De fabriekskinderen van Veenendaal
Het is nog donker, heel vroeg in de ochtend. In een Veenendaals arbeiderswoninkje wordt een jochie van zes uit z’n bed getild, en op de kille stenen van de vloer wakker geschud. Het is tijd. ’t Knaapje moet aan het werk, spinnen en weven in de Groote Fabriek aan de Zandstraat.
Ds. Philippus Jacobus Hoedemaker (1839-1910) was ermee begaan. Sinds februari 1868 stond hij als jong Hervormd predikant in Veenendaal. De arbeidsomstandigheden van vele van zijn gemeenteleden gingen hem aan het hart. Hij schreef er een brochure over, De fabriek-arbeiders te Veenendaal (Amsterdam, 1875). Daarin klaagt hij over het gebrek aan geestelijk leven in het dorp. Op zondagen zag hij in de Oude Kerk aan de Markt zo weinig arbeiders onder z’n gehoor. Hij kon dat wel begrijpen, want die stakkers waren natuurlijk moe van zes lange dagen werken in de textielfabrieken. Maar wat nog smartelijker was: onder die arbeiders bevonden zich ook ondervoede kinderen van nog maar zes, zeven jaar oud, veel jongetjes, soms ook wel meisjes. ’s Ochtends heel vroeg hoorde hij ze al langskomen, onderweg naar de fabriek, en ’s avonds laat keerden ze moe, vies en half slapend weer terug naar huis.
In zijn brochure schreef Hoedemaker: ‘Nooit vergeet ik het ongewone geluid van de fabrieksbel die mij dikwerf wekte, terwijl alles buiten nog donker en stil was, en hoe ik te midden van de afgemeten voetstappen der oudere arbeiders, het getrappel van kleine voetjes kon onderscheiden, die zich voorbij de woningen waar alles nog in rust was, naar het werk spoedden. Ik wist dat er kinderen voorbij gingen.’
De stoomweverij
Toen kandidaat Hoedemaker in 1868 het beroep naar Veenendaal aannam, bestond de Veenendaalsche Stoomspinnerij en -Weverij (VWS) nog niet zo lang. Die was opgericht in 1861. Grauw en vierkant stond de stoomweverij aan weerszijden van de Zandstraat. In 1886 werkten er al meer dan 750 mensen voor hun dagelijkse kost, ook kleine kinderen dus. Jarenlang was de fabriek de grootste werkgever van Veenendaal. Het heette dan ook de ‘Groote Fabriek’.
Hoedemaker trof in het dorp een grote groep ‘fabriekarbeiders’ aan, wel vijftienhonderd. Vooral de kinderen wekten in ruime mate zijn deernis op. Het ‘Kinderwetje van Van Houten’, waardoor kinderen pas vanaf hun twaalfde jaar aan het werk mochten, kwam pas enkele jaren later, in 1874.
Zo’n ellendig leven kon voor hun gezondheid, maar evenmin voor hun zielenheil bevorderlijk zijn, vreesde Hoedemaker. Dat zware leven in de grote fabriek bracht maar narigheid met zich mee, allemaal onzedelijkheid, onkunde en ongehoorzaamheid. En van catechisatie kwam natuurlijk ook niets terecht. De kinderen hadden alleen op zaterdagmiddag vrij, maar dan moest de dominee studeren op zijn preken voor de zondag. ‘En de Kerk stond machteloos tegenover dit alles.’
Er moest wel iets gedaan worden. En er werd ook iets gedaan. De kerkenraad stelde ‘een commissie van den in- en uitwendige zending te Veenendaal’ in. Met moeite kwam er geld beschikbaar voor een evangelisatielokaal, als vaste vergaderplaats voor de zondagsschool en de verenigingen. Daar kon de jeugd in ieder geval onderwezen worden in de leer die naar de Godzaligheid is, maar ook in huishoudelijke taken, zoals breien en sokken stoppen, en zelfs in lezen, rekenen en schrijven. Speciaal voor dat doel hield Hoedemaker op zondag een preek over Nehemia 4 vers 6: ‘Want het hart des volks was om te werken.’
Aan het Boerscheland
Het lokaal kwam er, keurig witgeschilderd, prachtig gesitueerd ‘in de schaduw van de fabriek’. Korte tijd later werd er zelfs een evangelistenwoning naast gebouwd. Het stond er zomaar. ‘Maar er is een maar – ’t is wel volbouwd, maar nog niet betaald.’ Ook dat kwam wonderlijk in orde.
Het lokaal en de woning stonden aan het Boerscheland, wat nu de Beatrixstraat heet, naast het huidige kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente in Nederland.
De Hervormde gemeente was bar wijs met het lokaal. De kerkenraad ging er zelfs vergaderen, voor het eerst in augustus 1870. Er werd voor vijfhonderd jongeren gecatechiseerd en zondagsschool gehouden. Er werden kerkdiensten voor arbeidersgezinnen belegd, vergaderingen van de ‘jongeliedenkring’ en lezingen gehouden over de hervormers, de vaderlandse ge-schiedenis en de landkaart van Palestina.
En wat ook zo mooi was: in de weken van voorbereiding voor het Heilig Avondmaal werden er iedere dag ’s avonds bidstonden gehouden. Ze werden ‘door eene talrijke schare bezocht en zijn voor niet weinigen tot zegen geweest’.
Er was dus een lokaal, maar nog geen godsdienstonderwijzer. Maar, God was goed, want Hij zorgde Zelf voor zo iemand, schreef Hoedemaker. De godsdienstonderwijzer kreeg de jongelui ook zover dat ze ter catechisatie kwamen, op zaterdagavond tussen zes en tien uur. En op zondagavond gaf hij aan de arbeidersgezinnen Bijbellezingen. Daarover schreef Hoedemaker: ‘Het gehoor neemt eer toe dan af. Ernstige aandacht is te lezen op het gelaat van deze onaanzienlijke lieden. Reeds zijn er door dezen arbeid enkelen tot Christus gebracht.’
Honden in de Bijbel
Hoedemaker deed nog kort verslag van een bezoek aan een avond van de jongeliedenkring: ‘Daar klinkt een lied. Kent gij het lezer? ’t Is Duitsch: “Allein Gott in der Höh sei Ehr und Dank für seine Gnade”. Vindt ge niet dat ze het goed zingen? Bedenk dat er nog velen onder zijn, die slechts gebrekkig kunnen lezen.’ De voorzitter deed een gebed. Een van de knapen las wat voor. Hoe deed hij dat? Hij lette niet genoeg op de leestekens, vond iemand. ‘Wat binnensmonds gelezen,’ vond een ander.
Een andere knaap hield een inleiding over honden in de Bijbel. Hij had er genoeg gevonden. ‘Job stelde ze bij zijn kudde. In het Oosten liepen ze in het wild. Ze waren toen geen huisdieren zoals bij ons. Ze aten alles op wat op de straten voorkwam. Ze lekten Achabs bloed en aten het vleesch van Izebel. In de gelijkenis van den armen Lazarus komen ze zijn wonden verzachten met hun tong. En Goliath vroeg aan David: Ben ik een hond?’
Ach, ginds in de hoek zat een knaap wiens ogen toevielen. ‘Och vrienden, hij was zoo vroeg op van morgen en ’t gaat naar tien. “Hoor eens”, riep de voorzit-ter hem toe. “Raad jij eens dit raadsel: Als er een gat in Europa komt, wie zal het dan kunnen maken?”’ De knaap was wakker, maar wist het niet. Een ander meende het te weten: “God.” Maar nee, dat was niet de bedoeling nu. Het antwoord was: “De keizer van Rusland, want aan hem behoren de Lappen.”’
Niemand had nog slaap. ’t Was tijd om met gebed te eindigen. ‘Ze baden voor zichzelven, hunne leeraars, de Christenheid, de heidenwereld, voor Israël en om een ruimen zegen.’
De godsdienst als kracht
Hoedemaker besluit zijn brochure De fabriek-arbeiders te Veenendaal aldus: ‘Dat de godsdienst eene kracht is, ook op het gebied van het maatschappelijke, het huiselijke, zedelijke en verstandelijke leven, dit wordt in geen geringe mate in Veenendaal onder de fabriekarbeiders en hun kinderen bewezen.’
Gebruikte bronnen:
Ph.J. Hoedemaker, De fabriek-arbeiders te Veenendaal (Amsterdam 1875).
Oud Veenendaal, kwartaaltijdschrift Historische Vereniging Oud Veenendaal (1998), 2015.
Het jaarlijkse uitje
Jaarlijks ging ds. Hoedemaker een dag met de fabrieksjeugd op stap. Zo ging hij eens met 24 knapen van Veenendaal helemaal naar Wageningen. Hij schreef:
‘Ach, zij die dag aan dag van ’s morgens 5 of 6 uur tot ’s avonds 8 à 9 uur opgesloten zitten in de smoorheete fabriek, onder een voortdurend oorverdoovend gesuis en geschreeuw, genieten dan zoo bitter weinig van het schoone jaargetij. Sommigen hunner, die nooit de grenzen van Veenendaal overschreden, konden er niet over uit dat Wageningen zulk een prachtig stadje was, en zaten met alle inspanning te turen naar eene voorbijvarende stoomboot. Reeds de pont aan het veer, die telkens hooiwagens overvoerde, was een voorwerp van bewondering. Ook de terugreis kon prettig heeten, want er klonk: “Waarheen pelgrim, waarheen gaat gij?” over de groene velden, waarop de dauw nederviel en waaruit de hooigeur oprees. Nog een verhaal, en nog een. En nu zongen ze Psalm 19 vers 1: “Het ruime hemelrond vertelt met blijde mond, Gods eer en heerlijkheid” enz., en daarna vers 4: “Des Heeren wet nochtans, verspreidt volmaakter glans”. Werkelijk, we waren weer thuis eer we er aan dachten.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2023
Oude Paden | 64 Pagina's