kerkblaadje | 8 Pagina's