Marinus van Oostende, een vriend der waarheid
Een vriend der waarheid mag hij wel genoemd worden: Marinus van Oostende, evangelist en later oefenaar. Zijn kerkelijke weg loopt via de Nederlandse Hervormde Kerk (als evangelist van de Vrienden der Waarheid in de Alblasserwaard) naar oefenaar in de Nederduitsch Gereformeerde kerken, vervolgens is hij werkzaam als oefenaar in Ottoland en Molenaarsgraaf en uiteindelijk in Tholen. Daar is sprake van vriendschapsbanden tussen Van Oostende en ds. Leendert Spoel van Poortvliet, die later, op 13 juni 1899, een ‘Woord vooraf’ in de uitgave van een oefening van Marinus van Oostende zal schrijven, ter nagedachtenis van de auteur.
Evangelist bij de Vrienden der Waarheid
Marinus van Oostende is een zoon van Jacob van Oostende en Maria Wieland. Hij is schoenmaker van beroep als hij nog in Zeeland woont, maar verhuist naar Barendrecht en vervolgens naar Charlois waar hij zijn diensten aanbiedt aan de vereniging van de Vrienden der Waarheid. Dit is een landelijke vereniging met als doel het stichten van evangelisatieposten. Hij moet een aantal proefbeurten verzorgen en examen afleggen, wat met goed resultaat gedaan wordt. Op 15 december 1871 wordt Marinus op proef aangesteld, daarna definitief. Diverse afdelingen in Zeeland begeren hem als evangelist: Arnemuiden, Biggekerke, Meliskerke en Grijpskerke. Deze verzoeken worden in 1877 afgewezen, omdat het in strijd is met het beleid van de Vrienden der Waarheid.
Vijf jaar later wordt gevraagd of hij in Ottoland zijn werk als evangelist wil voortzetten, waarbij Marinus aangeeft dat hij dat voor een jaar wil doen. Maar het wordt een langere periode. Hij preekt er twee keer per maand in de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1881 wordt een afdeling van de Vrienden der Waarheid in Ottoland opgericht, maar ook in Noordeloos komt een afdeling. Evangelist Van Oostende heeft daar een belangrijk aandeel in. Van de kerkvoogdij van Ottoland krijgt hij toestemming om in de pastorie te wonen. Naast het geregeld voorgaan in de Hervormde Kerk van Ottoland verzorgt hij er ook de catechisaties, waarbij hij onderwijst uit het boekje van Abraham Hellenbroek. Bij de Vrienden der Waarheid ontstaat echter discussie over zijn aanstelling als blijkt dat zijn ongehuwde dochter zwanger blijkt te zijn; dit speelt in september 1884. Dat jaar neemt Van Oostende ontslag bij de Vrienden der Waarheid omdat hij vindt dat hij niet dienen kan onder een bestuur dat de wereldtentoonstelling te Amsterdam bezoekt. Hij acht dit een ‘werk des satans’ en de bezoekers ervan laten zien dat zij door hun wandel betonen vijanden van het kruis van Christus te zijn. Van Oostende kan niet dienen onder een bestuur dat deelneemt aan dergelijke openbare goddeloosheden.
Oefenaar in Ottoland en Molenaarsgraaf
In het begin van 1885 wordt Van Oostende lid van de kerkenraad van de Hervormde gemeente Ottoland. Daar steunt men het verzet tegen de hogere kerkbesturen. In december 1886 vindt de bekende kerkelijke scheuring in Amsterdam plaats, de Doleantie. In de zomer van 1887 vergadert men er in Giessen-Nieuwkerk over, in de grote schuur van Wout Slob, waarbij ook Van Oostende aanwezig is. Begin 1888 neemt de kerkenraad van Ottoland het besluit om de synodale organisatie te verwerpen. Het komt tot een rechts-zaak en na een beslissing van de rechtbank mogen de dolerenden geen gebruik meer maken van het kerkgebouw; men vergadert voorlopig in een schuur. In november 1888 is een nieuw kerkgebouw al gereed. Van Oostende wordt oefenaar van een gemeente van ongeveer 200 zielen. Hij legt nog wel voor de classis Dordrecht een kerkelijk examen af om predikant te worden op grond van singuliere gaven, maar hij slaagt er niet voor.
Sinds de Doleantie is Van Oostende ook oefenaar van de Gereformeerde Kerk te Molenaarsgraaf. Daar komt men voor korte tijd samen in de boerderij van ouderling J. Brouwer Az aan de Graafdijk-West en daarna in het voorhuis van de woning van A. Brouwer Azn, het huis met de drie stenen, eveneens aan de Graafdijk-West. Deze stenen geven aan hoe hoog het water heeft gestaan bij diverse overstromingen.
In 1890 geeft Van Oostende een ‘eenvoudige oefening’ uit: Jezus, de vrede Zijns volks. Zij handelt over Efeze 2 vers 14a en is uitgegeven ten voordele van het Suppletiefonds der Gereformeerde School te Brandwijk, in verband met Ottoland en Molenaarsgraaf. Drukker A. ter Weeme te Rotterdam verzorgt de brochure. Van Oostende deelt in zijn Woord vooraf mee dat het nimmer de bedoeling was om iets van zijn hand uit te geven, maar dat hij desondanks drie redenen heeft om het toch te doen. Allereerst met het oog op de minvermogenden, zodat ze dankzij de opbrengst toch de schoolgelden kunnen betalen. De tweede oorzaak is dat hij veel vrienden in het vaderland heeft tot wie hij vroeger mondeling kon spreken, terwijl men nu, in de weg van het aanbiddelijk Godsbestuur, van elkaar gescheiden is. Hij wenst door deze preek tot hen het woord te mogen richten. De derde en laatste hoofdoorzaak is deze: ‘Terwijl het den Heere menigmaal behaagd heeft door geringe middelen groote dingen te werken, als: door een dor hout ongezond water gezond te maken en door verachtelijk slijk der blinden oogen te openen, door een staf het water uit eenen rotssteen voort te brengen, enz., zoo konden deze regelen in de hand onzes Gods en door de bedauwing des Geestes wel tot behoud van een of meer zielen strekken.’
Verschil van mening
Met de kerkenraad in Molenaarsgraaf rijzen er soms forse meningsverschillen. In december 1890 houdt Van Oostende een oefening over Handelingen 19, de verzen 18-20. In dit Bijbelgedeelte is sprake van ‘ijdele kunsten’. In de uitleg wijst Van Oostende ook het schaatsrijden als ijdele kunst aan. Over die kunst heeft hij volgens de kerkenraad gezegd dat wie op de schaatsbaan zijn leven verloor, naar de eeuwige verdoemenis zou gaan. De ouderlingen wijzen erop dat in de kanttekeningen van de Statenvertaling een heel andere verklaring gegeven wordt: ‘IJdele kunsten of curieuze kunsten; zo worden met een zoeteren naam genoemd de duivelse en zwartekunsten van toverij en waarzeggingen; waartoe de Efeziërs vanouds zeer genegen waren.’ Marinus van Oostende weigert echter zijn woorden in te trekken, waarna de classis erbij gehaald wordt. Met ds. G.W.H. Esselink uit Sliedrecht, samen met drie ouderlingen uit Ottoland, wordt de kwestie besproken. Op 18 februari 1895 worden uiteindelijk de moeilijkheden uit de wereld geholpen. Vlak ervoor legt ouderling C. Kortleve zijn ambt neer omdat hij terugkeert naar de Hervormde Kerk. Een ander kritiekpunt op Van Oostende is dat hij bijeenkomsten – zeer waarschijnlijk gezelschappen – bezoekt waar ook mensen van andere kerkgenootschappen aanwezig zijn. Ook dit kan de goedkeuring van de kerkenraad van Molenaarsgraaf niet wegdragen. Van Oostende wordt vermaand om met dergelijke bezoeken te stoppen. Nog weer een ander verschil van mening met de broeders uit Molenaarsgraaf betreft de keuze van de catechisatiemethode die door de oefenaar gebruikt wordt: Van Oostende is een liefhebber van de oude schrijvers en onderwijst dan ook graag uit het boekje van Abraham Hellenbroek. De kerkenraad besluit echter om het ‘Kort Begrip’ in te voeren. Begin 1896 ontvangt Van Oostende een beroep van de Gereformeerde Kerk B te Tholen. Op 14 april besluit hij dit beroep aan te nemen. Al op 26 april gaat hij in de nieuwe gemeente voor. Op 4 mei 1896 schrijft hij zich in bij de Burgerlijke Stand van de gemeente Tholen. Hij woont op het adres Walenschestraat A49 samen met zijn vrouw Lena van den Muizenberg en twee kleinzonen.
Gereformeerde Kerk B Tholen
Tholen kent sinds oktober 1888 een kleine dolerende gemeente. Sinds het samengaan van de dolerenden en christelijke gereformeerden in 1892 heet de gemeente Gereformeerde Kerk B. De andere gemeente is de Gereformeerde Kerk A en daaraan is ds. W.T. van Dijk verbonden. De gemeente waar Van Oostende in voorgaat, komt samen in een klein kerkgebouw – op de predikbeurtenlijst aangeduid als Nieuwe Kerk – aan de Doelweg. De gemeente heeft al eerder, vanaf de stichting tot 1893, een oefenaar gehad in de persoon van F. Haverkate. Marinus van Oostende preekt in deze gemeente twee keer per zondag – de diensten zijn op 9.30 uur en om 2.00 uur namiddag – tot op de dag van zijn overlijden, de ochtend van zaterdag 13 juni 1899. Hij is dan 64 jaar en 9 maanden oud. Dit overlijden moet wel erg plotseling geweest zijn, want volgens de predikbeurtenlijst in de Zuider Kerkbode - een weekblad voor de Gereformeerde Kerken in het zuiden des lands - zou hij op 7 juni en 14 juni 1899 nog zijn voorgegaan. Die laatste datum kan natuurlijk niet kloppen omdat hij de dag ervoor stierf. De omgang met de kerkenraad in Tholen moet hartelijk zijn geweest, gezien het overlijdensbericht in de Zuider Kerkbode. Hij wordt daarin genoemd ‘onzen hartelijk geliefden mede-broeder’.
Ds. L. Spoel over Van Oostende
Het is H. van der Meulen te Middelharnis die oefeningen in brochurevorm van Marinus van Oostende wil uitgeven; kennelijk is er vraag naar. De weduwe vraagt aan ds. Leendert Spoel, sinds 1898 predikant van de Gereformeerde Kerk te Poortvliet, of hij genegen is om een Woord vooraf te schrijven. Beide voor-gangers hadden als evangelist gediend bij de Vrienden der Waarheid, maar Leendert Spoel is kerkelijk een andere weg gegaan: de evangelisatiepost in Brielle werd een Vrije Gereformeerde Gemeente, waarin Abraham Verheij voorganger Spoel tot predikant bevestigt. Twee jaar later vertrekt deze naar Rijssen, om zich in 1888 te verbinden aan de Nederduitsch Gereformeerde Kerk te Kampen. Vervolgens gaat hij in 1892 naar Harderwijk en zes jaar later naar Poortvliet. Beide bevindelijke voorgangers zijn zodoende onder hetzelfde kerkelijke dak terecht gekomen. Maar voelen zij zich daar thuis?
Ds. Spoel doet er op 20 augustus 1901 enkele mededelingen over bij de uitgave van de Het beproefde goud. Bundel prakticale oefeningen van wijle den Wel Eerw. Heer Marinus van Oostende, in leven leerend ouderling der gemeenten Ottoland, Molenaarsgraaf, Tholen. Allereerst geeft hij aan waarom hij het Woord vooraf schrijft: ‘De bekendheid met wijlen den Heer Marinus van Oostende was oorzaak, dat zijne weduwe en kinderen tot mij kwamen met het vriendelijk verzoek, eenige woorden ten beste te willen geven bij de uitgave van deze eenvoudige oefeningen, die hij in zijn leven heeft uitgesproken en geschreven.’ Dat laatste is geschreven in het meervoud, maar wie de brochure leest bemerkt dat het één lange oefening over 1 Koningen 18 vers 12b is: ‘Ik nu, uw knecht, vreeze den HEERE van mijne jonkheid af.’
Ds. Spoel en Marinus van Oostende hadden een goede omgang met elkaar. Spoel schrijft daarover: ‘Hij was ons een vriend in zijn leven, met wien we jaren omgang hebben gehad, zoodat zijn gedachtenis ons altijd dierbaar is. Niet alleen bij mij zal dit zoo zijn, maar bovenal wel in vele kerken van ons dierbaar Vaderland, die hij, naar de gave en krachten, hem van den Heere, zijn God geschonken, heeft mogen dienen En die gaven waren vele: hij had een helder verstand, veel inzicht in de waarheid Gods en een persoonlijke bevindelijke kennis van den weg ten Hemel, alsmede wat er bij den voortgang gekend en ondervonden wordt. Hij was hard tegenover den goddelooze en hui-chelaar, gelijk de lezer in deze oefeningen zal vernemen, maar liefderijk, vertroostend en terechtwijzend tegenover den verslagene en neergebogene.’
Vervolgens geeft ds. Spoel aan hoe Van Oostende gediend heeft in de kerken: ‘Hij heeft in zijne dagen eerst als evangelist van de Vrienden der Waarheid gediend. Zijn dienst werd steeds begeerd en hartelijk gezocht, hetwelk de oorzaak was, dat hij veel meer gearbeid heeft dan anderen. Getuigen daarvan zijn de vele spreekbeurten, die hij jaarlijks vervulde, doch na de reformatie der kerken heeft hij in hoofdzaak maar drie gemeenten gediend.’
Vervolgens stipt ds. Spoel aan dat er vanaf eind jaren negentig van de negentiende eeuw een steeds meer optimistisch verbondsdenken opkomt in de Gereformeerde Kerken. Marinus van Oostende heeft daar volgens Spoel niet mee kunnen instemmen: ‘Aan de heersende leerstellingen, zoals de veronderstelde wedergeboorte, de streng voorwerpelijke verbondsleer, het plaatsen van de wedergeboorte voor de krachtda-dige roeping, schonk hij zijn goedkeuring niet, zo min als aan vele Schriftverklaringen. Vandaar dat hij ook de tegenwoordige naam van ziekelijk te zijn niet kon ontgaan. Doch dit is niet zo erg; de Heere Zelf heeft men wel lelijker scheldnamen gegeven.’
Van de oefeningen schrijft ds. Spoel ten slotte nog dat ze zowel Schriftuurlijk als bevindelijk zijn. De 24 bladzijde tellende brochure ziet in 1901 bij de al genoemde H. van der Meulen te Middelharnis het licht. Een jaar erop verschijnen nog twee brochures bij Van der Meulen, namelijk De wederzijdsche kennis tusschen Christus en Zijn volk (‘Ik ben de goede Herder, Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend’) en Wat God door de apostelen en wat de apostelen door God deden.
Bijbels raadselboek
Een aantal jaren later na de uitgave van deze drie brochures – het is 1915 - wordt door Cornelis Vennik uit Gouda Het Bijbelsch raadselboek uitgegeven. Het zijn raadsels, samengesteld door Marinus van Oostende, in leven oefenaar bij de Gereformeerde Gemeente te Ottoland. Het eerste grote Bijbelraadsel in het boekje is door Van Oostende zelf geschreven, de andere zijn vervaardigd door Klaas Doornekamp te Linschoten, Gerrit Frede en E. Gerdes. Het raadsel van Marinus van Oostende zelf – dat gaat over de ijdele schaduw – eindigt met de ernstige woorden:
‘De ziel die stapt er uit door middel van den dood.
En ’t lot zal eeuwig zijn, zoals gij vindt beschreven
Of, eeuwig in de pijn, òf in het eeuwig leven.
Och! Heere, laat de ziel van elk, die dit mag lezen,
In Uw genade zijn en eeuwig veilig wezen.
De Heere spare U en mij voor d’ eeuwige ellende
Uwe U toegenegen vriend Marinus van Oostende!’
Iets over Teunis Boom
Op 24 maart 1896 schreef Marinus van Oostende zowel een ‘Voorbericht’ als een ‘Naschrift’ in een klein boekje met de titel Enkele stappen op den weg des heils of Herinneringen uit het leven van Teunis Boom, in leven, laatst rustend landman te Goudriaan. De brochure werd hetzelfde jaar nog uitgegeven door A. ter Weeme. Hoewel Van Oostende er zijn herinneringen aan Teunis Boom in weergaf, krijgt een lezer tegelijk enig zicht op de wijze waarop de oefenaar van Ottoland het pastoraat waarnam.
Van Oostende had veel waardering voor Teunis Boom. Deze landbouwer was op 16 januari 1821 geboren als zoon van Willem Boom en Neeltje van Muijen in de boerderij te Goudriaan, waarin hij ook zou overlijden. Teunis trouwde op 15 juni 1850 met de negen jaar oudere Ariaantje van der Hoek (1812-1890); ze kregen drie kinderen: twee dochters en een zoon Willem. Het jongetje heeft echter maar van 14 oktober 1853 tot 6 april 1854 geleefd.
Van Oostende over Teunis Boom: ‘Wij mochten het genot en genoegen smaken, nu veertien jaren bij tussenpozen met hem te mogen omgaan. We mochten hem in waarheid leren kennen als een in zichzelf verloren, maar in Christus gezaligde zondaar. Hij was een man, die de eer van God en het belang van onsterfelijke zielen op het hart droeg, een man in wie de ijver in de zaak van Gods Koninkrijk als aangeboren scheen en een man aan wie het gegeven werd met alle gepaste vrijmoedigheid, zonder aanzien des persoons, van kunne of leeftijd, ieder op het zachtst, doch ernstigst te vermanen, te bestraffen en te waarschuwen, maar ook op het liefst te lokken en te troosten.
Dikwijls waren wij tezamen in sterfhuizen en bij begrafenissen, en dan was het hem bij uitnemendheid eigen om naar de gelegenheid des tijds, uit en op grond van Gods Woord tot de samengekomen familie en tot anderen te spreken met betrekking tot de kortstondigheid, nietigheid en vergankelijkheid van het leven en de grote verantwoordelijkheid van ieder mens voor God.’
Teunis Boom leed aan een longkwaal. Kort voor zijn sterven bezocht Van Oostende hem:
‘Bij hem komende, zeiden we: “Wel lieve broeder, u staat nu op de oever van de Jordaan des doods.” Hierop antwoordde hij: “Ja, en hoe eerder de Heere komt, hoe liever het mij is; het wordt mij hier zo benauwd.” Hij wees op zijn borst.
Ik vroeg hem of hij pijn had, maar hij betuigde daarvan geheel bevrijd te zijn. Verstaanbaar geluid kon hij niet meer voortbrengen, maar zijn dochter bracht mij de woorden die ik niet verstaan kon, als tolk over… Ik besloot mijn bezoek met deze twee vragen: ten eerste, of hij van ganser harte bekende een weerbarstige voor God te zijn geweest, van het ogenblik af, dat God Zijne genadehand aan hem geslagen had, tot op dit ogenblik, waarin hij nu was.
“Ja,” zei hij, van ganser harte.
Ten tweede, vroeg ik hem, of hij geloofde in en vertrouwde als een, die alles bedorven had, op de aangebrachte gerechtigheid van Jezus en of hij op grond van het eeuwig Genadeverbond als een albederver in de doodsjordaan ging om er als een rechtvaardige over te komen op de schouder van zijn Goël.
Hierop spande hij zijn laatste krachten in, om met beweging van de handen en verheffing van zijn stem te zeggen: “Ja, broeder, ja, amen; het is alles vrede! Groet van mij uw vrouw en al mijn vrienden; — en straks zijn wij voor eeuwig bij elkaar.”
Ziedaar, lezer of lezeres, zijn zwanenzang. Hierop hebben wij nog tezamen gebeden of laat ik zeggen gedankt, en heb ik hem met een handdruk verlaten. Zo leefde hij stervende tot de avond van de tweede maart 1896 en ging hij op vijfenzeventigjarige leeftijd naar de hemel.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020
Oude Paden | 64 Pagina's