Waterstaatskerken
In de dagen van de Franse overheersing kwam er algehele godsdienstvrijheid in Nederland. De oude hervormde kerk was niet meer de bevoorrechte kerk, de rooms-katholieken konden uit hun schuilkerken komen. Kerken die in protestantse handen waren, werden overgedragen aan de grootste kerkelijke gemeente van een plaats, hetzij hervormd, hetzij rooms. De gedupeerde kerkelijke gemeenten ontvingen een schadevergoeding In Limburg en Noord-Brabant gaf dit weinig problemen, want verreweg het merendeel van de bevolking was rooms-katholiek. De protestanten zaten in veel te grote kerken, terwijl aan het onderhoud van de kanjermonumenten nauwelijks iets werd gedaan. In 1801 werd bepaald dat de kerk in handen mocht blijven van degenen die deze kerk het laatst in gebruik had. Maar hoe moest de kerkbouw gesubsidieerd worden, terwijl er grote armoede heerste? Het duurde tot 16 augustus 1824 –nu twee eeuwen geleden– tot er een subsidieregeling van kracht werd voor het bouwen van een kerk, ongeacht de kerkelijke gezindheid. Dit alles viel onder het ministerie van Eredienst, dat zich bezighield met kerkelijke opleidingen en kerkbouw.
Het ontbrak dit ministerie aan expertise betreffende het bouwen van een bedehuis. Deze competentie was er wel bij het ministerie van Rijkswaterstaat. Omdat de architecten van dat ministerie toezicht op de nieuwbouw gingen houden, werd er over”Waterstaatskerken” gesproken. De waterstaatsambtenaren gingen voor sterk en solide, maar de fijne kneepjes van de oude kerkbouw kenden ze niet. Ook zij beschikten trouwens over een beperkt budget. In ieder geval ogen hun kerken beter dan menig modern kerkgebouw dat wel onder leiding van het ministerie van Landbouw en Visserij lijkt te zijn gebouwd en meer weg heeft van een megastal dan van een bedehuis. Al is het natuurlijk waar zijn dat je beter in een varkensschuur kunt zitten waar het Woord recht verkondigd wordt dan in een kathedraal waar je bedrogen wordt voor de eeuwigheid. Dienaangaande merkt Calvijn op: „Waar de leer van het Woord niet is, versmaad of afgewezen wordt, daar wordt een varkenshok gebouwd en geen kerk van God.”
Verschillende terdege-lezers gaan vermoedelijk naar een Waterstaatskerk. Denk aan de hervormde kerken van Doornspijk, Melissant en Zegveld, en aan de Hoflaankerk in Rotterdam-Kralingen.
Hoewel Waterstaatskerken dus eigenlijk niet onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Waterstaat zijn gebouwd, is het wel zaak dat elke kerk iets met water te maken heeft. Zoals de Waterstaat toezicht houdt op waterstand, waterwegen en wat dies meer zij, is het de taak van de kerken om zondaren te leiden tot het Levende Water. Dat deed de evangelische Jesaja in hoofdstuk 55 van het gelijknamige boek. Dat deed bovenal de Koning der Kerk op de laatste dag van het Loofhuttenfeest en aan de bron van sichar.
Vandaar dat Ralph Erskine opmerkt: „Christus wordt ons door de belofte nabij gebracht gelijk het water uit een fontein door pijpen en buizen nabij een stad gebracht wordt. Mogelijk is de fontein verscheidene mijlen van de stad gelegen; nochtans leiden de buizen het water zó nabij, dat u uw mond aan de buis kunt zetten, en daaruit drinken, of een emmer daaraan zetten, om dien te laten vollopen.” Dat alle bedehuizen zulke waterstaatskerken zouden mogen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 13 augustus 2024
Terdege | 104 Pagina's