Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Interview Gerrit Glas

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Interview Gerrit Glas

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naam:
Gerrit Glas (1954)
Studies:
Geneeskunde, Universiteit van Amsterdam (1972 – 1981)
Filosofie, Vrije Universiteit (1976 – 1982)
Studentenvereniging: Gereformeerde Studentenvereniging te Amsterdam “Petrus Plancius” (1974-1980)
Huidige functies:
Psychiater/opleider (Zwolse Poort)
Bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte (Universiteit Leiden)
Hoogleraar wijsgerige aspecten van de psychiatrie (Universiteit Leiden)


Hoe zien je dagelijkse bezigheden er uit?
Ik heb geneeskunde en filosofie gestudeerd en ben daarna opgeleid tot psychiater. Ik heb momenteel drie functies: psychiater/opleider (Zwolse Poort1), bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte (Universiteit Leiden) en hoogleraar wijsgerige aspecten van de psychiatrie (Universiteit Leiden). Ik heb ongeveer vijftien nevenfuncties, wetenschappelijk en bestuurlijk. Mijn werkweek telt ongeveer 65-70 uren. Als opleider psychiatrie ben ik verantwoordelijk voor de inrichting van de opleiding (onderwijs, werkbegeleiding, supervisie, beoordeling en wetenschappelijke begeleiding). In de mission statement van de opleiding heb ik de volgende zinsnede opgenomen: de instelling beoogt psychiaters af te leveren die “meer dan de gemiddelde psychiater in staat zijn om om te gaan met en te reflecteren over de filosofische, levensbeschouwelijke, maatschappelijke en ethische aspecten van de psychiatrie”. Mijn werk als psychiater is uiterst divers: ik doe intakegesprekken en begeleidt psychiaters in opleiding op een afdeling ouderenpsychiatrie en in een programma voor mensen met angststoornissen. Ik geef second opinions, doe kortdurende behandelingen en begeleidt mensen die in opleiding zijn bij het schrijven van psychiatrische rapporten voor de rechtbank (civiele en strafrechtelijke zaken). Verder geef ik supervisie over psychotherapie. In het vaardigheden onderwijs spreek ik patiënten in het bijzijn van psychiaters in opleiding. Een aantal dagen per week zit ik het ochtendrapport voor. Ik heb zitting in een begeleidingsgroep die medisch specialistische verenigingen begeleidt bij het herschrijven van hun opleidingsplannen in termen van competenties, tot voor kort was ik voorzitter van de commissie die dit voor de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie moest doen. Het werk voor de leerstoel reformatorische wijsbegeerte doe ik al meer dan 15 jaar. Het onderwijs richt zich allang niet meer op typisch achterban publiek. Er is juist bij mensen zonder levensbeschouwelijke opvoeding en scholing een grote behoefte aan oriëntatie. Daar houd ik bij de keuze van de onderwerpen rekening mee. In colleges over de antropologie richt ik me bijvoorbeeld op de biologisering van het mensbeeld en de betekenis van de evolutiebiologie en de neurowetenschappen voor het beeld van de mens. In colleges over geloof en wetenschap richt ik me op het reductionisme en de betekenis van de kosmologie voor het wereldbeeld. In colleges over ethiek gaat het vooral over gemeenschapsdenkers en de herleving van de deugdenethiek. Ik geef daarnaast laagdrempelige korte series over christelijke denkers (Augustinus, Calvijn, Pascal, Kierkegaard, Kuyper, Dooyeweerd, Plantinga) en over aspecten van de reformatorische wijsbegeerte. Soms wijd ik een heel college aan een boek van één filosoof. Zo heb ik de belangrijkste werken van Sören Kierkegaard op college behandeld, naast werk van Emmanuel Levinas, Charles Taylor, Paul Ricoeur en uiteraard Herman Dooyeweerd. Naast het onderwijs is er ook de begeleiding van promovendi en studenten bij het schrijven van proefschriften, papers en scripties. De leerstoel wijsgerige aspecten van de psychiatrie bestaat sinds begin 2006. Ik beperk me wat betreft het onderwijs hier tot een keuzevak voor medische studenten. Een minor neurofilosofie is in voorbereiding. De werkzaamheden voor deze leerstoel richten zich vooral op de begeleiding van promovendi, het publiceren en het onderhouden van het internationale netwerk waar ik deel van uitmaak.

Wat hebben deze verschillende functies met elkaar te maken?
Ik heb het idee dat er toch wel van een rode draad kan worden gesproken: het gaat er steeds om een kader en een taal te vinden die het mogelijk maken om samenhang en diepte te zien in bepaalde onderwerpen en om het verlangen dat kader en die taal over te dragen aan anderen. In de taal van de reformatorische wijsbegeerte gaat het steeds om ‘structuur’ en ‘richting’. Het kan niet anders of je stuit in de ontrafeling van de structuur van de werkelijkheid op de richting waarin verschijnselen zich ontwikkelen. Omgekeerd is het zo dat de zin van de dingen waar we ons mee bezig houden (of dit nu de wetenschap is of een bepaald maatschappelijk vraagstuk) nooit los kan worden gezien van de structuur, van hoe dingen in elkaar zitten en bedoeld zijn.

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het levensbeschouwelijke gezichtspunt niet een sausje is; het is geen subjectieve toevoeging of een manier van kijken die alleen maar in mijn hoofd zit; het is ook niet alleen een houding van mij als wetenschapper of professional. Het zit in de structuur van de werkelijkheid dat de dingen in hun samenhang verwijzen naar een diepere oorsprong en zin. En als dat zo is, dan kan het niet anders of je stuit in de ontwikkeling van je beroep of wetenschapsgebied op vragen die het beroep of de wetenschap te boven gaan. De fundamentele dimensie die dan zichtbaar wordt, heeft meer het karakter van een bepaalde geest of kracht, dan dat het gaat om een gefixeerd uitgangspunt of een afgeronde visie of beschouwing. Het gekke is dat ik dat ook in de psychotherapie tegenkom. Als mensen gaan zien hoe wat zij in hun leven hebben ervaren met elkaar samenhangt, dan stuit je vanzelf op allerlei zinvragen (het richtingsaspect). Ik heb daar een boek over geschreven (Angst – beleving, structuur, macht. Amsterdam: Boom, 2001). In dat boek probeer ik duidelijk te maken dat in de meest elementaire symptomen (bijv. een beklemd gevoel in de keel bij mensen die angstig zijn) het hele verhaal, inclusief de existentiële aspecten, eigenlijk al verpakt zit.

Heb je vanuit je studententijd dingen overgehouden waar je nu nog iets mee doet?
Ja, ik heb aan mijn studententijd veel overgehouden: door de gesprekken met medestudenten; door actief te zijn in studiekringen en in de bijbelstudie (ik herinner me een grondige bespreking van het boek Romeinen); en vooral ook door zelf verantwoordelijkheid te dragen voor het verenigingswerk. Ik was twee jaar bestuurslid. Het was een kleine studentenvereniging, dus het bestuur deed veel zelf, zoals het bedenken van de jaarthema’s. De jaarthema’s over ethiek en over moderne theologie kan ik me goed herinneren. We raadpleegden altijd de plaatselijke predikant, later erelid van de vereniging, ds. Breen, die over een encyclopedische kennis op allerlei terrein beschikte. Ook raadpleegden we andere ter zake kundigen. Sommige lezingen maakten grote indruk. Ik heb een paascongres helpen organiseren over hermeneutiek. Dat was heel vormend. Het onderwerp raakte de kern van alle vragen die ik had over geloof, wetenschap en het verstaan van de bijbel. Uiteindelijk heb ik mijn afstudeerscriptie filosofie geschreven over Hans-Georg Gadamer, een van de belangrijkste hermeneutische denkers van de twintigste eeuw, van wie ik tijdens het voorbereiden van het congres het een en ander gelezen had.

Welke invloed (zowel positief als negatief) heeft je studententijd gehad op je inhoudelijke vorming als wetenschapper?
 Ik ben voor mijn gevoel altijd een beetje student gebleven. Dat zit in me, maar het komt ook door mijn bevoorrechte combinatie van werkzaamheden die het mij toestaat me bezig te houden met vragen op het grensgebied van geneeskunde, sociale wetenschappen, filosofie en religie. Positief is de vrijheid van denken die we ons toestonden, de radicaliteit, het doorvragen, het leren zien dat wetenschap nooit helemaal neutraal beoefend kan worden, de groeiende overtuiging dat de christelijke levens- en wereldbeschouwing de kern van het bestaan raakt. Negatief was dat we wel erg in een (vrijgemaakt) isolement leefden. Niet dat de blik naar binnen was gericht, dat niet. Maar wel definieerden we onze identiteit vanuit een sterk kerkelijk gebonden gezichtspunt. Ik stond daar toen achter en vind het achteraf ook verdedigbaar binnen het bestek van die tijd. Andere christelijke studentenverenigingen waren in die tijd in hoog tempo bezig afstand te nemen van hun religieuze inspiratie. Er heerste in de studentenwereld en daarbuiten een sterk antireligieus klimaat. De (meer) evangelische studentenbeweging bestond nog nauwelijks. Het grootste deel van de studenten neigde ideologisch naar het marxisme en links socialisme (ik heb het over de periode 1972 – 1980). We zaten dus ook feitelijk in een isolement. Veel studenten met een christelijke achtergrond raakten bovendien in hun eerste jaar geestelijk de weg kwijt en namen afstand van hun geloof. De negatieve kant van dit relatieve isolement is geweest dat ik lang een gevoel heb gehouden me als christen primair te moeten verdedigen tegenover een vijandige buitenwacht. Het isolement leidde tot verlies van onbevangenheid en misschien ook tot vertraging in de erkenning dat de problemen van die zogenaamde ‘buitenwacht’ ook mijn problemen zijn. Ik ben me bijvoorbeeld pas laat gaan realiseren dat het postmoderne levensgevoel ten dele ook mijn levensgevoel is. Ik merkte dat ik vatbaar ben voor relativering. Ook de sluimerende ontevredenheid en het feit dat het voor mij niet gauw genoeg is, duiden denk ik op een onvervuldheid die kenmerkend is voor de cultuur en de tijd waarin we leven (ik ga nu even voorbij aan de meer persoonlijke aspecten van dit levensgevoel). De filosofie en later mijn werk en het contact met studenten en collega’s hebben mij geholpen die onbevangenheid terug te krijgen en te ervaren dat de dilemma’s in het leven en denken van niet-christenen ook mijn dilemma’s zijn.

Wat betekent het dat je christen bent?
Kernpunt is toch wel de gedachte – door Abraham Kuyper in het begin van de vorige eeuw verwoord en door K. Schilder op eigen wijze uitgewerkt – dat er geen levensterrein is dat niet aan Christus toebehoort. Het hele bestaan is uit en door en tot Hem. Met een (geleidelijk afkalvende) leer van de scheppingsordeningen zijn we er dus niet. Naast het perspectief van de schepping is er ook het perspectief van zonde en genade. Het gaat daarbij steeds weer om de strijd tussen zonde en genade. Het menselijk bestaan, het potentieel dat in de schepping besloten ligt, komt pas tot zijn bestemming als dat waar we ons op richten geen doel in zichzelf wordt, maar wordt geplaatst in het licht van een Koninkrijk dat er is en bezig is te komen. Een ander punt dat ik steeds meer ben gaan beseffen en waar de kiemen al voor gelegd werden in mijn studententijd (maar ook daar voor al) is de geweldige spanning die de relatie met God kenmerkt. Aan de ene kant is hij de nabije, de schaduw ter rechter zijde. Door niemand worden we beter gekend dan door hem. Aan de andere kant is hij de Verhevene, de Verre en de wonderbaarlijk Andere. We zullen deze Ander nooit in onze begrippen en gedachtestelsels en ook niet in onze gevoelens en spiritualiteit kunnen ‘vatten’. Ik ben daar in de loop der jaren steeds meer nadruk op gaan leggen. Het betekent onder andere dat elke formulering, elke gedachten en elk dogma altijd voorlopig is, onvolmaakt en vatbaar voor correctie en andere, nieuwe accenten.

Wat merken je collega’s van je christen-zijn? Maak je bijvoorbeeld andere keuzes?
Soms maak ik andere keuzes dan niet-christenen; maar de herkenbaarheid zit uiteindelijk toch meer in de hele benadering van het vak en van de wetenschap. Het is me in de loop der jaren opgevallen dat mensen dat laatste snel genoeg merken. Ze weten al lang uit welke hoek de wind waait, ook al loop je er voor je gevoel niet mee te koop. Als het echt om andere keuzes gaat, denk ik aan discussies op medisch-ethisch terrein, in de psychiatrie bijvoorbeeld hulp bij zelfdoding, daarbuiten bijvoorbeeld aan late zwangerschapsafbreking bij vermoeden dat het kind een ernstige aandoening heeft. Over het eerste onderwerp heb ik mij in diverse media uitgelaten, daarbij heb ik me tegen het (wettelijk) organiseren van hulp bij zelfdoding bij psychiatrische patiënten gekeerd. Over het tweede onderwerp ben ik gevraagd samen met iemand anders een stuk te schrijven. Dat was toen ik lid was van een commissie medische ethiek in een academisch ziekenhuis. Later was ik lid van de commissie die de beroepscode voor psychiaters opstelde. In beide commissies was het meer zo dat het veld doordrongen diende te raken van het feit dat allerlei gedragingen en ontwikkelingen minder vanzelfsprekend zijn dan ze lijken, en dat wat mag niet altijd samenvalt met wat kan. De rol van de commissies was vooral te laten zien dat er allerlei normatieve overwegingen ten grondslag liggen aan een bepaald beleid (bijvoorbeeld aan het inzetten van dure prestigieuze apparaten waardoor er minder geld overblijft voor het gewone werk). In het onderwijs aan artsen in opleiding tot psychiater heb ik me in het bijzonder ingezet om het onderwijs in de ethiek van de grond te krijgen. Momenteel verzorg ik een cursus van zes middagen voor het opleidingsconsortium Midden Nederland waar ik deel van uitmaak.

Heb je het idee dat je christen-zijn gevolgen heeft voor de manier waarop collega’s naar je kijken?
Ik heb niet de indruk dat ik minder serieus wordt genomen. Dat ik me vooral richt op de meer beschouwelijke aspecten van de geneeskunde heeft vooral met mijzelf te maken en niet met mijn religieuze achtergrond.

Hoe combineer je geloof en wetenschap in de praktijk en ben je daar tevreden over?
Na mijn studie ben ik aansluiting blijven zoeken bij andere christenen. Dat heeft onder andere geleid tot de oprichting van de Christelijke Vereniging van Psychiaters, Psychologen en Psychotherapeuten en het uitgeven van het tijdschrift Psyche en Geloof, waarvan ik eindredacteur ben. Daarnaast heeft de samenwerking met het Lindeboom Instituut voor medische ethiek en met name met Henk Jochemsen veel voor mij betekend. Met hem schreef ik een boek over de grondslagen van de medische ethiek. Ik ben redelijk tevreden over hoe het praktisch gaat, maar ik zou graag meer tijd vinden om te schrijven.

Voel je je een christenacademicus?
Nee. Ik voel me een christen in de wetenschap. Maar ik geloof niet in christelijke wetenschap als een aparte tak van sport naast de ‘reguliere’ wetenschap. Christen-zijn houdt vooral in dat je open staat voor de grensvragen van je beroep of wetenschap (bijvoorbeeld: wat is ziekte en waar trek je de grens tussen gezond en ziek; wat is het begin van alles), dat je alert bent op ontwikkelingen die het vak in zijn geheel bepalen en dat je de inherente beperkingen van techniek en de wetenschappelijke methode erkent. Dat lijkt beperkt, maar daar heb ik in de praktijk de handen al vol aan.

Tot slot: wat zou je alle werkende christenacademici willen meegeven?
Sluit je niet op in je hokje, maar blijf nadenken over de grensvragen van je vak.


Noot
1 Instelling voor geestelijke gezondheidszorg West-Overijssel [red.]

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2007

Radix | 86 Pagina's

Interview Gerrit Glas

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2007

Radix | 86 Pagina's